In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 augustus 2021 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn verlengd. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling opgeheven moeten worden, en dat de minderjarige weer bij haar kan wonen. De GI, als verweerster, heeft echter betoogd dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige en dat de moeder onvoldoende medewerking verleent aan de hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2022 heeft het hof de minderjarige de gelegenheid gegeven zijn mening te uiten, en heeft het hof kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming.
Het hof heeft overwogen dat de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn voldaan. De moeder heeft onvoldoende medewerking verleend aan de hulpverlening en handelt niet in het belang van de minderjarige. De GI heeft voldoende onderbouwd dat het niet in het belang van de minderjarige is om hem op dit moment weer bij de moeder te laten wonen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij ook rekening is gehouden met zijn schoolgang en de relatie met de pleegouders.