ECLI:NL:GHSHE:2022:1995

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
20-001676-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal in een woning met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal in een woning, waarbij hij een fiets had weggenomen. De politierechter had hem een gevangenisstraf van 6 weken opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 100,00. De verdachte, die op dat moment al gedetineerd was, ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, inclusief de bewijsvoering en de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de verdediging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de diefstal van de fiets. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, die hij al had ondergaan.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 100,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de schade. Het hof heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij gijzeling kan worden toegepast indien de schadevergoeding niet kan worden verhaald. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001676-21
Uitspraak : 7 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank
Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-172624-21 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal, in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest. De voorlopige hechtenis is opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk werd aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is door de politierechter gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde [benadeelde partij] zal worden toegewezen tot het bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te 's-Hertogenbosch in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, op/aan [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een fiets (merk: BSP Metropolis), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander, toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juni 2021 te 's-Hertogenbosch een fiets (merk: BSP Metropolis), die aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij onschuldig is en dat hij niet de persoon op de camerabeelden is.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat op grond van de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen – waaronder de camerabeelden en de herkenningen door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de verdachte als zijnde de persoon op de camerabeelden – wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
De verdachte zal van de strafverzwarende omstandigheid dat de diefstal in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, worden vrijgesproken, nu het hof dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fiets. Deze fiets stond in een centrale hal van een herenhuis, waarvan de toegangsdeur niet afgesloten was. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander en heeft hij de eigenaar van de fiets schade berokkend. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen ter zake van vermogensdelicten. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit. Het hof betrekt in de strafoplegging dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdediging in dit verband naar voren gebracht dat de verdachte momenteel uit andere hoofde is gedetineerd in [detentieadres] en dat hij dwangmedicatie (antipsychotica) krijgt toegediend.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de hoeveelheid eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter, een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. De verdachte heeft deze straf reeds ondergaan, zodat hij niet opnieuw de gevangenis in hoeft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 266,33, bestaande uit materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is daardoor, van rechtswege, alleen voor het toegewezen gedeelte van de vordering aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 100,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2021, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 100,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 2 (twee) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van de aan hem opgelegde betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. J. Platschorre, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 7 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.