ECLI:NL:GHSHE:2022:1979

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
20-002938-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van echtgenoot en kind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenoot en kind. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 20 dagen opgelegd, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, maar met aanpassing van de opgelegde straf. De verdediging heeft gepleit voor integrale vrijspraak, stellende dat de aangifte onvoldoende steun vindt in het dossier. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de aangifte voldoende bewijs biedt voor de bewezenverklaring van de mishandeling. Het hof heeft de eerdere straf bevestigd, maar zonder de bijzondere voorwaarden, en heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002938-20
Uitspraak : 25 mei 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 23 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-204091-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter ter zake van de onder feit 1 bewezenverklaarde ‘mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot’ en de onder feit 2 bewezenverklaarde ‘mishandeling, begaan tegen zijn kind’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn aan die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bijzondere voorwaarden verbonden, zijnde het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering en het zich houden aan de aanwijzingen van Veilig Thuis of een andere instantie. Daarnaast is de reclassering opgedragen om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden. Voorts heeft de politierechter het tegen de verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf in die zin dat het hof aan het voorwaardelijke deel enkel de algemene voorwaarde zal verbinden.
Door en namens de verdachte is integrale vrijspraak van het tenlastegelegde betoogd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden als na te melden naar aanleiding van het in hoger beroep gevoerde bewijsverweer en met uitzondering van de opgelegde straf. Nu het hof tot een andere straftoemeting is gekomen, behoeven de door de politierechter aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften aanpassing, reden waarom deze hieronder opnieuw zijn opgenomen.
Aanvulling van de bewijsoverweging
Van de zijde van de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, nu de aangifte d.d. 8 augustus 2020 onvoldoende steun vindt in het dossier om tot een bewezenverklaring te komen. De politie heeft slechts zeer gering letsel geconstateerd bij de aangeefster en haar kind [slachtoffer 2] . Aangeefster [slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting van het hof een verklaring als getuige onder ede afgelegd. Zij en verdachte hebben verklaard slechts een mondelinge discussie te hebben gehad op 7 augustus 2020 over problemen omtrent hun financiële situatie. Voorts hebben verdachte en aangeefster ter terechtzitting verklaard dat een buurtbewoner, genaamd [betrokkene] , aangeefster heeft bewogen tot het doen van aangifte onder het voorwendsel dat aangeefster, als zij geen aangifte zou doen tegen verdachte, haar kinderen kwijt zou raken. Bovenstaande dient te leiden tot vrijspraak van het tenlastegelegde, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 augustus 2020 volgt dat aangeefster op
8 augustus 2020 in de vroege ochtend met haar kinderen naar de buurtbewoner [betrokkene] is gegaan. Aangeefster heeft aan deze buurtbewoner verteld dat haar man erg agressief was. Hierop heeft deze buurtbewoner de politie gebeld. Toen de politie ter plaatse kwam, constateerden de verbalisanten dat aangeefster zichtbaar emotioneel was. Aangeefster heeft in de aangifte d.d. 8 augustus 2020 verklaard dat verdachte op 7 augustus 2020 in de avond thuis kwam en zag dat de kinderen niet hadden gebeden. Hierop moest aangeefster twee uur lang haar armen omhoog houden. Verdachte pakte vervolgens een liniaal en heeft de kinderen geslagen. Toen aangeefster haar man wilde tegenhouden, pakte verdachte een ijzeren staaf waarmee hij aangeefster op haar armen en handen heeft geslagen.
Deze aangifte wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , aangezien deze verbalisant bij aangeefster heeft waargenomen dat de binnenkant van haar handen iets rood gekleurd waren en bij [slachtoffer 2] , de zoon van aangeefster en verdachte, een blauwe plek heeft geconstateerd op de binnenkant van zijn linkerhand. Daarnaast vindt de aangifte ondersteuning in de door [slachtoffer 2] op 12 augustus 2020 gedane uitlating, voor zover inhoudende dat hij zijn vader terug wil, als hij niet meer slaat.
Het hof is op grond van bovenstaande van oordeel dat de aangifte d.d. 8 augustus 2020 voldoende steun vindt in de door de verbalisant geconstateerde letsels, de emoties die bij aangeefster recent na het voorval zijn waargenomen en de verklaring van de zoon [slachtoffer 2] , en dat het tenlastegelegde op grond van die bewijsmiddelen bewezen kan worden. Daarbij kent het hof betekenis toe aan het gegeven dat de letsels en de emoties kort na het incident zijn waargenomen.
