In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een geschil over de inhoud van het testament van erflater, waarbij de vraag centraal staat of de wil van de erflater overeenkomt met de inhoud van het testament. De zaak is een vervolg op een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 oktober 2019. De appellante, vertegenwoordigd door mr. A. Smeekes, heeft in het principaal appel de stelling ingenomen dat het testament van 26 oktober 2015 niet overeenstemt met de (uiterste) wil van de erflater. De geïntimeerden, die de nalatenschap van de erflater vereffenen, hebben in het incidenteel appel hun eigen grieven ingediend.
Tijdens de procedure heeft het hof vastgesteld dat de appellante geen getuigen heeft gehoord en geen tegenbewijs heeft geleverd tegen de stellingen van de geïntimeerden. Het hof heeft in een tussenarrest van 19 oktober 2021 de appellante toegelaten tot tegenbewijs, maar in de verdere beoordeling heeft het hof geconcludeerd dat de appellante niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De geïntimeerden hebben ook hun verzoek tot heroverweging van eerdere beslissingen ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen grond is om van de eerdere beslissingen terug te komen.
Uiteindelijk heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de toewijzing van een bedrag van € 4.108,75, dat werd afgewezen, en de toewijzing van een bedrag van € 10.000,-, dat werd toegewezen aan de geïntimeerden. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Het arrest is openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.