ECLI:NL:GHSHE:2022:1946

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
200.283.160_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over besluitvorming door de vergadering van eigenaars met betrekking tot de benoeming van een externe bestuurder en de geldigheid van besluiten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellante, de echtgenote van een eigenaar van een appartementsrecht, en de Vereniging van Eigenaars (VvE) van het gebouw 'Slot Zuiderburg'. De appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland - West-Brabant, waarin haar vorderingen tot vernietiging van besluiten van de VvE zijn afgewezen. De besluiten in kwestie betreffen de benoeming van De [X] BV als externe bestuurder en het aangaan van een bestuursovereenkomst met deze BV. De appellante stelt dat voor deze besluiten een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist was, zoals bepaald in het Modelreglement 2006, en dat de besluiten daarom nietig zijn.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de VvE de besluiten met een volstrekte meerderheid heeft genomen. Het hof oordeelt dat de uitleg van het Modelreglement 2006 door de rechtbank juist was en dat de besluiten rechtsgeldig zijn genomen. De appellante heeft niet tijdig verzocht om vernietiging van de besluiten, waardoor haar vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellante in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.283.160/01
arrest van 21 juni 2022
in de zaak van
[appellante] , echtgenote van [[echtgenoot]],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als “ [appellant] ”,
advocaat: mr. P.A. Visser te Rotterdam,
tegen
Vereniging van Eigenaars Gebouw "Slot Zuiderburg",
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de “VvE”,
advocaat: mr. I.E. Duijts te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 september 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 juni 2020, door de rechtbank Zeeland - West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] als eiseres en de VvE als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/359726 / HA ZA 19-391)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens uitbreiding grondslag verweer met productie;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partij [appellant] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.1.
In r.o. 2.1 t/m 2.15 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief II wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
3.1.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
a. [appellant] is gerechtigde tot een appartementsrecht, van het in
appartementsrechten gesplitste gebouw, plaatselijk bekend als ‘Slot Zuiderburg’, gelegen te [vestigingsplaats] , en van rechtswege lid van de VvE;
b. De VvE bestaat uit zeven appartementen waarbij sprake is van 1282 breukdelen;
c. In de akte van splitsing is het ‘Modelreglement bij splitsing in
appartementsrechten’ (hierna: het “Modelreglement 2006”) van toepassing verklaard. Het Modelreglement 2006 bevat onder meer de volgende bepalingen:
“A. Definities en algemene bepalingen
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
(…)
b. “beheerder”: een door de vergadering benoemd (rechts)persoon die nader te bepalen taken van het bestuur uitoefent, zoals het administratief/financieel beheer, het technisch beheer of het bouwkundig beheer;
c. “bestuur”: het bestuur van de vereniging als bedoeld in artikel 5:131 van het Burgerlijk Wetboek, gevormd door één of meer bestuurders;
(…)
i. “gemeenschappelijke gedeelten”: die gedeelten van het gebouw en/of de grond die blijkens de akte niet bestemd zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
j. “gemeenschappelijke zaken”: alle zaken die bestemd zijn of worden om door alle eigenaars of een bepaalde groep van eigenaars gebruikt te worden voor zover niet vallende onder i;
(…)
y. “vergadering”: de vergadering van eigenaars als bedoeld in artikel 5:112 tweede lid onder d en artikel 5:125 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (…)
C. Schulden en kosten die voor rekening van de gezamenlijke eigenaars zijn en baten die aan de gezamenlijke eigenaars toekomen, reservefonds en onderhoudsplan
(…)
Artikel 9
1. Tot de schulden en kosten van de gezamenlijke eigenaars als bedoeld in
artikel 5:112 eerste lid onder a van het Burgerlijk Wetboek worden
gerekend:
a. die welke gemaakt zijn in verband met het onderhoud of het gebruik van de gemeenschappelijk gedeelten of van de gemeenschappelijke zaken of tot het behoud daarvan;
b. die welke verband houden met noodzakelijke herstelwerkzaamheden, vernieuwingen en vervangingen van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken, voor zover die ingevolge het reglement of een rechterlijke beslissing als bedoeld in artikel 5:121 van het Burgerlijk Wetboek niet ten laste komen van bepaalde eigenaars, en voor zover die niet vallen onder a;
(…)
M. Oprichting van de vereniging en vaststelling van de statuten van de vereniging
II. De vergadering
(…)
Artikel 50
1. Alle besluiten waarvoor in dit reglement of krachtens de wet geen
afwijkende regeling is voorgeschreven worden genomen met vol
strekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
Onder volstrekte meerderheid van stemmen wordt hier verstaan: meer dan de helft van de ter vergadering uitgebrachte stemmen; blanco stemmen, ongeldige stemmen en (verklaringen van) stemonthouding worden niet tot de uitgebrachte stemmen gerekend.