Het door de verdediging ter terechtzitting van het hof geschetste scenario, inhoudende dat de buurvrouw uit wraakgevoelens aangeefster heeft bewogen tot het doen van aangifte onder het voorwendsel dat anders haar kinderen zouden worden afgepakt, is niet aannemelijk geworden. Immers heeft aangeefster ter terechtzitting onder meer verklaard dat zij vóór de discussie met de verdachte over de financiën op 7 augustus 2020 aan buurtbewoner [betrokkene] zou hebben medegedeeld dat zij niet langer welkom was in hun huis, terwijl aangeefster vervolgens - eveneens naar eigen zeggen - op 8 augustus 2020 (voorafgaand aan het contact met de politie) nog koffie bij haar zou zijn gaan drinken om over de problemen tussen verdachte en aangeefster te praten. Vervolgens zou deze [betrokkene] uit wraak haar hebben bewogen om de politie te bellen en een verhaal op te hangen en zelfs aangifte tegen verdachte te doen over partner- en kindermishandeling, omdat zij aangeefster voorhield dat anders haar kinderen zouden worden afgepakt. Aan deze gang van zaken zoals door aangeefster ter zitting is gesteld lijkt iedere logica te ontbreken, nu deze niet strookt met de feitelijke gebeurtenissen en bevindingen als hiervoor vermeld en niet verklaart waarom aangeefster na het gesprek met buurtbewoner [betrokkene] op 8 augustus 2020 zou hebben besloten om (volgens aangeefster als getuige ter zitting) ten onrechte aangifte jegens verdachte te doen. De vraag waarom aangeefster zou moeten vrezen dat haar kinderen zouden worden afgepakt als zij de verdachte niet zou belasten, heeft zij desgevraagd niet kunnen beantwoorden ten overstaan van het hof. Gelet op dit alles dient haar gewijzigde en op essentiële punten herziene verklaring, die erop neerkomt dat zij verdachte ten onrechte en vals heeft beschuldigd op advies van buurtbewoner [betrokkene] , met de nodige terughoudendheid te worden beoordeeld en gewaardeerd. Naar het oordeel van het hof dient daarbij bovendien in ogenschouw te worden genomen dat ter terechtzitting in hoger beroep is benadrukt door zowel de verdachte als de getuige dat zij en de kinderen zijn herenigd en dat er aan een veroordeling van hem, de verdachte, voor hem (en het gezin) mogelijk grote gevolgen kunnen kleven voor het beoogde Nederlanderschap. Hoewel de subjectieve belangen bij een herziene lezing van het gebeurde van de zijde van aangeefster aldus en ogenschijnlijk zwaar wegen, dienen de objectieve belangen bij waarheidsvinding te allen tijde te prevaleren. Het hof schuift aldus de ter zitting in hoger beroep herziene getuigenverklaring van aangeefster als onbetrouwbaar en niet overeenkomstig de waarheid afgelegd terzijde.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 7 augustus 2020 te Breda schuldig heeft gemaakt aan mishandeling begaan tegen zijn echtgenote en kind. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vrouw en zoon. Bovendien wordt bij huiselijk geweld het veiligheidsgevoel van de slachtoffers in de huiselijke omgeving aangetast. Juist in een gezin behoort een ieder zich veilig en geborgen te voelen en behoren kinderen veilig en stabiel te kunnen opgroeien. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Bij de straftoemeting heeft het hof daarnaast ten voordele van de verdachte acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 25 februari 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van enig strafbaar feit
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Blijkens het voortgangsverslag van de reclassering d.d. 15 december 2020 is Avian Thuiszorg vanuit Veilig Thuis ingeschakeld voor de begeleiding van het gezin, waardoor Veilig Thuis op de achtergrond aanwezig is. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat de schulden in augustus 2022 volledig zullen zijn afbetaald.
Het hof is, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof zal aan de verdachte eenzelfde straf opleggen als in eerste aanleg, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op die straf in mindering worden gebracht zodat geen nog te executeren strafdeel resteert. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof ziet, op grond van het verhandelde ter terechtzitting - waaruit blijkt dat Avian Thuiszorg ook thans nog begeleiding biedt aan het gezin van de verdachte - geen aanleiding meer om aan het voorwaardelijke strafdeel de door de politierechter opgelegde bijzondere voorwaarden te verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach en mr. N. Koop, griffiers,
en op 25 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.