ECLI:NL:GHSHE:2022:1964

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
20-002392-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake voorhanden hebben vuurwapen en munitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De politierechter had de verdachte, geboren in 1998, veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in de auto waarin hij zich bevond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bestuurder van de auto was en dat het vuurwapen onder de bestuurdersstoel lag. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat het aan een ander toebehoorde. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte, gezien de omstandigheden, zich in meer of mindere mate bewust moest zijn van de aanwezigheid van het wapen en de munitie. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden en een hechtenis van 1 week voor de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002392-20
Uitspraak : 14 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch, van 4 november 2020, parketnummer 01-169553-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 96-198384-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter ter zake van het onder 1 tenlastegelegde – zakelijk weergegeven – ‘het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie’ en het onder 2 tenlastegelegde – eveneens zakelijk weergegeven – ‘het voorhanden hebben van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 96-198384-18 van de officier van justitie d.d. 7 augustus 2020 afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
In de onderhavige zaak heeft het hof, na sluiting van het onderzoek op 9 september 2021, op 23 september 2021 tussenarrest gewezen. Het onderzoek is heropend teneinde - kort gezegd - nader onderzoek te laten doen naar en in aanvullende processen-verbaal te laten relateren over de tenaamstellingen van de Skodia Fabia met kenteken [kenteken] in het jaar 2020 en om vervolgens de stukken in handen te stellen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, teneinde de personen te doen horen die voor én na de verdachte de tenaamgestelden van voormelde auto zijn geweest. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en twee getuigen zijn door de raadsheer-commissaris gehoord.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2020 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch, single-action, centraalvuur pistool, van het merk Bruna Bruni Milano, model 315 auto, kaliber 6,35 millimeter, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2020 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één (1), centraalvuur kogelpatroon van het kaliber 6,35 millimeter voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 19 maart 2020 te Eindhoven, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch, single-action, centraalvuur pistool, van het merk Bruna Bruni Milano, model 315 auto, kaliber 6,35 millimeter, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 19 maart 2020 te Eindhoven, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één (1), centraalvuur kogelpatroon van het kaliber 6,35 millimeter voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, Eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, Basisteam Eindhoven-Noord, registratienummer PL2100-2020076437, opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, sluitingsdatum 9 april 2020, pagina’s 1 tot en met 161. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2020 (dossierpagina’s 25 en 26), genummerd PL2100-2020060571-11, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
(pagina 25)
Wij, verbalisanten, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verklaren het volgende:
Op 19 maart 2020 kregen wij de opdracht van de meldkamer om te gaan naar het Nederlandplein te Eindhoven. Aldaar was een flinke vechtpartij gaande waarbij meerdere personen betrokken zouden zijn. Tevens zou er een machete gezien zijn door een getuige. Hierop zijn wij met spoed, met meerdere eenheden, ter plaatse gegaan.
Op enig moment hoorden wij over de portofoon dat collega's op de Winston Churchillaan
de verdachte in een auto hadden aangetroffen. Hierop zijn wij ter plaatse gegaan. Wij zagen dat collega's in burger de mogelijke verdachte hadden aangehouden. Wij zagen een persoon in een personenauto met kenteken [kenteken] zitten waar de verdachte als bijrijder in zat.
Wij spraken de bestuurder van de auto aan en sommeerden de auto langs de kant van de
weg te parkeren. Ik, [verbalisant 2] , deelde de bestuurder, de later door ons aangehouden verdachte [verdachte] , mede dat we op zoek waren naar een machete, en of dat deze in de auto lag. Wij hoorden de bestuurder verklaren dat er mogelijk iets in de achterbak van de auto zou liggen. Hierop hebben wij de kofferbak doorzocht. In de kofferbak troffen wij een kapmes aan.
Gelet op het feit dat er sprake was van een vechtpartij van meerdere personen en wij nog niet wisten wie hier precies bij betrokken was, en wij een wapen aantroffen in de auto van de bestuurder werd de bestuurder, te weten verdachte [verdachte] , door ons aangehouden. Wij namen het kapmes en de auto in beslag. Op het politiebureau gelegen aan de Mathildelaan 4 te Eindhoven, hebben wij, verbalisanten, het voertuig met kenteken [kenteken] doorzocht. Ik, [verbalisant 2] , trof onder de stoel van de bestuurder een zwarte kous aan. Toen ik deze kous onder de stoel vandaan haalde voelde ik een zwaar voorwerp hierin zitten. Ik haalde het voorwerp uit de kous en zag dat het ging om een vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
(pagina 25 en 26)
Ik haalde de patroonhouder uit het wapen, ik zag dat er een kogel in de patroonhouder aanwezig was. Ik schoof de slede van het wapen naar achteren en keek in de kamer, ik zag dat deze leeg was. Voor mij was het duidelijk dat dit wapen niet doorgeladen in de kous aanwezig was. Het vuurwapen werd door mij in beslag genomen.
