In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenoot en kind. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 20 dagen opgelegd, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, maar met aanpassing van de opgelegde straf. De verdediging heeft gepleit voor integrale vrijspraak, stellende dat de aangifte onvoldoende steun vindt in het dossier. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de aangifte voldoende bewijs biedt voor de bewezenverklaring van de mishandeling. Het hof heeft de eerdere straf bevestigd, maar zonder de bijzondere voorwaarden, en heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren.