ECLI:NL:GHSHE:2022:197

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.293.761_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing van bewind en curatele van rechthebbenden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, waarin het verzoek van de rechthebbenden om opheffing van het bewind werd afgewezen. De rechthebbenden, [rechthebbende 1] en [rechthebbende 2], hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 december 2021, waarbij de rechthebbenden bijgestaan werden door hun advocaat, mr. R. Shahbazi, en een tolk. De bewindvoerder was vertegenwoordigd door [betrokkene]. De dochter van de rechthebbenden was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beschikking van de kantonrechter, waarin het bewind was ingesteld over de goederen van de rechthebbenden. De rechthebbenden stelden dat zij inmiddels in staat zijn om hun financiën zelfstandig te regelen, en dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. De bewindvoerder daarentegen stelde dat er nog steeds sprake is van problematische schulden en dat de rechthebbenden nog niet voldoende zelfredzaam zijn.

Het hof oordeelde dat de rechthebbenden onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. De rechthebbenden hebben weliswaar een deel van hun schulden afgelost, maar er zijn nog steeds problematische schulden aanwezig. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek tot opheffing van het bewind werd afgewezen. De rechthebbenden moeten in de toekomst aantonen dat zij in staat zijn om hun financiële zaken zelfstandig te regelen, alvorens het bewind kan worden opgeheven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 januari 2022
Zaaknummer: 200.293.761/01
Zaaknummers eerste aanleg: 8813860 BM VERZ 20-4651 en 8813871 BM VERZ 20-4652
in de zaak in hoger beroep van:
[rechthebbende 1],
en
[rechthebbende 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: respectievelijk [rechthebbende 1] en [rechthebbende 2] , tezamen: de rechthebbenden,
advocaat: mr. R. Shahbazi,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de bewindvoerder] B.V. (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- [de dochter] (hierna te noemen: de dochter).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 februari 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 april 2021, hebben de rechthebbenden verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbenden, bijgestaan door mr. Shabazi en een tolk, M. Mirzadeh;
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [betrokkene] .
2.3.1.
De dochter is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de advocaat van de rechthebbenden d.d. 28 april 2021 met daarbij de bestreden beschikking;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 februari 2021;
  • het journaalbericht van de advocaat van de rechthebbenden van 28 juli 2021, ingekomen ter griffie op 29 juli 2021, met daarbij het inleidende verzoekschrift van de rechthebbenden van 6 oktober 2020 en de reactie daarop van de bewindvoerder van 17 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikkingen van 20 oktober 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, over de goederen die [rechthebbende 1] en [rechthebbende 2] als rechthebbenden toebehoren of zullen toebehoren, bewind ingesteld met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder.
Procedure bij de rechtbank
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, het verzoek van de rechthebbenden om opheffing van het bewind afgewezen.
Procedure in hoger beroep
3.3.
De rechthebbenden kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De rechthebbenden voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat de noodzaak van het bewind niet meer bestaat. De bewindvoerder heeft toegezegd dat de termijn van het bewind maximaal drie jaar zou zijn en dat de eventuele dan nog bestaande schulden gesaneerd zouden worden. Inmiddels is de termijn ruim verstreken en is er op de schulden € 9.691,70 afgelost. De bewindvoerder is tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter op deze belofte teruggekomen.
Sommige betalingen zijn door de bewindvoerder onnodig gedaan, wat de rechthebbenden alleen maar op kosten heeft gejaagd. Zonder overleg met de rechthebbenden heeft de bewindvoerder een dure uitvaartverzekering afgesloten, terwijl dat geld gebruikt had kunnen worden om schulden af te lossen. De rechthebbenden hebben dit meerdere malen vergeefs geprobeerd te bespreken met de bewindvoerder.
De rechthebbenden spreken en verstaan de Nederlandse taal inmiddels beter en zijn in staat zelfstandig hun financiën te regelen. Volgens de rechthebbenden is momenteel geen sprake van verkwisting of problematische schulden.
