ECLI:NL:GHSHE:2022:1970

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
20-003665-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal en wederrechtelijk binnendringen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1971, was eerder veroordeeld voor diefstal en wederrechtelijk binnendringen. De politierechter had hem een gevangenisstraf van drie weken opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van zes dagen. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, subsidiair voor een strafmaatverweer.

Het hof heeft het beroep van de verdachte in overweging genomen en heeft vastgesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van een ontzegging van toegang tot een winkelcentrum, waardoor hij van het tweede feit is vrijgesproken. Het hof heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van goederen uit een winkel. De beslissing om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven dagen is genomen na afweging van de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn strafblad. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft hieraan geen consequenties verbonden. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003665-19
Uitspraak : 3 mei 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 14 november 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-259353-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter voor ‘diefstal’ (feit 1) en ‘in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 29 oktober 2019 te [plaats] , drie pakken garnalen en/of een pak kipfilet, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [bedrijf] gelegen aan [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij, op of omstreeks 29 oktober 2019 te [plaats] , in het besloten lokaal te weten de [bedrijf] gelegen aan [adres 2] bij Winkelcentrum [winkelcentrum] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 26 augustus 2019 schriftelijk de toegang tot dat winkelcentrum ontzegd voor de duur van 24 maanden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu hij niet op de hoogte was van de ontzegging van de toegang tot het winkelcentrum [winkelcentrum] te [plaats] d.d. 26 augustus 2019.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het procesdossier (p. 18) bevindt zich een winkelcentrum ontzegging d.d. 26 augustus 2019 voor het winkelcentrum [winkelcentrum] te [adres 2] , [plaats] . Als ontvanger van de ontzegging staat de naam en het adres van verdachte vermeld. Ten aanzien van de uitreiking staat op de ontzegging vermeld: “uitreiking via wijkagent [wijkagent] ”. De ontzegging is niet ondertekend voor ontvangst. Het hof is gelet hierop van oordeel dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de ontzegging daadwerkelijk aan verdachte is uitgereikt en dat verdachte aldus op de hoogte was van voornoemde winkelcentrum ontzegging. Weliswaar heeft verbalisant [verbalisant 1] in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2019 (p. 6) verklaard dat hij eerder een ontzegging van de toegang tot het winkelcentrum [winkelcentrum] aan de verdachte heeft uitgereikt, doch dit is echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het de in de tenlastelegging bedoelde winkelcentrum ontzegging d.d. 26 augustus 2019 betreft. Concluderend blijkt naar het oordeel van het hof uit het dossier niet dat de verdachte op 29 oktober 2019 op de hoogte was van deze ontzegging.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 oktober 2019 te [plaats] , drie pakken garnalen en een pak kipfilet, die toebehoorden aan [bedrijf] gelegen aan [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, dossiernummer PL2000-2019259551, gesloten d.d. 29 oktober 2019 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 21), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte nummer PL2000-2019259404-1, d.d. 29 oktober 2019 (pg. 3 t/m 4), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
(pg. 3)
Op dinsdag 29 oktober 2019, omstreeks 14:10 uur bevond ik mij als beveiligingsbeambte in de [bedrijf] , gevestigd aan [adres 2] te [plaats] .
Ik zag dat [verdachte] in de winkel een (1) pak kipfilet en drie (3) pakken garnalen in de binnenzakken van zijn jas stopte. Ik zag dat hij de goederen bij de kassa niet ter betaling aanbood en de winkel verliet.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen nummer : PL2000-2019259404-3, d.d. 29 oktober 2019 (pg. 8), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , bekeek de camerabeelden aangaande dit proces. Ik zal hieronder mijn bevindingen weergeven. Ik zag dat:
Fragment 1:
- er een man in het gangpad stond van de [bedrijf] ;
- de man een goed uit een schap pakte, wegliep en vervolgens deze onder zijn jas wegstopte;
- de man vervolgens drie goederen uit een schap pakte en deze ook onder zijn jas wegstopte;
- de man vervolgens verder liep.
Fragment 2:
- de man de kassa passeerde zonder de goederen ter betaling te hebben aangeboden.
Ik herken de man als [verdachte] . Ik heb de man meerdere keren aangehouden en verhoord.
Verdachte : [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1971 te
[geboorteplaats]
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er buiten het (vanwege het ontbreken van de cautie niet voor het bewijs te bezigen) proces-verbaal van bevindingen (pg. 6 procesdossier) onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om te concluderen dat het de verdachte is geweest die in de [bedrijf] is geweest op 29 oktober 2019. Met de herkenning van de verdachte door de beveiligingsbeambte en de verbalisant dient terughoudend te worden omgegaan. Bovenstaande dient te leiden tot vrijspraak, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft geen enkele reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen te twijfelen, mede gelet op het feit dat verbalisant [verbalisant 2] verdachte tevoren reeds herhaalde malen had gezien en gesproken en verdachte tijdens het verhoor precies dezelfde kleding aan had als op de beelden te zien.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Door en namens de verdachte is verzocht om te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, dan wel een taakstraf voor de duur van 12 uren. Daartoe is aangevoerd dat blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 februari 2022 de verdachte sinds 2020 nauwelijks met justitie in aanraking is gekomen. De verdachte heeft medische klachten en ontvangt hulpverlening van de gemeente en van zijn familie.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstallen brengen in het algemeen schade toe aan de betrokken winkeliers en veroorzaken overlast en ergernis aan de gedupeerden. Daarnaast ondervindt de maatschappij als geheel schade van winkeldiefstallen, doordat de schade die door dergelijke feiten wordt veroorzaakt, uiteindelijk wordt doorberekend in de consumentenprijzen van producten.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 februari 2022, waaruit blijkt dat hij reeds eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld, onder meer ter zake van het plegen van vermogensdelicten. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft tevens gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de vorenomschreven ernst van het bewezenverklaarde, de omvang van het strafblad van de verdachte en het van toepassing zijnde taakstrafverbod ingevolge artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen passend en geboden.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Namens verdachte is op 22 november 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof het dossier heeft ontvangen op 9 november 2021. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en ruim 3 maanden. Voorts wijst het hof op 3 mei 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ruim 5 maanden overschreden. Nu het hof volstaat met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf korter dan een maand, zal het hof volstaan met een constatering van deze overschrijding en daaraan geen consequenties verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. C.A. van Roosmalen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. J. Platschorre, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 3 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. C.M. Hilverda en M.B. Mobach zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.