ECLI:NL:GHSHE:2022:198

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.294.861_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige in het kader van een BOR-traject

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, [minderjarige 1]. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een begeleide omgangsregeling was vastgesteld, te vernietigen en te bepalen dat hij onbegeleid contact mag hebben met [minderjarige 1]. De moeder, die op een geheim adres verblijft vanwege eerdere huiselijk geweld, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de vader onvoldoende rekening houdt met de belangen van [minderjarige 1]. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 6 december 2021 gehouden, waarbij zowel de vader als de moeder, alsook vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof overweegt dat er in deze zaak meerdere complexe factoren zijn die van invloed zijn op de omgangsregeling. De vader heeft in het verleden huiselijk geweld gepleegd, wat heeft geleid tot een onveilige opvoedingssituatie voor de kinderen. De moeder heeft angst voor de vader en wil niet dat haar adres bekend wordt. Het hof concludeert dat, hoewel de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] op zich goed verloopt, het op dit moment nog te vroeg is om een andere omgangsregeling vast te stellen dan de rechtbank heeft gedaan. De huidige begeleide omgangsregeling wordt bekrachtigd, met de mogelijkheid voor uitbreiding in de toekomst, afhankelijk van de voortgang van de hulpverlening en het vertrouwen van de moeder in de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 januari 2022
Zaaknummer: 200.294.861/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/268932 / FA RK 19-3372
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A.F. Jansen,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. van Heerd.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 mei 2021, heeft de vader (naar het hof begrijpt:) verzocht om voormelde beschikking, alleen voor wat betreft de daarbij tussen de vader en [minderjarige 1] vastgestelde
voorlopigeomgangsregeling onder begeleiding van een professionele instantie (BOR-traject) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader omgang mag hebben met [minderjarige 1] in zijn woning, waarbij het doel moet zijn dat de vader voor 1 juli 2021 onbegeleid omgang kan hebben met [minderjarige 1] in zijn woning en waarbij toegewerkt wordt naar een spoedig logeermoment. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2021, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Jansen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Heerd;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw. [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het faxbericht met bijlagen van de GI d.d. 26 november 2021;
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 29 november 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 3] en [minderjarige 1] uit.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige 2] uit.
De kinderen wonen bij de moeder
.
3.2.
Deze zaak heeft alleen betrekking op [minderjarige 1] .
3.3.
Bij beschikking van 30 oktober 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bepaald dat de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader
voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van een professionele instantie (BOR-regeling II), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de begeleidende instantie.
3.4.
Bij beschikking van 2 april 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader
voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van een professionele instantie, waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de begeleidende instantie.
3.4.1.
De rechtbank heeft bij deze beschikking verder bepaald dat, totdat de begeleiding wordt uitgevoerd door de hiervoor genoemde professionele instantie, de begeleiding van de omgang zal plaatsvinden door en onder regie van de GI.
3.5.
Bij beschikking van 26 augustus 2020 heeft de rechtbank de raad verzocht om onderzoek te verrichten en te adviseren ten aanzien van de gezagsvoorziening, de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de vraag bij welke hulpverlening de kinderen en hun ouders het meest gebaat zijn.
3.6.
De vader heeft (naast de bodemprocedure) bij de rechtbank een voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gestart. De vader heeft in die procedure verzocht om een tijdelijke omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen, inhoudende dat de vader wekelijks één dag onbegeleide omgang mag hebben met de kinderen in zijn woning, althans een zodanige onbegeleide omgangsregeling die de rechtbank juist acht, totdat daarover nader wordt beslist in de bodemprocedure.
3.7.
Bij beschikking van 10 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, het verzoek van de vader afgewezen, met dien verstande dat de begeleide omgangsregeling tussen de vader en de kinderen dient door te lopen in afwachting van het rapport en het advies van de raad in de bodemprocedure.
De raad heeft gerapporteerd op 15 december 2020.
3.8.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 23 februari 2021 heeft de rechtbank - wederom - bepaald dat de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader
voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van een professionele instantie, waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de GI in overleg met de begeleidende instantie.
3.8.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank verder de raad verzocht om een aanvullend onderzoek te doen naar het verloop van het BOR-traject, het hulpverleningstraject van de vader en de mogelijkheden voor omgang en de uitoefening van het gezamenlijk gezag en uiterlijk op 27 oktober 2021 (pro forma) het aanvullend onderzoek alsmede de rapportage van de BOR omrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen.
3.9.
De vader kan zich met deze beslissing – wat betreft de daarbij bepaalde
voorlopigebegeleide omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 1] – niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] (voorlopig) zal plaatsvinden onder begeleiding van een professionele instantie, in het bijzonder dat de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de GI in overleg met de begeleidende instantie. Deze beslissing is te vrijblijvend. Er moet een concreet opbouw-schema worden opgesteld waarbij wordt toegewerkt naar een regelmatige omgang tussen de vader en [minderjarige 1] in de woning van de vader, waarbij de vader ook een logeermoment wenst. Op de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de vader nadrukkelijk verzocht en gemotiveerd verklaard dat [minderjarige 1] toe is aan (begeleide) omgang bij de vader thuis, wat voor [minderjarige 1] een vertrouwde plek is. Hij heeft ook in het verleden meerdere malen verklaard het niet fijn te vinden dat de omgang begeleid plaatsvindt in een kamertje. De omgangscontacten tussen de vader en [minderjarige 1] verlopen goed. Wanneer [minderjarige 1] omgang heeft in de woning van de vader kunnen de andere kinderen daar juist positief op reageren, temeer omdat -ondanks de inspanningen van de GI- er op dit moment nog geen omgang tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] plaatsvindt. Het contactherstel komt niet van de grond. De omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] moet ook onbegeleid gaan plaatsvinden; er bestaat geen aanleiding om de omgang nog langer op deze wijze te laten plaatsvinden. Het standpunt van de gezinsvoogd, dat zij onvoldoende vertrouwen heeft dat onbegeleide omgang bij de vader thuis goed zou gaan, is onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd. [instantie 1] heeft verklaard dat de vader open staat voor tips en adviezen en hij op een adequate wijze aansluit bij [minderjarige 1] . Ook heeft de vader de hulp van een psycholoog ingeschakeld. Hij heeft geleerd om eerst na te denken voordat hij verbaal agressief wordt. Verder heeft hij geleerd om oplossingen te zoeken. Dat is ook de reden waarom hij een bezoek heeft gebracht aan grootouders moederszijde omdat hij met hen in gesprek wilde gaan over de omgang met de kinderen. De conclusie van de omgangs-begeleiding dat de vader grenzen opzoekt tijdens de contacten vindt de vader sterk overdreven, omdat hij zowel ten aanzien van de meegebrachte etenswaren als het speelgoed eerst om toestemming van de begeleiding heeft gevraagd. Bovendien is het voor de vader onduidelijk wat er van hem tijdens de begeleide omgangsmomenten wordt verwacht. De vader verwijst verder naar de inhoud van het rapport van de raad van 15 december 2020. In dit rapport staat vermeld dat is besloten dat er een uitbreiding zal komen in het BOR-traject, in die zin, dat de omgang met [minderjarige 1] bij de vader thuis zal gaan plaatsvinden. De raad ziet geen contra-indicaties voor deze uitbreiding. De raad is van mening dat de BOR dient toe werken naar een onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige 1] , waarbij [minderjarige 1] eenmaal per twee weken een weekend naar de vader kan gaan. Dit advies moet worden gevolgd.
3.11.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De vader gaat met zijn verzoek uit van zijn eigen wensen en behoeftes en houdt onvoldoende rekening met het belang van [minderjarige 1] ; wat [minderjarige 1] aankan moet leidend zijn. De vader heeft geen inzicht, althans toont geen inzicht in de impact die zijn eigen handelen heeft (gehad) op het ontstaan en in stand houden van de huidige situatie en op de kinderen. De vader legt de verantwoordelijkheid en de oorzaken veelal buiten zichzelf en kan zijn eigen aandeel niet goed zien. Tijdens de relatie van partijen is sprake geweest van fors huiselijk geweld en ruzies waar de kinderen getuige van zijn geweest. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat de moeder met de kinderen is gevlucht en in overleg met Veilig Thuis op een geheime locatie is ondergebracht; zij verblijft daar nog steeds. Vellig Thuis is nog steeds betrokken, net zoals verschillende hulpverleningsinstanties. Het LACT heeft tot tweemaal een dreigingsanalyse gemaakt. Ook uit de laatste analyse blijkt dat er nog steeds een dreiging bestaat van eer gerelateerd geweld. De individuele hulpverlening aan de kinderen is pas in het begin van 2021 gestart, waardoor zij hun ervaringen en trauma’s uit het verleden pas korte tijd aan het verwerken zijn. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] willen geen contact met de vader. Zij hebben behoefte aan rust en willen in die rust de gebeurtenissen van de afgelopen jaren verwerken.
De omgang tussen de vader en [minderjarige 1] verloopt niet zo goed als de vader doet voorkomen. [minderjarige 1] geeft steeds vaker aan dat hij het niet prettig vindt hoe de omgang met de vader verloopt. Dat ligt niet aan de locatie waar de omgang plaatsvindt, maar heeft met name betrekking op de dingen die gebeuren rondom de omgang. De omgang vindt plaats in een kinderdagverblijf waar [minderjarige 1] zich thuis voelt en waar er voldoende speelgoed is om mee te spelen. Er zijn duidelijke afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de begeleide omgang plaatsvindt. De vader houdt zich echter structureel niet aan deze voorwaarden en trekt zijn eigen plan. Doordat de vader zich niet aan de met de hulpverlening gemaakte afspraken houdt en daarbij de grenzen opzoekt (zowel bij [instantie 1] als het [instantie 2] ), hij [minderjarige 1] (nog steeds) belast met volwassenenproblematiek, hij [minderjarige 1] tegen de afspraken in vraagt naar zijn adres c.q. woonplaats, en hij zich niet laat bijsturen of corrigeren wordt [minderjarige 1] (nog steeds) onnodig belast. Daarom heeft de moeder geen vertrouwen in de vader. De vader heeft grootouders een bezoek gebracht en daarbij dreigende uitlatingen gedaan. Van onbegeleide omgang bij de vader thuis (met overnachting) kan nog geen sprake zijn. Bovendien komt [minderjarige 1] -wanneer de omgang bij de vader thuis plaatsvindt- nog meer klem te zitten. Dat [minderjarige 1] als enige omgang heeft met de vader zorgt voor spanningen en moeilijkheden in de thuissituatie bij de moeder. De door de rechtbank vastgestelde begeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] moet worden voortgezet. Met een eventuele uitbreiding van de omgang moet worden gewacht totdat de raad het (aanvullend) onderzoek heeft afgerond en de procedure bij de rechtbank wordt voortgezet.
3.12.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aangevoerd.
Er moet worden gekeken naar het belang van de kinderen. De moeder moet de kinderen emotionele toestemming geven voor omgang met de vader. Zij mag niet haar eigen ervaringen met de vader projecteren op de kinderen. Vanwege nog recente dreigende uitspraken van de vader en het feit dat hij een bezoek heeft gebracht aan grootouders moederszijde is de moeder nog steeds bang voor de vader. De GI heeft een evaluatiegesprek gevoerd met het [instantie 2] . Het [instantie 2] vindt dat de interactie tussen de vader en [minderjarige 1] positiever verloopt, maar de vader blijft tijdens de omgangsmomenten wel de grenzen opzoeken. Het [instantie 2] ziet geen belemmering om de duur van omgangsmoment uit te breiden naar drie uur. De GI vindt ook dat de begeleide omgang bij de vader thuis mag plaatsvinden. Zodra het bij het [instantie 2] ‘agendatechnisch’ mogelijk is gaat de omgang bij de vader thuis plaatsvinden. Wanneer de vader niet langer de grenzen opzoekt en hij zich aan de afspraken houdt, kan op termijn de omgang met [minderjarige 1] ook onbegeleid gaan plaatsvinden.
De GI is voornemens om hulp bij de moeder in de thuissituatie in te zetten vanwege de spanningen bij [minderjarige 1] en de andere kinderen rondom de omgang. De moeder en haar partner kunnen dan handvatten krijgen om beter met die spanning om te leren gaan. De GI is ervan op de hoogte dat de vader onder behandeling is bij een psycholoog, maar heeft geen direct contact met deze psycholoog. De GI vindt het wel belangrijk om te weten in welke mate de vader de gebeurtenissen uit het verleden erkent, omdat dit zijn weerslag heeft gehad op de kinderen. Verder vindt de GI het belangrijk dat de vader in het traject bij de psycholoog leert om de kinderen de tijd en de ruimte te geven en hen te volgen in hun eigen ritme.
3.13.
De raad merkt tijdens de mondelinge behandeling -samengevat - het volgende op.
Het aanvullend raadsonderzoek is inmiddels afgerond. De raad heeft daarin geconstateerd dat de situatie ten opzichte van het vorige onderzoek van 15 december 2020 niet is veranderd. Er moet wel omgang zijn tussen de vader en alle kinderen onder regie van de GI. De omgang tussen de vader en [minderjarige 1] moet ook op een natuurlijkere plek/manier kunnen. Zolang er niet wordt gewerkt aan het vertrouwen van de moeder in de vader en het adres van de moeder voor de vader geheim moet blijven, kan er geen onbegeleide omgang plaatsvinden. Hiervoor moet hulpverlening worden ingezet. De band tussen de vader en [minderjarige 1] moet uitgebreid en genormaliseerd worden. Het is belangrijk dat moeder kan ondersteunen dat [minderjarige 1] drie uur bij de vader thuis omgang heeft.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.14.2.
Uit de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat er in deze zaak meerdere complexe factoren aanwezig zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij de beantwoording van de vraag of de door de vader in hoger beroep verzochte
voorlopigeomgangsregeling op dit moment in het belang van [minderjarige 1] is.
3.14.3.
Allereerst volgt uit het rapport van de raad van 15 december 2020 dat de kinderen, toen partijen nog samen waren, jarenlang een onveilige opvoedingssituatie hebben gekend. Tussen partijen is sprake geweest van fors huiselijk geweld, waarvan de kinderen getuige zijn geweest. Na een escalatie tussen partijen is de moeder met de kinderen en haar nieuwe partner gevlucht. De kinderen hebben sinds begin 2021 hulpverlening om de traumatische ervaringen van de afgelopen jaren een plek te geven. De moeder woont op dit moment nog steeds op een voor de vader geheim adres. Vader toont geen inzicht in de impact die zijn eigen handelen heeft op anderen, wat het hof ook zelf op de mondelinge behandeling heeft waargenomen. Zo lijkt het voor de vader onbegrijpelijk dat zijn bezoek aan de ouders van de moeder, volgens hem bedoeld om tot een oplossing te komen rondom de omgang, voor hen bedreigend heeft gevoeld. Gelet op de gebeurtenissen zowel uit het verleden als uit het heden heeft de moeder geen vertrouwen in de vader. De moeder heeft nog steeds angst voor de vader en wil om die reden niet dat haar adres bij hem bekend wordt. Het hof volgt de moeder hierin, gelet op de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
Tot slot moet er rekening mee worden gehouden dat de door de rechtbank in de bestreden beschikking (en in de daaraan voorgaande beschikkingen van 2 april 2020 en 30 oktober 2019) vastgestelde
voorlopigebegeleide omgangsregeling op dit moment alleen tussen de vader en [minderjarige 1] wordt uitgevoerd. Het contactherstel tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] heeft -ondanks de inspanningen van de GI- nog niet plaatsgevonden. Volgens de moeder, de GI en de raad zorgt het feit dat [minderjarige 1] als enige omgang heeft met de vader voor spanningen en moeilijkheden in de thuissituatie bij de moeder. De GI heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij voornemens is om hulp bij de moeder in de thuissituatie in te zetten, waarbij de moeder (en haar partner) handvatten krijgen om beter met die spanning om te leren gaan.
3.14.4.
Hoewel de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] op zich goed verloopt en de vader aansluit bij wat [minderjarige 1] nodig heeft, acht het hof het op dit moment -mede gelet op voornoemde feiten en omstandigheden- nog te vroeg om een andere
voorlopigeomgangsregeling vast te stellen dan de rechtbank, zoals door de vader in hoger beroep verzocht. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat de verschillende vormen van hulpverlening pas recent zijn opgestart of nog moeten starten, zoals het hof hiervoor heeft overwogen. Verder is op de mondelinge behandeling in hoger beroep gebleken dat de vader vrij recent is gestart met een traject bij een psycholoog om aan zichzelf te werken. Bovendien blijkt uit de stukken dat de vader zowel bij [instantie 1] als bij het [instantie 2] tijdens de omgangsmomenten met [minderjarige 1] nog steeds de grenzen blijft opzoeken. De vader heeft hier weliswaar een andere visie op, maar het is opmerkelijk en zorgelijk dat [instantie 1] en het [instantie 2] dat anders ervaren. Om die reden acht het hof het noodzakelijk dat de omgang op dit moment nog begeleid plaatsvindt zodat de desbetreffende begeleidende instantie sturing kan geven aan (het gedrag van) de vader. Op die manier kan de omgang voor [minderjarige 1] op een zo onbelast mogelijke wijze plaatsvinden. Tot slot is op de mondelinge behandeling in hoger beroep gebleken dat de raad inmiddels het aanvullend onderzoek heeft afgerond en de rechtbank op relatief korte termijn de zaak verder inhoudelijk zal behandelen.
Het hof is op grond van alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde
voorlopigebegeleide omgangsregeling moet worden bekrachtigd.
3.14.5.
Het hof merkt overigens nog op dat de door de rechtbank vastgestelde
voorlopigebegeleide omgangsregeling de GI wel enige mogelijkheid biedt om de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] verder uit te breiden, binnen de bandbreedte van het dictum van de bestreden beschikking. Het belang van [minderjarige 1] dient daarbij het uitgangspunt te zijn. Op de mondelinge behandeling heeft de GI verklaard dat zij voornemens is om op korte termijn de duur van het omgangsmoment uit te breiden naar drie uur en dat wanneer het bij het [instantie 2] agenda-technisch mogelijk is, de omgang -begeleid- bij de vader thuis gaat plaatsvinden. Het hof constateert dat beide uitbreidingen van de
voorlopigebegeleide omgangsregeling binnen de bandbreedte van het dictum van de bestreden beschikking vallen en dat daarmee gedeeltelijk tegemoet wordt gekomen aan de wensen van de vader.
3.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Proceskosten
3.16.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep - gelet op de aard van de procedure - compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 februari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is in het openbaar uitgesproken door mr. C.N.M. Antens op 27 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.