Verdachte : [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] .
2.
Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 19 maart 2020 (dossierpagina 97), genummerd PL2100-2020060571-12, inhoudende:
Inbeslagneming:
Plaats: [adres 2]
Datum: 19 maart 2020
Beslagene (eigenaar): [verdachte] , geboren [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] , [adres 1]
Goednummer: PL2100-2020060571-1640693; vuurwapen, Ladykiller, kaliber 6.35.
3.
Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 19 maart 2020 (dossierpagina 98), genummerd PL2100-2020060571-13, inhoudende:
Inbeslagneming:
Plaats: [adres 2]
Datum: 19 maart 2020
Beslagene (eigenaar): [verdachte] , geboren [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] , [adres 1]
Goednummer: PL2100-2020060571-1640694; munitie
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 maart 2020 (dossierpagina’s 123-130), genummerd PL2100-2020060571-34, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
(pagina 127)
O: Jij werd samen met [verdachte] aangehouden op de Winston Churchilllaan (het hof begrijpt: te Eindhoven).
(pagina 128)
V: Wat heeft de politie aangetroffen in deze auto (het hof begrijpt: de personenauto met het kenteken [kenteken] )?
A: Ik word verdacht van bezit van een vuurwapen, maar ik ben daar niet mee bekend.
V: Wist jij dat er meer wapens in de auto lagen?
A: Nee, ik heb nog nooit een pistool gezien of vastgehouden.
O: Onder de bestuurdersstoel is een vuurwapen aangetroffen.
V: Wat kun jij daarover vertellen?
A: Meen jij dat serieus.
O: Verdachte begint weer te huilen. En zegt dat is mijn beste vriend.
V: Waarom huil je nu?
A: Ik had dat niet verwacht.
5.
Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen op 11 november 2021 opgemaakt door hoofdagent [verbalisant 1] , proces-verbaalnummer PL2100-2020060571-57, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , kreeg op 10 november 2021 het verzoek van het Openbaar Ministerie tot het maken van een aanvullend proces-verbaal in verband met de tenaamstelling van het voertuig voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] .
Derhalve bevroeg ik het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Ik zag dat
verdachte [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) het voertuig voor de periode van 7 maart 2020, 18:35 uur tot en met 28 maart 2020, 18:54 uur op zijn naam had.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 maart 2020 (dossierpagina’s 134-138),genummerd PL2100-2020060571-37, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
(pagina 135)
V: Je zat in een voertuig toen je werd aangehouden (het hof begrijpt:
met het kenteken [kenteken] ). Van wie is dit voertuig?
A: Ik heb het voertuig 3 weken geleden gekocht.
7.
Het proces-verbaal Onderzoek wapen en munitie d.d. 7 april 2020 (dossierpagina’s 147-149), genummerd PL2100-2020060571-53, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(pagina 147)
Bij ontvangst van een (vuur)wapen / munitie wordt daaraan een Spoor Identificatie Nummer
(SIN) toegekend.

Pistool (BVH goednummer 1640693, SIN AANN9246NL):

Ik zag dat dit voorwerp een semi-automatisch, single-action, centraalvuur pistool was van het merk BBM (Bruna Bruni Milano), model 315 auto, oorspronkelijk kaliber 8 millimeter knal, omgebouwd naar kaliber 6,35 millimeter scherp, ongenummerd.
(pagina 148)
Ik zag dat door dit pistool geschikt was om centraalvuur kogelpatronen
van het kaliber 6,35 millimeter in de kamer te laden.
Ik zag dat dit pistool was voorzien van een werkende slede, trekker, hamer en slagpin.
Ik zag en hoorde dat bij het afvuren van de ontladen kogelpatroon van de hieronder nader
omschreven munitie, het slaghoedje door de slagpin werd ingeslagen en het ontbrandde
slagsas als mondingsvuur de loop verliet.
Gezien bovenstaande is dit pistool geschikt om projectielen door een loop af te schieten.
De werking van het pistool berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.
Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2
lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.