De hoogte van de schuldenlast is niet doorslaggevend. Deze dient afgezet te worden tegen de inkomsten, het vermogen, de huishoudsituatie en de leeftijd, gezondheid en opleiding en verdiencapaciteit van de schuldenaar. Het inkomen van de rechthebbenden bevat, na aftrek van de vaste lasten, voldoende draagkracht om de restschuld van € 5.417,08 te voldoen. Ook is een grote reservering niet nodig, daarmee kan ook een deel van de schuld worden afgelost. De reeds bestaande betalingsregelingen kunnen zelfstandig worden voortgezet.
3.4.
De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – aan dat het bewind goed verloopt. Er is op dit moment nog sprake van een schuldenlast van
€ 3.900,--. Het voorjaar van 2022 is het moment om te kijken wanneer de rechthebbenden klaar zijn. Er kan dan een zelfredzaamheidstraject worden ingezet. Er is spaargeld en een reservering. De reservering is voor het eigen risico van de zorgverzekering en voor onvoorziene omstandigheden. De gesprekken met de rechthebbende verlopen prima als de dochter daarbij aanwezig is. Zij spreekt en verstaat Nederlands. Jaarlijks wordt de rekening en verantwoording besproken. De rechthebbenden hebben een inlogmogelijkheid waarvan zij gebruik maken. Zij kunnen het budgetplan, de schulden en de aflossingen inzien. Met de schuldeisers zijn betalingsregelingen getroffen. Er is door de bewindvoerder nooit toegezegd dat de rechthebbenden binnen drie jaar van de schulden af zouden zijn. Het stabiliseren van de financiële situatie en het treffen van betalingsregelingen duurt al gauw anderhalf jaar. Er wordt wel aangegeven dat er betalingsregelingen worden getroffen voor drie jaar.
De kosten van de bewindvoerder worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand, dus daar hebben de rechthebbenden geen nadeel van. In de bijstand is elke schuld problematisch.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.5.2.
In dit hoger beroep ligt aan het hof de vraag voor of de rechthebbenden, anders dan voorheen, in staat moeten worden geacht hun vermogensrechtelijke belangen naar behoren waar te nemen. Het hof is van oordeel dat de rechthebbenden dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en overweegt daartoe als volgt.
3.5.2.
De goederen van de rechthebbenden zijn in 2017 onder bewind gesteld. De rechthebbenden hadden op dat moment een schuldenlast van circa € 20.000,--. Hoewel de rechthebbenden er sterk van overtuigd zijn dat zij hun geldzaken zelf kunnen regelen, deelt het hof die overtuiging niet omdat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld en gebleken waarop dat valt te baseren. De enkele overtuiging van de rechthebbenden is daartoe onvoldoende, zeker nu de bewindvoerder heeft aangegeven dat de rechthebbenden nog moeten leren om zelfredzaam te zijn. Hoewel de schuldenlast van de rechthebbenden tijdens het bewind weliswaar aanzienlijk is afgenomen, is er nog altijd sprake van problematische schulden. De rechthebbenden ontvangen een bijstandsuitkering van € 1.459,52 netto per maand, alsmede huurtoeslag en zorgtoeslag en een vergoeding voor de kosten van het bewind. De ruimte om schulden af te lossen is bij een dergelijke inkomenspositie beperkt.
De bewindvoerder heeft aangegeven dat het voorjaar van 2022 een goed moment is om te kijken waar de rechthebbenden staan. De rechthebbenden moeten dan laten zien dat zij inzicht hebben in hun geldzaken en dat zij bepaalde financiële zaken zelf kunnen regelen, zodat het bewind niet meer noodzakelijk is. Dat kunnen rechthebbenden laten zien door het zelfredzaamheidstraject te doorlopen dat de bewindvoerder hun heeft voorgesteld.
3.5.3.
Het hof is daarom van oordeel dat de grond die tot instelling van het bewind heeft geleid op dit moment nog steeds aanwezig is. De beschikking wordt bekrachtigd.
3.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 februari 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.