ECLI:NL:GHSHE:2022:1993

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
20-000845-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en valsheid in geschriften

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar was wel veroordeeld voor medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en valsheid in geschriften. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in haar vordering. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden. De benadeelde partij had eerder een schadevergoeding van bijna € 50.000 gevorderd, maar het hof oordeelde dat behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van 355 hennepplanten en valsheid in geschriften, en heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000845-21
Uitspraak : 7 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-003696-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1 primair ten laste is gelegd. De politierechter heeft het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard en gekwalificeerd als ‘medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’. Het onder feit 2 tenlastegelegde is door de politierechter eveneens bewezenverklaard en gekwalificeerd als ‘valsheid in geschrift’.
De politierechter heeft het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is door de politierechter gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 48.988,78, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens is de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, tot de datum van het vonnis begroot op € 7.311,89.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering deels zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, berekend conform het liquidatietarief in kantonzaken.
Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak primair betoogd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat een behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 mei 2018 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ), ongeveer 355 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 3 mei 2018 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres] ), ongeveer 355 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 3 mei 2018 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 augustus 2016 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, in elk geval in Nederland geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kopie paspoort en/of een werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door op het kopie van het paspoort zijn, verdachtes, personalia te wijzigen in [gewijzigde naam verdachte] geboren op [gewijzigde geboortedag verdachte] 1957, en/of door een werkgeversverklaring van internet te halen en/of (vervolgens) valselijk in te vullen en/of een salarisspecificatie valselijk in te vullen, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 3 mei 2018 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) 355 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 augustus 2016 in Nederland geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kopie paspoort en/of een werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door op het kopie van het paspoort zijn, verdachtes, personalia te wijzigen in [gewijzigde naam verdachte] geboren op [gewijzigde geboortedag verdachte] 1957, en door een werkgeversverklaring van internet te halen en (vervolgens) valselijk in te vullen en een salarisspecificatie valselijk in te vullen, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat de verdachte de bovenwoning gelegen aan [adres] te Kaatsheuvel heeft onderverhuurd aan de heer [betrokkene 1] en hij niets te maken heeft met de in de woning aangetroffen hennepkwekerij.
Uit de stukken in het dossier, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, blijkt het navolgende.
Op 3 mei 2018 is – naar aanleiding van een melding van wateroverlast bij het ondergelegen winkelfiliaal van [bedrijf] waardoor een gedeelte van het plafond naar beneden was gekomen – in de bovenwoning gelegen aan de [adres] te Kaatsheuvel een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 355 hennepplanten.
Blijkens een huurovereenkomst tussen de verhuurder [benadeelde partij] en de verdachte werd de bovenwoning vanaf 15 augustus 2016 aan de verdachte verhuurd. Bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft de verdachte een kopie van zijn paspoort vervalst en een werkgeversverklaring en salarisspecificatie valselijk opgemaakt, omdat hij, naar eigen zeggen, in verband met een faillissement in 2015 geen woning kon huren. De verdachte heeft bekend deze stukken te hebben vervalst, dan wel valselijk te hebben opgemaakt. Tot en met mei 2018 werd de huur voor de bovenwoning via de bankrekening van de
ex-vriendin van de verdachte, betrokkene [betrokkene 2] , betaald.
Bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie d.d. 16 november 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij de bovenwoning vanaf 1 juli 2017 heeft onderverhuurd aan iemand uit Eindhoven voor een bedrag tussen de € 900,00 en € 1000,00 per maand, omdat hij in de veronderstelling was dat hij de bovenwoning voor de duur van twee jaren had gehuurd en hijzelf ging verhuizen naar Den Haag. Hij had een huurovereenkomst opgesteld met deze persoon en heeft daarvoor de huurovereenkomst tussen hem en [benadeelde partij] gebruikt en aangepast. Verdachte wilde tijdens zijn verhoor bij de politie niet verklaren waar hij deze huurovereenkomst bewaarde. De huur ontving hij maandelijks contant en stortte hij vervolgens op de bankrekening van zijn ex-vriendin, zodat hij de door hem verschuldigde huur aan [benadeelde partij] kon voldoen. Hij nam de huur buiten, voor de bovenwoning, in ontvangst en is, sinds hij de woning doorverhuurde, niet meer in de woning geweest.
