ECLI:NL:GHSHE:2022:1941

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
20-000697-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brandstichten met levensgevaar en gevaar voor goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor opzettelijk brandstichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 540 dagen, waarvan 380 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte had eerder een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd gekregen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar het hof heeft deze straf herzien. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zijn gedrag inziet en dat hij hulp heeft gezocht bij een psycholoog na zijn voorlopige hechtenis. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, wat heeft bijgedragen aan zijn gedrag. Het hof heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en reclasseringstoezicht, inclusief mogelijke ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek. Het hof heeft de ernst van de brandstichting benadrukt, vooral gezien de aanwezigheid van andere mensen en de risico's die de verdachte heeft genomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000697-21
Uitspraak : 22 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-178090-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, (
het hof begrijpt: kennelijk) met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, een aantal bijzondere voorwaarden. Daarbij is aan de reclassering opdracht gegeven tot het houden van toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorts heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de in dat vonnis opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 380 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden zal verbinden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • reclasseringstoezicht, waarbij de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering.
De verdediging heeft zich achter de vordering van de advocaat-generaal geschaard. De verdediging heeft daaraan toegevoegd, dat indien het hof (daarnaast) een behandeling van de verdachte bij een forensisch psychiatrische kliniek noodzakelijk mocht achten, daar van de zijde van de verdediging geen enkel bezwaar tegen bestaat.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden waarop dit berust, behoudens de opgelegde straf en de strafmotivering en zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
Aanvulling bewijsmiddelen
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvulling behoeven met het navolgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 8 juni 2022;
- het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 juli 2020 (pg. 100 en 101), inhoudende de verklaring van getuige [getuige] .
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is. Brandstichting is een bijzonder destructief en gevaarzettend feit. Een brand, en zeker een brand in een benzinestation, waarbij de brandende auto van de verdachte naast een benzinepomp stond, kan snel grote vormen aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen. De verdachte heeft hierbij ook daadwerkelijk mensenlevens in gevaar gebracht. Er waren meerdere mensen aanwezig en getuigen hebben met gevaar voor eigen leven de verdachte weggesleept van zijn brandende auto vandaan. Voorts stond naast de auto van de verdachte, aan de andere kant van de pomp, een auto met daarin onder meer drie kinderen. Brandstichting kan gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij de aanwezige personen en kan ook leiden tot maatschappelijke onrust en aanzienlijke materiële schade tot gevolg hebben. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft ook oog voor het motief van de verdachte: hij wilde een einde maken aan zijn eigen leven omdat hij toen zijn leven heel verdrietig en uitzichtloos vond. Het was hem er naar zijn zeggen niet primair om te doen gevaar en schade voor anderen te veroorzaken, maar hij heeft op dat moment de belangen van anderen wel ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen belangen en daarbij zeer gevaarzettend gehandeld. Ter terechtzitting is hoger beroep heeft de verdachte gezegd en laten merken dat hij nu inziet hoe kwalijk zijn gedrag is geweest.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 maart 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van brandstichting.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts rekening gehouden met de actuele persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte direct nadat de voorlopige hechtenis geschorst was met ingang van 15 december 2021, contact heeft opgenomen met de reclassering en hij ook hulp heeft gehad van een psycholoog. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de behandeling 8 à 9 maanden heeft geduurd en hij hierbij geleerd heeft te praten wanneer hij ergens een probleem mee heeft. Daarnaast houdt het hof rekening met het reclasseringsadvies d.d. 12 november 2020, het voortgangsverslag van de reclassering d.d. 22 februari 2021 en de Pro Justitia rapportage d.d. 9 november 2020, opgemaakt door rapporteur mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog. In deze rapportages is onder meer oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden geadviseerd. Door rapporteur Sterk voornoemd is voorts geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en narcistische trekken, van welke persoonlijkheidsproblematiek ook sprake was ten tijde van het tenlastegelegde. De opzettelijke brandstichting hangt volgens de rapporteur samen met de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte. Hij is erg gevoelig voor verlating en kan in dergelijke gevallen fors destabiliseren, emotioneel erg ontregelen, zelfgerichte agressie laten zien en verhoogd impulsief zijn. De rapporteur adviseert om het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Statistisch gezien valt de verdachte volgens de rapporteur binnen de groep met een lage kans op recidive. Kijkend naar de persoon van verdachte kan de kans op recidive onder, kort gezegd, bepaalde omstandigheden als duidelijk verhoogd worden ingeschat.
Het hof kan zich, gelet op de onderbouwing van voornoemde conclusies, verenigen met de conclusie van de rapporteur dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar was en maakt deze tot de zijne.
Het hof is derhalve van oordeel dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Het hof houdt hiermee rekening bij het bepalen van de op te leggen straf.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feit, in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles overziend is het hof, met de advocaat-generaal en de verdediging, mede gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tonen van inzicht in de kwalijkheid van zijn gedrag, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 380 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Tevens is het hof van oordeel dat aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf naast de algemene voorwaarde ook bijzondere voorwaarden, en de twee daaraan van rechtswege verbonden voorwaarden, verbonden dienen te worden, te weten (kort en zakelijk weergegeven) een meldplicht bij de reclassering en reclasseringstoezicht, ook als dat mocht inhouden een ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek, te bepalen door de reclassering.
Hiermee legt het hof een gevangenisstraf op waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
540 (vijfhonderd-veertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
380 (driehonderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat:
  • de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich na het onherroepelijk worden van dit arrest binnen vijf werkdagen zal melden bij Reclassering Nederland (telefoonnummer 088-8041501);
  • zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren, waarbij hij meewerkt aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, ook als dat mocht inhouden een
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 22 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.