Kogelpatroon uit patroonmagazijn (BVH goednummer 1640694, SIN AANN9247NL)

Ik zag dat dit 1 centraalvuur kogelpatroon was van het kaliber 6,35 millimeter, volgens
proces-verbaal van bevindingen PL2100-2020060571-11 afkomstig uit bovengenoemd magazijn.
(pagina 149)
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van
de Wet Wapens en Munitie. Deze munitie is geschikt om te worden afgeschoten met boven omschreven pistool BBM 315 auto.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 en 2 ten laste is gelegd. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in de personenauto (hierna: de auto). Hoewel de verdachte op papier de eigenaar van de auto was, is hij volgens de verdediging niet de enige persoon die de beschikking over die auto had. Het hof begrijpt dat de verdediging met deze stelling heeft bedoeld te stellen dat het in de auto aangetroffen wapen en de munitie niet van de verdachte was maar aan een ander toebehoorden en hij evenmin bekend was met de aanwezigheid van dat wapen en die munitie in die auto.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
A.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van "een meerdere of mindere mate" van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
B.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af:
  • de verdachte was ten tijde van de aanhouding door de politie op 19 maart 2020 de bestuurder van de personenauto;
  • de personenauto stond op naam van de verdachte;
  • de verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de personenauto drie weken voor 19 maart 2020 heeft gekocht;
  • verbalisant [verbalisant 2] trof tijdens de doorzoeking van het voertuig onder de stoel van de bestuurder een wapen aan, alsmede een kogel, welke kogel zich bevond in de patroonhouder van het wapen;
  • de medeverdachte [medeverdachte] was niet op de hoogte van de aanwezigheid van het vuurwapen en munitie in de auto.
Vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan redengevend zijn voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Gelet hierop is sprake van een situatie waarin een verklaring van de verdachte mag worden gevergd voor het in zijn auto aantreffen van het vuurwapen en de munitie. Bij de politie heeft de verdachte zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij niet over de tenlastegelegde feiten willen verklaren.
C.
Eerst ter terechtzitting in hoger beroep op 9 september 2021 heeft de verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard dat de auto waarin het wapen en de munitie is aangetroffen weliswaar op zijn naam stond, maar dat hij niet de echte eigenaar van de auto was. Hij was ook niet op de hoogte van de aanwezigheid van het wapen en de munitie in die auto. De verdachte heeft hieromtrent aangevoerd:
(1)
De auto was eigendom van een ander, een kennis, die hij “Q” noemt. Diens echte naam weet de verdachte niet, en zijn telefoonnummer heeft de verdachte weggegooid. “Q” woonde in Eindhoven, is donker (donkerder dan de verdachte), is kaal en heeft een baard.
(2)
“Q” heeft de auto gekocht en de verdachte is alleen meegegaan om de auto voor deze “Q” op zijn naam te zetten. De verdachte was niet aanwezig bij de daadwerkelijke aankoop van de auto door “Q”. Hij is pas op het moment van de overschrijving met “Q” meegegaan. Er zat enige tijd tussen de aankoop van de auto en de feitelijke levering daarvan. Nadat de verdachte door de politie in vrijheid was gesteld is hij met “Q” naar ene “ [betrokkene 1] ” gegaan voor de verkoop van de auto.
(3)
Enkele dagen nadat de auto op naam van de verdachte was gezet, mocht hij daarvan samen met andere personen gebruik maken.
D.
Bij tussenarrest heeft het hof – op verzoek van de verdediging – nader onderzoek gelast naar (onder meer) de tenaamstelling van de auto. Naar aanleiding van dit onderzoek is een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2021 aan het dossier toegevoegd. Hieruit volgt dat de auto in de periode van 7 maart 2020 tot en met 28 maart 2020 op naam van de verdachte heeft gestaan. Voorafgaand aan voornoemde periode stond de auto op naam van [betrokkene 2] , daarna op naam van [betrokkene 1] . Die twee laatst genoemde personen zijn door de raadsheer-commissaris gehoord omtrent de verkoop/aankoop van de auto.
Het hof komt – mede op grond hiervan – tot de navolgende bevindingen, waarbij het de hiervoor weergegeven indeling van de verklaring van de verdachte zal volgen.
(Ad 1)
De verdachte heeft op geen enkele wijze het bestaan van een persoon, genaamd “Q” aannemelijk gemaakt. Hij heeft behalve de omschrijving dat het een donkere man was (donkerder dan hijzelf) met een baard en een kaal hoofd, geen “Q” identificerende informatie verstrekt. Dat bevreemdt. Indien je een auto van een persoon mag gebruiken, zoals de verdachte heeft verklaard dat het geval was, lijkt het immers raadzaam dat je contact met die persoon kunt opnemen, bijvoorbeeld in het geval zich een calamiteit met die auto voordoet of om de auto te retourneren. Omgekeerd bevreemdt het evenzeer dat een persoon een auto (met daarin – volgend de verklaring van de verdachte – een geladen vuurwapen) aan iemand ter beschikking stelt en dan ook nog zonder die persoon minstgenomen te laten weten hoe deze met je kan communiceren.
Voorts is in de verklaring van de koper van de personenauto geen bevestiging voor de omschrijving van “Q” te vinden. Integendeel, [betrokkene 1] heeft de persoon die bij de verdachte was omschreven als een man met een licht getinte huidskleur en kroesig/krullend haar.
(Ad 2)
De verklaring van de verdachte vindt geen bevestiging in de verklaring van de verkoopster van de auto. Zij heeft verklaard dat twee jongens de auto hebben bekeken en dat zij de auto wilden kopen. De overschrijving van de auto heeft op dezelfde dag plaatsgevonden. Ook de verklaring van de koper van de auto, [betrokkene 1] , sluit niet aan bij de verklaring van de verdachte op dit punt. Hij heeft immers verklaard dat hij de auto van [verdachte]
(hof: de voornaam van verdachte)heeft gekocht en de tweede persoon die aanwezig was bij de verkoop geen rol heeft gespeeld.
(Ad 3)
Over het gebruik van de auto heeft de verdachte tegenstrijdig verklaard. Bij de politie (politiedossier, pag. 135) heeft verdachte verklaard dat familieleden en vrienden gebruik maakten van die auto, terwijl hij bij het hof op 9 september 2021 (proces-verbaal terechtzitting pag. 4) heeft verklaard dat alleen zijn vader en hij in de auto reden.
Het hof komt dat ook op grond van vorenstaande tot het oordeel dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is geworden, ook niet op onderdelen.
E.
Zoals hiervoor onder B. reeds is overwogen, kan hetgeen volgt uit de aldaar weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevend zijn voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Het hof is op grond van hetgeen hiervoor onder D. is bevonden van oordeel dat de verdachte geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.
Alles overziende stelt het hof vast dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zowel eigenaar als de bestuurder was van de desbetreffende auto, dat het wapen en munitie onder de bestuurdersstoel lagen en dat de bijrijder niet bekend was met de aanwezigheid daarvan in de auto. Het kan aldus, naar het oordeel van het hof, niet anders zijn dan dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen en de munitie onder de bestuurdersstoel van de auto. Hij heeft het wapen en de munitie ook ter beschikking gehad aangezien de verdachte de bestuurder van de auto was en het wapen en de munitie onder de bestuurderstoel (binnen handbereik) lagen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft voor het geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, een straftoemetingsverweer gevoerd, en heeft verzocht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, om de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat hij op 19 maart 2020 te Eindhoven een vuurwapen van categorie III (een semi automatisch pistool) en bijbehorende munitie in zijn auto voorhanden heeft gehad. De munitie zat in de patroonhouder van het wapen.
De verdachte was de bestuurder van de auto en het wapen lag direct onder de bestuurderstoel, derhalve voor het grijpen. Het onbevoegd voorhanden hebben van wapens, met name vuurwapens, is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor anderen. Dergelijke wapens kunnen gebruikt worden voor allerlei (levens)bedreigende activiteiten. Het voorhanden hebben daarvan vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en dit rekent het hof de verdachte dan ook zwaar aan.
Het hof heeft bij de straftoemeting meegewogen dat de verdachte, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Alles overziend, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een straf als door de door de advocaat-generaal is gevorderd en door politierechter is opgelegd omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die doorgaans door het hof voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie worden opgelegd, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt acht het hof passend en geboden. Hetgeen de raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Het verweer faalt.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week, opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, van 30 juli 2019 onder parketnummer 96-198384-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging, anders dan de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde hechtenis dient te worden gelast. Voor de verdachte dient duidelijk te zijn geweest dat hij zich dient te houden aan de voorwaarden die door een rechter bij onherroepelijk vonnis zijn gesteld. De verdachte heeft zich desondanks wederom aan strafbare feiten schuldig gemaakt. Hij was een gewaarschuwd man en dient nu ook de consequenties van zijn handelen te ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, van 30 juli 2019, parketnummer 96-198384-18, te weten van
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden en mr. N. Koop griffiers,
en op 14 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.