Kort voor aanvang van de eerste zitting in eerste aanleg op 24 januari 2020 is door de raadsman van de verdachte een kopie overgelegd van de onderverhuurovereenkomst. Het originele exemplaar, dat door de raadsman naar het Openbaar Ministerie is verzonden, is in het ongerede geraakt bij het Openbaar Ministerie.
Uit de kopie van de onderverhuurovereenkomst volgt dat de verdachte de bovenwoning vanaf 1 juli 2017 heeft verhuurd aan de heer [betrokkene 1] voor een bedrag van € 1.300,00 per maand. Bij de verhuurovereenkomst is een fotokopie van de voor- en achterzijde van het verblijfsdocument van de heer [betrokkene 1] , geboren in Polen, gevoegd.
Uit onderzoek door de politie is gebleken dat het bijgevoegde verblijfsdocument vals dan wel vervalst is. Bij de Poolse autoriteiten is geen persoon bekend met de naam [betrokkene 1] en het op het verblijfsdocument genoemde vreemdelingennummer is nooit door of vanwege de autoriteiten van Nederland afgegeven.
Ten overstaan van het hof heeft de verdachte – geconfronteerd met het gegeven dat hij de onderverhuurovereenkomst is aangegaan vlak voordat de huurovereenkomst tussen hem en [benadeelde partij] eindigde en hij dit gezien moet hebben toen hij de huurovereenkomst heeft aangepast ten behoeve van de onderverhuur – verklaard dat hij de bovenwoning heeft onderverhuurd omdat de heer [betrokkene 1] bereid was hem meer te betalen dan dat hij, verdachte, verschuldigd was aan [benadeelde partij]
De verdachte heeft geen verdere informatie over, of gegevens, zoals een telefoonnummer, van, de heer [betrokkene 1] kunnen verstrekken, noch aan kunnen tonen dat hij de huurbetalingen contant van deze [betrokkene 1] ontving en vervolgens op de bankrekening van zijn ex-vriendin stortte.
Het hof acht, op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, de verklaring van de verdachte dat hij de bovenwoning vanaf 1 juli 2017 heeft onderverhuurd aan de heer [betrokkene 1] en hij geen weet had van de in de bovenwoning aangetroffen hennepkwekerij, ongeloofwaardig en schuift deze dan ook ter zijde. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat op grond van het bovengenoemde kan worden geconcludeerd dat de heer [betrokkene 1] , aan wie de verdachte stelt de bovenwoning te hebben doorverhuurd, niet bestaat. Uit onderzoek naar de fotokopie van de voor- en achterzijde van het bij de onderverhuurovereenkomst gevoegde verblijfsdocument is immers gebleken dat dit document vals dan wel vervalst is, dat bij de Poolse autoriteiten geen [betrokkene 1] bekend is en dat het op het verblijfsdocument genoemde vreemdelingennummer nooit door of vanwege de Nederlandse autoriteiten is afgegeven. De verdachte heeft ook geen verdere gegevens van of informatie over deze persoon kunnen verstrekken, waardoor er geen andere aanwijzingen zijn die leiden in de richting van het bestaan van deze persoon. Het hof concludeert hieruit dat het er alle schijn van heeft dat niet alleen het verblijfsdocument is gefingeerd, maar ook de overeenkomst tussen de verdachte en deze [betrokkene 1] .
