ECLI:NL:GHSHE:2022:199

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.301.822_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met gedeeltelijke gezagstoekenning aan de GI

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 augustus 2021 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn verlengd. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling opgeheven moeten worden, en dat de minderjarige weer bij haar kan wonen. De GI, als verweerster, heeft echter betoogd dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige en dat de moeder onvoldoende medewerking verleent aan de hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2022 heeft het hof de minderjarige de gelegenheid gegeven zijn mening te uiten, en heeft het hof kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming.

Het hof heeft overwogen dat de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn voldaan. De moeder heeft onvoldoende medewerking verleend aan de hulpverlening en handelt niet in het belang van de minderjarige. De GI heeft voldoende onderbouwd dat het niet in het belang van de minderjarige is om hem op dit moment weer bij de moeder te laten wonen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij ook rekening is gehouden met zijn schoolgang en de relatie met de pleegouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 januari 2022
Zaaknummer : 200.301.822/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/387739 / JE RK 21-1485 en C/02/387745 / JE RK 21-1487
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In deze zaak zijn als belanghebbenden aangemerkt:
[pleegvader] en [pleegmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 29 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 8 december 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Gruijl;
  • via een beeldverbinding [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De pleegouders hebben zich telefonisch afgemeld voor de mondelinge behandeling en zijn niet verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter heeft in het bijzijn van de griffier voorafgaand aan de mondelinge behandeling, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, met [minderjarige] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de raad van 20 december 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 september 2021 over het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging (C/02/387752 / FA RK 21-3365) en het verzoek van de moeder tot een (uitbreiding van de) contactregeling (C/02/384732 / FA RK 21-1915);
  • een schrijven van de advocaat van de moeder van 29 december 2021 met als bijlage een brief van opa en oma;
  • de op 7 januari 2022 door de moeder ingeleverde stukken.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
3.2.
[minderjarige] is bij beschikking van 31 augustus 2017 onder toezicht gesteld van de GI. Sinds 11 maart 2019 is hij uit huis geplaatst en verblijft hij in het huidige pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengd van 31 augustus 2021 tot 31 augustus 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 31 augustus 2021 tot 31 augustus 2022. De gedeeltelijke gezagstoekenning aan de GI over de minderjarige [minderjarige] , voor zover dit betreft de aanmelding voor een onderwijsinstelling, heeft de rechtbank verlengd van 31 augustus 2021 tot uiterlijk 31 augustus 2022 en bevolen dat deze beslissing zal worden aangetekend in het gezagsregister.
3.4.
Bij beschikking van 21 oktober 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen aangehouden in afwachting van een door de raad uit te brengen rapportage over de vraag of het beleggen van de voogdij bij de William Schrikker Stichting meer passend en in het belang van [minderjarige] te achten is dan bij de huidige GI. Ook heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot een uitbreiding van de huidig geldende contactregeling aangehouden. Er is door de rechtbank een nieuwe mondelinge behandeling gepland op 3 februari 2022.
3.5.
De moeder kan zich met de beslissing van 18 augustus 2021 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder wil dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden opgeheven en dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen. Dit is ook wat [minderjarige] wil. De moeder voert aan dat met de uithuisplaatsing de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) worden geschonden. De informatie van de GI is incompleet en onjuist en er wordt gehandeld vanuit een tunnelvisie. Er is discussie over de juiste schoolkeuze voor [minderjarige] , maar dat is onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling. De moeder ziet in dat zij en [minderjarige] gebaat zijn bij hulp, maar deze hulp kan in het vrijwillig kader worden ingezet. Zij staat hier voor open. De moeder heeft psychologische begeleiding gehad en individuele hulpverlening geaccepteerd. Ook is er een veiligheidsplan gemaakt. De moeder is in staat om de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] te dragen en aan te sluiten bij zijn behoeften. Dat zij hiertoe niet in staat zou zijn, is door de GI onvoldoende onderbouwd. De moeder stelt zich strijdbaar op, maar dit betekent niet dat zij geen goede moeder is. De moeder voelt zich buiten spel gezet. De moeder stelt de belangen van [minderjarige] voorop en handelt daarnaar. De moeder en de GI moeten uit de strijdmodus en er moet oplossingsgericht worden gehandeld. Een eerste stap zou zijn om de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] uit te breiden, zodat de GI meer zicht krijgt op de opvoedvaardigheden van de moeder. De huidige contactmomenten verlopen ontspannen; de moeder belast [minderjarige] niet. Ook uit het rapport van [instantie] volgt dat er een ruimere contactregeling moet worden gerealiseerd, bijvoorbeeld in de weekenden bij de moeder.
Mocht [minderjarige] niet bij de moeder kunnen wonen, dan is moeders tweede keuze een plaatsing van [minderjarige] in het netwerkpleeggezin van tante [tante] en oom [oom] . Het is niet in het belang van [minderjarige] om in het huidige pleeggezin te blijven. Hij heeft daar onvoldoende aansluiting. Het betreft een groot gereformeerd pleeggezin met een afzondering van de buitenwereld. Over de gedeeltelijke gezagstoekenning voert de moeder aan dat de huidige school van [minderjarige] , [school] , niet aansluit bij [minderjarige] . Ook heeft zij haar zorgen geuit over de afstand die [minderjarige] fietsend naar school moet afleggen.
3.7.
De GI voert aan dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de moeder de geboden hulp in het vrijwillig kader te weinig heeft geaccepteerd. [minderjarige] heeft op jonge leeftijd vele schoolwisseling meegemaakt, is lange tijd niet naar school gegaan en hem is door de moeder passend onderwijs onthouden omdat zij het steeds niet eens was met de door de specialisten gegeven adviezen. [minderjarige] heeft door het handelen van de moeder achterstanden opgelopen op diverse gebieden. De problematiek is breder dan alleen de juiste schoolkeuze maken en de verwachting is gerechtvaardigd dat het opnieuw niet goed zou gaan met [minderjarige] als hij weer bij de moeder thuis zou gaan wonen. De moeder handelt niet in het belang van [minderjarige] . Zij geeft geen toestemming voor een gesprek met de pleegzorgmedewerker; de moeder heeft de identiteitskaart van [minderjarige] in haar bezit en zij geeft geen toestemming voor het uitwisselen van gegevens tussen de oude en nieuwe huisarts van [minderjarige] . De moeder is erg betrokken maar over problematiseert de dingen die [minderjarige] meemaakt. Een uitbreiding van de contactregeling is aan de orde indien de moeder in staat is om naar [minderjarige] uit te stralen dat zij accepteert dat hij elders opgroeit. Dit lukt haar niet en het is haar niet gelukt om haar strijdvaardige houding weg te houden bij [minderjarige] . Inmiddels zijn met een schriftelijke aanwijzing de belcontacten stopgezet en de bezoeken zijn nog steeds begeleid. Met deze begeleiding verlopen de contacten ontspannen. De GI voert verder aan dat er inmiddels een advies van de raad ligt om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI te benoemen tot voogd. De definitieve beslissing over het gezag is door de rechtbank weliswaar aangehouden, maar uit de beschikking volgt wel dat een thuisplaatsing niet aan de orde is en dat de voogdij niet in het netwerk belegd dient te worden. Over het huidige pleeggezin merkt de GI op dat de relatie van [minderjarige] met de pleegvader en de andere kinderen in het pleeggezin goed is, maar dat de relatie van [minderjarige] met de pleegmoeder moeizamer verloopt. Er wordt daarom een netwerkonderzoek gestart bij tante [tante] en oom [oom] , bij wie [minderjarige] momenteel ééns per maand een weekend gaat logeren. Over de gedeeltelijke gezagstoekenning voert de GI aan dat [minderjarige] op een voor hem passende school zit. Dat het een reformatorische school is vormt voor hem geen belemmering. Hij fietst iedere dag met een aantal jongens uit het dorp naar school en ervaart hierbij geen problemen. Ook beschikt [minderjarige] over een telefoon en is hij, anders dan de moeder stelt, niet afgesloten van de buitenwereld.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van voornoemde artikelen. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
3.8.6.
Een verlenging van de ondertoezichtstelling is aan de orde en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk omdat gebleken is dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd in de opvoedsituatie bij de moeder. De GI heeft voldoende onderbouwd dat de verwachting is gerechtvaardigd dat het opnieuw niet goed zal gaan met [minderjarige] als hij op dit moment weer bij zijn moeder thuis zou gaan wonen. De moeder verleent onvoldoende medewerking aan de hulpverlening en handelt niet in het belang van [minderjarige] . Het lukt haar niet om de strijd -waarin zij volhardt- bij [minderjarige] weg te houden, waardoor de contactmomenten begeleid plaatsvinden. Het hof laat daarbij meewegen dat er bij de moeder een patroon te zien is van het in eerste instantie meewerken aan hulpverlening en vervolgens weer het afstoten daarvan op het moment dat de moeder het niet eens is met de gegeven adviezen. Het hof acht het wel zorgelijk dat de relatie tussen [minderjarige] en pleegmoeder niet optimaal is, maar dit alleen is onvoldoende om aan de wens van moeder tegemoet te kunnen komen. Van strijd met het EVRM is geen sprake. De verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk in het belang van [minderjarige] en het tweede lid van artikel 8 EVRM staat een inperking toe indien noodzakelijk en voor zover daarin bij wet is voorzien.
3.8.7.
Het hof is evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, van oordeel dat de gedeeltelijke gezagstoekenning aan de GI moet worden verlengd. Het is in het belang van [minderjarige] , mede gelet op de verlenging van de uithuisplaatsing, dat zijn schoolgang niet wordt belemmerd. De moeder is nog steeds van mening dat de huidige school niet passend is voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft daarentegen tijdens het kindgesprek verteld dat hij het leuk vindt op school en dat het goed gaat op school.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 augustus 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 27 januari 2022 uitgesproken in het openbaar door
mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.