(…)
Artikel 51
Besluiten zijn vernietigbaar overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in de artikelen 2:15 en 5:130 van het Burgerlijk Wetboek. De bevoegdheid om vernietiging van een besluit te verzoeken vervalt door verloop van een maand, welke termijn begint met de aanvang van de dag volgend op de dag waarop de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan kennis heeft kunnen nemen.
(…)
Artikel 52
1. De vergadering beslist over het beheer van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken, voor zover de beslissing hierover niet aan het bestuur toekomt.
De vergadering stelt het in het vijfde lid bedoelde bedrag vast met inachtneming van de daar genoemde wijze van besluitvorming.
(…)
5. Besluiten door de vergadering tot:
a. het doen van buiten het in artikel 9 eerste lid sub a en b bedoelde onderhoud vallende uitgaven;
b. het doen van uitgaven ten laste van het reservefonds;
c. het aangaan van verplichtingen met een
financieel belang die een totaal door de vergadering vast te
stellen bedrag te boven gaan;
kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van
tenminste twee/derde van het aantal stemmen, uitgebracht in een
vergadering waarin een aantal eigenaars tegenwoordig of
vertegenwoordigd is, dat tenminste twee/derde van het totaal aantal stemmen kan uitbrengen. De laatste zinsnede van artikel 50 eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
In een vergadering, waarin minder dan twee/derde van het
hiervoor bedoelde maximum aantal stemmen kan worden uitgebracht, kan
geen geldig besluit worden genomen.
6. In het in de laatste zin van het vorige lid bedoelde geval zal een nieuwe vergadering worden uitgeschreven, te houden niet vroeger dan twee en niet later dan zes weken na de eerste.
In de oproeping tot deze vergadering zal mededeling worden gedaan dat de komende vergadering een tweede vergadering is als bedoeld in dit artikel. In deze vergadering zal over de aanhangige onderwerpen een besluit met twee/derde meerderheid kunnen worden genomen ongeacht het aantal stemmen dat ter vergadering kan worden uitgebracht.
(…)
III. Het bestuur
Artikel 53
1. het bestuur wordt gevormd door een oneven aantal van één of meer bestuurders.
(…)
3. De bestuurders worden door de vergadering voor onbepaalde tijd benoemd en zij kunnen te allen tijde door de vergadering worden geschorst en ontslagen.
(…)
Artikel 56
1. De vergadering kan besluiten de administratie – waaronder dient te
worden verstaan het ontvangen en (doen) incasseren van alle betalingen
en het doen van alle uitgaven, het voeren van de boekhouding in de meest
uitgebreide zin en het verstrekken van de nodige specificaties en opgaven
aan eigenaars, notarissen en het bestuur – op te dragen aan een door haar
aan te wijzen beheerder en onder de voorwaarden als door haar met die
beheerder zullen worden overeengekomen”;
d. Het bestuur van de VvE bestond per 9 maart 2016 uit [persoon A]
(voorzitter), [persoon B] (secretaris) en [persoon C] (penningmeester);
e. Het verslag van de algemene ledenvergadering (hierna: “ALV”) van de VvE van 28 juli 2015 (hierna: het “Verslag ALV 28 juli 2015” ) vermeldt onder meer:
“3. Vaststelling mandaat voor dagelijks bestuur om tot bepaald bedrag
aanschaffingen te verrichten.
Voorzitter geeft toelichting op dit agendapunt: deze vergadering is eigenlijk een ingelaste Alg..leden verg. voor nemen beslissingen die niet kunnen wachten tot najaar nl. aanleg tuin en aanschaf AED.
Tijdens dagelijksbestuursverg. Dd. 30 mei jl. had besluit voor aanschaf AED niet genomen mogen worden.
XSbeheer heeft laten weten dat dit soort besluiten tijdens een Alg.leden vergadering moeten worden genomen: dag.bestuur dient alleen de besluiten uit te voeren die tijdens de Alg.leden verg. zijn genomen.
Unaniem wordt hoogte van bedrag voor 1 jaar vastgesteld op € 500,-- excl. Btw.
Of dit bedrag werkbaar is wordt na 1 jaar hierzien.
Onder dit bedrag mag dag.bestuur gelden besteden betreffende de gezamenlijke ruimten: het dag.bestuur moet beslissing eensluidend nemen.”
f. Het verslag van de ALV van de VvE van 9 maart 2016
(hierna: het “Verslag ALV 9 maart 2016”) vermeldt onder meer:
“2 Goedkeuren verslag Alg.Leden Ver dd. 28 juli 2015.
(…)
[naam] laat weten onaangenaam verrast te zijn geweest over de ontvangen nota van ruim 500,-- voor aanleg gemeenschappelijke tuin, heeft juist voor bewoning appartement gekozen om van tuin incl. onderhoud af te zijn (…)
Ook [naam] onderschrijft het standpunt van [naam] aangaande de tuinaanleg nl. het gevoel voor het blok te zijn gezet.
Gerrit heeft toelichting op de nota die nu niet via VvE is betaald, maar omgeslagen door 7 gelijke delen (…) De kosten kunnen eventueel nu wel weer worden verrekend via VvE (post algemene reserve).
Naar nu blijkt had besluit voor aanleg gemeenschappelijke voortuin niet voor
iedereen genoeg draagvlak, beslissing is niet meer terug te draaien: was wel een
unaniem genomen beslissing.(zie notulen verg. 28 juli 2015 bij agendapunt 6)
Voorzitter geeft duidelijk aan dat besluiten worden genomen als onderstaand:
- Zaken aangaande onderhoud pand 75% meerderheid van stemmen
- Zaken aangaande extra’s b. v. aanschaf materia1en of diensten 100%, besluit
moet unaniem genomen worden.”;
g. Tijdens de ALV van de VvE van 11 januari 2017 is gekozen voor een nieuw intern bestuur, bestaande uit [persoon C] (voorzitter), [appellant] (penningmeester) en [persoon D] (secretaris);
h. Eind december 2017 hebben de voorzitter en secretaris vanwege een voor hen onwerkbare situatie hun functie neergelegd;
i. In de maanden februari, maart en april 2018 heeft [persoon E] als mediator
verschillende gesprekken gevoerd met alle bewoners en is gesproken over aanstelling van een extern bestuur;
j. Op 9 mei 2018 heeft een ALV plaatsgevonden. Tijdens deze ALV waren vijf eigenaren aanwezig. Twee eigenaren – waaronder [appellant] – waren afwezig en hebben een machtiging afgegeven. [appellant] heeft bij deze ALV haar functie als bestuurslid neergelegd.
De Notulen van de ALV van 9 mei 2016 (hierna: de “Notulen 9 mei 2016”) vermelden voor zover van belang:
“3.Vaststellen aantal vertegenwoordigende stemmen
Inclusief de machtigingen is 100% van de stemgerechtigden aanwezig. Er kunnen dus rechtsgeldige besluiten worden genomen.
(…)
2-Aanstellen nieuwe bestuurder
Met volstrekte meerderheid wordt De [X] BV als nieuwe bestuurder benoemd.
3-Aangaan bestuursovereenkomst
Met volstrekte meerderheid wordt besloten een bestuur- en beheerovereenkomst aan te gaan per 1 juli 2018 met de [X] BV (…)”;
l. Tijdens de ALV van 20 juni 2018 is besloten tot goedkeuring van de met De [X] BV te sluiten beheerovereenkomst. Het besluit is genomen met volstrekte meerderheid van stemmen: vier van de zeven eigenaren (gezamenlijk vertegenwoordigend 673 breukdelen van het totaal van 1282 breukdelen) waren aanwezig en hebben voorgestemd; de overige drie eigenaren (het resterende aantal breukdelen vertegenwoordigend) waren afwezig en hadden geen machtiging afgegeven;
m. [appellant] heeft eerst een verzoek gericht aan de sector kanton van de rechtbank inhoudende de vernietiging, dan wel het vaststellen van de nietigheid van het besluit strekkende tot aanstelling van De [X] BV tot bestuurder, gevolmachtigd administrateur en beheerder van de VvE;
n. Bij beschikking van 29 maart 2019 heeft de kantonrechter zich ten aanzien van de vordering strekkende tot verklaring voor recht dat sprake is van een nietig besluit onbevoegd verklaard en dat verzoek verwezen naar de sectorale competentie van het team Civiel Recht, Cluster II handelszaken, van de rechtbank Zeeland - West-Brabant;
o. Bij beschikking van 4 juni 2019 heeft de kantonrechter – kort gezegd –
geoordeeld dat het beroep van [appellant] op de vernietigbaarheid van het besluit te laat is gedaan en [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
3.2.
Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd – samengevat – de vernietiging, althans de nietig verklaring van het besluit strekkende tot aanstelling van De [X] BV tot bestuurder, gevolmachtigd administrateur en beheerder van de VvE met veroordeling van de VvE in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Het besluit tot aanstelling van De [X] BV is nietig c.q. vernietigbaar, aangezien sprake is van een besluit dat ingevolge artikel 52 jo. artikel 9 van het Modelreglement 2006 een meerderheid vereist van tenminste tweederde van het aantal stemmen, uitgebracht in een vergadering waarin tenminste tweederde deel van het totaal aantal stemmen aanwezig was en haar stem kon uitbrengen. Wanneer de vergadering een financiële verplichting aangaat voor een hoger bedrag dan € 500,-- dient de gekwalificeerde meerderheid aanwezig te zijn. Op de ALV van 9 mei hebben drie van de zeven eigenaren tegen gestemd. Op de ALV van 20 juni waren slechts vier van de zeven eigenaren aanwezig, aldus [appellant] .
3.2.3.
De VvE heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
Bij vonnis van 4 september 2019 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bevolen.
3.2.5.
De rechtbank heeft vervolgens bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en haar in de proceskosten en nakosten veroordeeld.
3.3.
Het geschil in hoger beroep
3.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.3.2.
Het hof zal eerst de grieven I en II gezamenlijk behandelen.
3.4
Nietige besluiten?
Grieven I en II: uitleg Modelreglement 2006 en notulen
3.4.1.
Door middel van de grieven I en II betoogt [appellant] in de kern dat de rechtbank het Modelreglement 2006 niet op juiste wijze heeft uitgelegd en bij die uitleg een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Evenzeer betoogt [appellant] – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank het Modelreglement 2006 in het licht van de notulen niet op juiste wijze heeft geïnterpreteerd. Grieven I en II kunnen niet slagen.
Uitlegmaatstaf
3.4.2.
Het hof stelt het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak geldt bij de uitleg van notariële leverings- en vestigingsakten betreffende registergoederen een objectieve maatstaf, inhoudende dat het aankomt op de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
In lijn daarmee gelden volgens vaste rechtspraak voor de uitleg van splitsingsstukken (waaronder het splitsingsreglement) de volgende uitgangspunten:
- bij de uitleg komt het aan op de in die stukken tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degene(n) die tot vaststelling van die stukken is (zijn) overgegaan, welke bedoeling moet worden afgeleid uit de daarin gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud daarvan;
- de rechtszekerheid vergt dat bij de uitleg slechts acht mag worden geslagen op gegevens die voor derden uit of aan de hand van de in de openbare registers ingeschreven splitsingsstukken kenbaar zijn;
- indien de ingeschreven splitsingsstukken voor verschillende uitleg vatbaar zijn, dient de rechter vast te stellen welke uitleg van deze stukken naar objectieve maatstaven het meest aannemelijk is.
Besluit tot benoeming De [X] BV als bestuurder
3.4.3.
Het hof volgt [appellant] niet in haar uitleg dat voor het besluit tot benoeming van De [X] BV tot bestuurder besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid is vereist als bedoeld in artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006. Besluiten van de vergadering van eigenaars worden in beginsel genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen (artikel 5:127 lid 1 BW en 50 lid 1 Model Splitsingsreglement 2006). Op deze hoofdregel is in artikel 52 Modelreglement 2006 een uitzondering vervat. Voor de daarin in lid 5 onder a. tot en met c. opgesomde gevallen is een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist voor het nemen van besluiten. Uit de bewoordingen van artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006 blijkt dat het artikel betrekking heeft op besluiten tot het doen van uitgaven.
Voor zover [appellant] betoogt dat het besluit tot benoeming van De [X] BV tot bestuurder en het besluit tot het aangaan van de bestuurs- en beheerovereenkomst met De [X] BV, als één besluit moeten worden beschouwd en daarmee artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006 van toepassing is, volgt het hof haar daarin niet. Uit de notulen van de ALV 9 mei 2018 blijkt dat de vergadering van eigenaars twee separate besluiten heeft genomen met betrekking tot De [X] BV: één tot benoeming van De [X] BV als nieuwe bestuurder (besluit “2
- aanstellen nieuwe bestuurder”), en één met betrekking tot de met De [X] BV te sluiten bestuurs- en beheerovereenkomst (besluit “
3- aangaan nieuwe bestuursovereenkomst”). Vervolgens is tijdens de ALV van 20 juni 2018 besloten tot goedkeuring van de met De [X] BV te sluiten beheerovereenkomst. Het besluit (“2
- aanstellen nieuwe bestuurder”) tot benoeming van De [X] BV als bestuurder betreft geen besluit tot het doen van uitgaven, zodat artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006 ten aanzien van dat besluit toepassing mist.
Bij deze beoordeling heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat artikel 5:131 lid 2 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/idb889c84e63399f5fb74354dda2598ac3) BW bepaalt dat het bestuur door de vergadering van eigenaars wordt benoemd zonder dat die bepaling voorziet in een vereiste van gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor een zodanige benoeming. Dat brengt met zich dat voor bestuursbenoemingen de hoofdregel van besluitvorming met volstrekte meerderheid geldt, tenzij anderszins (in het reglement) is bepaald. Een uitzondering waarbij voor besluitvorming omtrent de bestuursbenoeming een gekwalificeerde meerderheid is vereist, is niet opgenomen in het Modelreglement 2006. Noch in afdeling III betreffende “
het bestuur”, noch in afdeling II inzake besluitvorming door de vergadering is expliciet bepaald dat voor een besluit tot benoeming van het bestuur een gekwalificeerde meerderheid van stemmen is vereist. Nu artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006 een uitzonderingsbepaling betreft, heeft deze alleen gelding voor zover sprake is van één van de daarin limitatief opgesomde gevallen. Aangezien in artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006 een verwijzing naar besluitvorming betreffende de benoeming van het bestuur geheel ontbreekt, en de overige bepalingen van het Modelreglement 2006 bezien in samenhang met voornoemd artikel geen aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat ook benoemingsbesluiten onder de noemer van artikel 52 lid 5 dienen te worden geschaard, kan niet worden aangenomen dat het besluit tot benoeming van De [X] BV als bestuurder met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen had moeten worden genomen. Dat in dit geval een externe bestuurder is benoemd, maakt het voorgaande niet anders. De omstandigheid dat in dit geval ook een bestuurs- en beheerovereenkomst is gesloten met De [X] BV op grond waarvan zij aanspraak maakt op een vergoeding voor de uitoefening van de bestuurstaken, maakt niet dat – zoals [appellant] betoogt – het besluit tot benoeming van De [X] BV met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen dient te worden genomen.
Dit brengt met zich dat voor de benoeming van het bestuur door de vergadering van eigenaars besluitvorming een volstrekte meerderheid volstaat. Nu niet is weersproken is dat het besluit van 9 mei 2016 tot benoeming van De [X] BV als bestuurder met volstrekte meerderheid is genomen, staat vast dat De [X] BV rechtsgeldig is benoemd. De vorderingen van [appellant] die strekken tot nietigheid van het besluit tot benoeming van De [X] BV tot bestuurder, kunnen dan ook niet worden toegewezen.
Besluit tot het aangaan van de bestuursovereenkomst
3.4.4.
Nu in de vorderingen van [appellant] besloten ligt dat de grieven tevens gericht zijn tegen het besluit tot het aangaan van de bestuurs- en beheerovereenkomst met De [X] BV, zal het hof beoordelen of dat besluit met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen als bedoeld in artikel 52 lid 5 sub a. en c. Modelreglement had moeten worden genomen, aangezien dat besluit wel betrekking heeft op het aangaan van uitgaven.
3.4.5.
[appellant] betoogt ten eerste dat een gekwalificeerde meerderheidsvereiste geldt voor besluiten die zien op andere kosten dan regulier onderhoud. [appellant] beroept zich in dat kader op artikel 52 lid 5 sub a. Modelreglement 2006. Dat artikel behelst een uitzondering op de hoofdregel inzake besluitvorming ten aanzien van besluiten tot “
het doen van uitgaven van buiten het in artikel 9 eerste lid sub a en b bedoelde onderhoud vallende uitgaven.” Voor zover [appellant] betoogt dat in algemene zin in artikel 52 lid 5 sub a Modelreglement 2006 een uitzondering is vervat ten aanzien van besluiten omtrent (alle) uitgaven die niet zien op de kosten voor regulier onderhoud, kan het hof haar daarin niet volgen.
Reeds uit de in hetzelfde artikellid onder b. en c. gespecificeerde andere uitgaven waarvoor ook een uitzondering op de hoofdregel omtrent besluitvorming geldt, vloeit voort dat de reikwijdte van sub a. beperkt is tot de specifiek daarin benoemde uitgaven. Indien immers zou zijn beoogd in het Modelreglement 2006 een algemene uitzondering op te nemen voor alle andere uitgaven dan die voor regulier onderhoud, dan zou sub a. volstaan. Dat artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006 ook een gekwalificeerde meerderheid vereist voor besluitvorming met betrekking tot de uitgaven als bedoeld in sub b. en c., is dan ook een indicatie dat de in sub a. bedoelde uitgaven beperkt dienen te worden uitgelegd. Het hof ziet daarnaast aanleiding de in artikel 52 lid 5 sub a. Modelreglement 2006 vervatte uitgaven restrictief uit te leggen, omdat in het Modelreglement 2006 ook ten aanzien van andere typen uitgaven bepalingen zijn opgenomen – waaronder de in de (vastgestelde) begroting opgenomen kosten en kosten voor het opdragen van taken van beheer (zie hierna) – die niet in artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006 zijn opgenomen en ten aanzien waarvan niet uit het Modelreglement 2006 blijkt dat voor besluitvorming daaromtrent een gekwalificeerde meerderheid is vereist. De door [appellant] voorgestane ruime uitleg van artikel 52 lid 5 sub a. Modelreglement 2006 rijmt niet met het voorgaande.
3.4.6.
Daar komt bij dat in artikel 52 lid 5 sub a. Modelreglement 2006 wordt verwezen naar artikel 9 lid 1 sub a. en b. Modelreglement 2006 betreffende (a) kosten gemaakt in verband met het onderhoud of gebruik van gemeenschappelijke gedeelten of gemeenschappelijke zaken of tot het behoud daarvan en (b) kosten gemaakt in verband met noodzakelijke herstelwerkzaamheden, vernieuwingen en vervangingen van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken. Gelezen in samenhang met de in het Modelreglement 2006 opgenomen definities van de begrippen “
gemeenschappelijke gedeelten” en “
gemeenschappelijke zaken” blijkt dat de kosten die worden bedoeld in artikel 9 lid 1 betrekking hebben op onderhoud, behoud en herstel van gedeelten van het gebouw en/of de grond en zaken die bestemd zijn voor gemeenschappelijk gebruik. Het hof ziet hierin aanknopingspunten om de door de VvE voorgestane uitleg te volgen, dat de uitgaven waarvoor in artikel 52 lid 5 sub a Modelreglement 2006 een uitzondering is vervat, kosten betreffen die zien op niet-regulier onderhoud of herstel. Mede gelet op hetgeen hiervoor in rov. 3.4.5. is overwogen, volgt het hof [appellant] niet in haar stelling dat artikel 52 lid 5 sub a. Modelreglement 2006 ziet op
alleuitgaven anders dan kosten voor regulier onderhoud. Dit artikel is naar het oordeel van het hof dan ook slechts van toepassing op de kosten van niet-regulier onderhoud en herstel, en niet op kosten die betrekking hebben op bestuur- of beheersdiensten. Het hof betrekt in haar oordeel dat de kosten voor de aan De [X] BV opgedragen diensten niet als uitgaven in de zin van artikel 52 lid 5 sub a. Modelreglement hebben te gelden, ook dat in het Modelreglement 2006 aan besluiten met betrekking tot het opdragen van beheerdiensten een specifieke bepaling is gewijd. Op grond van artikel 56 Modelreglement 2006 in verbinding met de definitie van het begrip “
beheerder”, blijkt immers dat de vergadering de mogelijkheid heeft bestuurstaken aan een beheerder op te dragen. Voornoemd artikel bepaald niet dat voor besluiten tot de aanwijzing van een beheerder een gekwalificeerde meerderheid van stemmen is vereist. In artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006 is niet expliciet opgenomen dat de besluitvorming omtrent en uitgaven in de zin van artikel 56 Modelreglement aan een gekwalificeerde meerderheidsvereiste is onderworpen en artikel 56 Modelreglement 2006 bevat geen verwijzing naar artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006. Ook overigens blijkt uit het Modelreglement 2006 niet, dat het beoogt te voorzien in een verplichting om besluiten in de zin van artikel 56 Modelreglement 2006 met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen te nemen.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [appellant] op artikel 52 lid 5 sub a. Modelreglement 2006 niet slaagt.
3.4.7.
[appellant] heeft ook aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het besluit tot het aangaan van de bestuur- en beheerovereenkomst met De [X] BV is genomen in strijd met artikel 52 lid 5 sub c. Modelreglement 2006. Dat artikel voorziet in een uitzondering op de hoofdregel omtrent besluitvorming voor besluiten tot “
het aangaan van verplichtingen met een financieel belang die een totaal door de vergadering vast te stellen bedrag te boven gaan”. Ook dit betoog slaagt niet. Bezien in samenhang met artikel 52 lid 1 Modelreglement 2006, is voor de vastlegging van een drempelbedrag als bedoeld in artikel 52 lid 5 sub c. Modelreglement 2006 besluitvorming met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist. Niet in geschil tussen partijen is dat de vergadering niet tot een zodanige vastlegging is overgegaan. Volgens de eigen stellingen van [appellant] is immers een dergelijk drempelbedrag niet formeel vastgelegd. Reeds daarop strandt het betoog van [appellant] .
Het hof verwijst voorts naar hetgeen zij hiervoor in 3.4.2. en 3.4.3. heeft overwogen ten aanzien van de uitleg van lid 5 van artikel 52 Modelreglement 2006 mede gelet op de aard van die bepaling. Objectieve uitleg daarvan brengt met zich dat het daarin bedoelde drempelbedrag alleen van toepassing is indien dat bedrag formeel door de vergadering is vastgelegd, hetgeen in het onderhavige geschil onweersproken niet het geval is.
[appellant] heeft een beroep gedaan op diverse notulen, waaruit volgens haar blijkt dat sprake is van een consistent beleid uitgaand van een dergelijke drempelwaarde. Het hof volgt [appellant] hierin niet. In het Verslag ALV 28 juli 2015 staat slechts dat het mandaat voor het dagelijks bestuur om tot een bepaald bedrag aanschaffingen te verrichten wordt vastgesteld op € 500,--. Het Verslag ALV 20 juni 2018 sluit hierbij aan. Daarin staat dat er mandaat is voor € 500,-- voor uitgaven aan roerende zaak. Uit hetgeen in de verslagen van de ALV is opgenomen kan naar het oordeel van het hof dan ook geen consistent beleid met betrekking tot de in artikel 52 lid 5 sub c. Modelreglement 2006 bedoelde drempelwaarde voor het aangaan van verplichtingen worden afgeleid. Het aangaan van verplichtingen is immers veel breder dan het doen van uitgaven aan roerende zaken. Hierbij komt dat
uit de aard van de bepaling volgt dat de daarin vervatte uitzondering alleen van toepassing is indien wordt voldaan aan de daaruit blijkende en daarvoor geldende formele vereisten. De door [appellant] voorgestane ruime uitleg van die bepaling, strookt niet met een objectieve (en naar de aard van de bepaling beperkte) uitleg daarvan. Daar komt bij dat – zoals het hof reeds in rov. 3.4.6. heeft overwogen – in het Modelreglement 2006 aan besluiten met betrekking tot het opdragen van beheerdiensten een specifieke bepaling is gewijd die niet voorziet in een gekwalificeerde meerderheidsvereiste. Indien uitleg van de notulen al blijk zou geven van een consistent beleid van de vergadering van eigenaars tot toepassing van een drempelbedrag zoals door [appellant] is betoogd – hetgeen het hof dus niet is gebleken – leidt dit gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel.
3.4.8.
De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat het besluit van 9 mei 2018 tot benoeming van De [X] BV als bestuurder en het besluit van 9 mei 2018 tot het aangaan van de bestuur- en beheerovereenkomst met De [X] BV met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen hadden moeten worden genomen. Van besluiten genomen in strijd met artikel 52 lid 5 Modelreglement 2006 is dan ook geen sprake. Het stond de vergadering daarmee vrij om bij (gewone) volstrekte meerderheid van stemmen die besluiten te nemen. De besluiten zijn onweersproken met volstrekte meerderheid van stemmen genomen, en zijn daarmee geldig. Nietigheid van die besluiten is dan ook niet aan de orde. Grieven I en II falen.
3.5
Vernietiging besluiten?
Grief III: verruiming grondslag
3.5.1
In hoger beroep heeft [appellant] in grief III ter onderbouwing van haar vordering tot vernietiging van de bestreden besluiten nog aangevoerd dat die besluiten tot stand zijn gekomen omdat de overgebleven vier bewoners zich hebben schuldig gemaakt aan het misbruiken van de meerderheidsmacht.
3.5.2.
Grief III kan niet slagen. Op grond van artikel 5:130 lid 2 BW (en 51 Modelreglement 2006) vervalt de bevoegdheid om vernietiging van een besluit te verzoeken door verloop van een maand. Dit brengt met zich dat [appellant] , binnen een maand na de dag volgende op de dag dat zij van het besluit kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen, de vernietiging daarvan had dienen te verzoeken. De notulen van de ALV van 9 mei 2018 waarbij is besloten tot benoeming van De [X] BV als bestuurder en het aangaan van de bestuur- en beheerovereenkomst met De [X] BV zijn op 24 mei 2018 aan [appellant] verzonden. [appellant] heeft ontvangst van de notulen niet betwist. Dit brengt met zich dat zij het verzoek tot vernietiging van de door haar bestreden besluiten uiterlijk tot 25 juni 2018 had kunnen indienen. Zoals in het bestreden (eind)vonnis door de rechtbank is overwogen, heeft de kantonrechter in haar beschikking van 4 juni 2019 beslist, dat het verzoekschrift van 3 december 2018 is ingediend, en daarmee te laat. Ook in hoger beroep heeft te gelden dat hetgeen door [appellant] in eerste aanleg is aangevoerd ter onderbouwing van haar vordering dat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd – gelet op de indiening van het verzoekschrift buiten de geldende termijn van een maand – niet tijdig is ingediend. Dit geldt ook voor het beroep van [appellant] op het leerstuk van misbruik van meerderheidsmacht ter onderbouwing van haar vordering tot vernietiging van de bestreden besluiten bij memorie van grieven van 1 december 2020. De memorie van grieven is evenmin binnen de termijn van een maand na (mogelijke) kennisname van de bestreden besluiten ingediend, en daarmee niet tijdig. [appellant] is dan ook niet-ontvankelijk in haar vorderingen voor zover deze strekken tot vernietiging van de besluiten in geschil.
Gelet op het voorgaande faalt ook grief III.
3.5.3.
De slotsom is dat de grieven I tot en met III falen. Grief IV dat is gericht tegen de proceskostenveroordeling deelt hetzelfde lot. De vorderingen van [appellant] worden afgewezen.
3.6
Proceskosten
3.6.1.
[appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland – West-Brabant, locatie Breda, van 10 juni 2020;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de VvE op € 760,00 aan griffierecht en op € 2.228,-- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt [appellant] in de nakosten, door het hof begroot op € 168,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. Z.D. van Heesen-Laclé, N.W.M. van den Heuvel en R.W. Karskens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juni 2022.
griffier rolraadsheer