Het hof betrekt bij haar oordeel over de ongeloofwaardigheid van verdachtes verklaring dat de verdachte op verschillende punten wisselend heeft verklaard. Bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie in november 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij de woning vanaf juli 2017 heeft onderverhuurd, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij een tweejarig huurcontract had afgesloten met [benadeelde partij] en hij de huurovereenkomst derhalve nog niet kon opzeggen toen hij in juli 2017 naar Den Haag verhuisde. Tijdens datzelfde verhoor heeft de verdachte echter ook verklaard dat hij ten behoeve van het onderverhuren van de bovenwoning de oorspronkelijke huurovereenkomst tussen hem en [benadeelde partij] heeft gebruikt en daarin enkele gegevens, zoals de aanvangsdatum en looptijd van de huurovereenkomst, heeft aangepast. Op het moment dat de verdachte deze gegevens heeft aangepast, heeft hij dus moeten zien dat hij de overeenkomst niet voor de duur van twee jaren, maar slechts voor de duur van één jaar was aangegaan en hij de overeenkomst dus kon opzeggen op het moment dat hij ging verhuizen naar Den Haag. Hiermee geconfronteerd heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de woning heeft onderverhuurd in verband met een financieel belang, omdat de heer [betrokkene 1] hem meer huur wilde betalen dan dat hij, verdachte, zelf aan [benadeelde partij] diende te betalen. Daarnaast heeft de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie een lagere huurprijs genoemd dan de huurprijs die in de onderverhuurovereenkomst tussen hem en de heer [betrokkene 1] is vermeld. Dat bevreemdt, aangezien de verdachte stelt de huur iedere maand contant te hebben ontvangen en veronderstelt mag worden dat dat het bedrag van de overeengekomen huurprijs is. Het is daarom niet begrijpelijk dat de verdachte een ander bedrag als huurprijs bij de politie mededeelt dan in de huurovereenkomst is opgenomen.
Tot slot betrekt het hof in haar oordeel dat de verdachte, terwijl hij stelt dat hij een pand aan een persoon zou hebben verhuurd, op geen enkele wijze contactgegevens van deze persoon heeft.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien met de gebezigde bewijsmiddelen, kan naar het oordeel van het hof geconcludeerd worden dat de persoon aan wie de verdachte stelt de bovenwoning doorverhuurd te hebben niet bestaat, waardoor het naar het oordeel van het hof niet anders kan zijn dan dat de verdachte zelf, als huurder van de bovenwoning, verantwoordelijk is geweest voor de in de bovenwoning aangetroffen hennepplanten. Het hof acht als gevolg daarvan het onder feit 1 ten laste gelegde voor zover het betreft het opzettelijk aanwezig hebben bewezen, nu geen bewijs voorhanden is dat dat de verdachte de hennepplanten (zelf) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 aan hem tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 355 hennepplanten in een door hem gehuurde bovenwoning. Dit bewezenverklaarde handelen van de verdachte staat in relatie tot de handel in softdrugs, welke handel vaak allerlei maatschappelijk ongewenste effecten tot gevolg heeft en niet zelden gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door bij het aangaan van de huurovereenkomst van de bovenwoning documenten te vervalsen dan wel valselijk op te maken. Door dit handelen wordt het vertrouwen dat in een juist gebruik van documenten moet kunnen worden gesteld en waarvan in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden uitgegaan, geschaad.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte de eigenaar van de bovenwoning bovendien veel schade berokkend. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het tenlastegelegde niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 juni 2019 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van onder andere het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten. Het hof zal bij de strafoplegging rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij bezig is met het aanvragen van een bijstandsuitkering, dat hij hartpatiënt is en dat hij diabetes heeft.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 53.945,20, bestaande uit materiële schade. Voorts is in eerste aanleg een bedrag van € 7.311,89 aan proceskosten (kosten rechtsbijstand) gevorderd.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot het bedrag van € 49.988,78, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige deel in haar vordering, voor zover die ziet op de kosten gemaakt door de vastgoedmanager en de BTW, niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de politierechter de gevorderde proceskosten toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Gegeven de gemotiveerde betwisting van de vordering over het (ontbreken van het) causaal verband tussen de hennepkwekerij en (een deel van) de schade door de verdediging, die noopt tot nader onderzoek alvorens over deze schadepost kan worden beslist, is het hof van oordeel dat behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij] niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven en mr. H. Smits, griffiers,
en op 7 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.