ECLI:NL:GHSHE:2022:1961

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
20-001925-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens gebrek aan grieven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2021. De verdachte was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij hij een gevangenisstraf van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden opgelegd had gekregen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in het hoger beroep, omdat de verdachte geen schriftelijke grieven had ingediend en ook geen mondelinge bezwaren had opgegeven. Het hof heeft deze vordering gehonoreerd en geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing van het hof houdt in dat de zaak niet verder wordt behandeld, omdat de verdachte niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van hoger beroep. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001925-21
Uitspraak : 14 juni 2022
VERSTEK (DNIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-098036-21 en 03-098188-21, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet (parketnummer 03-098036-21, primair) en overtreding van het bepaalde in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (parketnummer 03-098188-21, primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden (parketnummer 03-098036-21) en een geldboete ter hoogte van
€ 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden (parketnummer 03-098188-21).
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep op grond van het bepaalde in artikel 416 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch mondeling (of via een gemachtigd advocaat) bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden. Het hof zal daarom toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 14 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.