In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het meermalen plegen van smaad door op sociale media lasterlijke berichten te plaatsen over een stichting en haar medewerkers. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijke straf en een proeftijd van twee jaren. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, maar het hof oordeelde dat de politierechter de verdachte gedeeltelijk had vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, wat volgens het hof een beschermde vrijspraak was. Hierdoor was de verdachte niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor deze vrijspraak.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk de eer en goede naam van de stichting en haar medewerkers had aangetast door lasterlijke teksten te plaatsen op onder andere Facebook en YouTube. De verdachte had in de periode van 1 januari 2019 tot en met 6 februari 2020 meerdere berichten geplaatst die de stichting en haar medewerkers beschuldigden van ernstige misdaden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de gevolgen van haar uitlatingen en dat deze uitingen opzettelijk waren gedaan met het doel om ruchtbaarheid te geven aan haar beschuldigingen.
De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijke straf en een geldboete van € 500,00. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 500,00, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde.