ECLI:NL:GHSHE:2022:1940

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
20-000004-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zeer gewelddadige overval op geld- en waardetransportbedrijf met explosieven en vuurwapens

Op 20 maart 2013 vond er een zeer gewelddadige overval plaats op een vestiging van een geld- en waardetransportbedrijf in Best. De daders, gewapend met automatische wapens en explosieven, forceerden de toegang tot het pand en staken brand aan nabij een waardetransportauto. Tijdens de overval werd een bedrag van € 153.290,00 in sealbags gestolen. De daders creëerden een vluchtroute door een hekwerk door te knippen en gebruikten een BMW X6 als vluchtauto. Na de overval schoten zij op een achtervolgend politievoertuig. De verdachte werd later herkend aan DNA-sporen die op een achtergelaten dwarsbuis van de vangrail werden aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, betrokken was bij de overval en legde een gevangenisstraf van 11 jaar en 6 maanden op, met aftrek van voorarrest. De verdachte had eerder in België en Luxemburg zware veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000004-19
Uitspraak : 21 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-879024-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
thans uit anderen hoofde gedetineerd te [penitentiaire inrichting 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
De vordering van de [benadeelde partij 1] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag ter hoogte van € 7.643,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 73 dagen hechtenis. Tevens is de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
Tot slot is de [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en is de benadeelde partij veroordeeld in de kosten van de verdachte, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat het hof ten aanzien van de vordering van de [benadeelde partij 1] , in plaats van 73 dagen hechtenis, bij gebreke van betaling en verhaal het aantal dagen gijzeling zal bepalen op 72 dagen en dat het hof met betrekking tot het slachtoffer [benadeelde partij 2] de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen voor een bedrag ter hoogte van
€ 7.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 dagen gijzeling. Ten aanzien van het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de voorlopige hechtenis niet zal opheffen zolang de verdachte in Nederland verblijft.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Tevens heeft de verdediging verzocht dat het hof de voorlopige hechtenis zal opheffen. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft de verdediging bepleit dat het hof deze vorderingen zal afwijzen, dan wel dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren. Tot slot heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek ingediend tot het horen van de bron(nen) van de in het dossier voorhanden zijnde (Belgische) CIE-informatie.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2013 te Best en/of Eersel , in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere sealbags met geld, bevattende een geldbedrag van in totaal 153.290 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld, tegen:
- [getuige 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of een of meerdere in het pand in Best aanwezige medewerker(s) van [bedrijf 1] en/of
- [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 1] , verbalisant(en) van de politie Brabant Zuid-Oost,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- met explosieven een toegangsdeur tot een bedrijfsruimte van [bedrijf 1] heeft/hebben geforceerd en/of
- met (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) een bedrijfsruimte van [bedrijf 1] heeft/hebben betreden en/of
- met (een) bivakmuts(en), althans gedeeltelijke gezichts/hoofdbedekking(en) op de/het hoofd(en), een bedrijfsruimte van [bedrijf 1] heeft/hebben betreden en/of
- met benzine, althans een brandbare en/of licht ontvlambare vloeistof, brand heeft/hebben gesticht aan en/of nabij de in de bedrijfsruimte van [bedrijf 1] aanwezige waardetransportauto en/of in de sluis in de bedrijfsruimte en/of
- (een) vuurwapen(s) heeft/hebben gericht op de zich in een dienstvoertuig bevindende verbalisant(en) [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 1] en/of
- met (een) vuurwapen(s) een of meerdere kogels heeft/hebben afgevuurd in de richting van de zich in een dienstvoertuig bevindende verbalisant(en) [verbalisant 1] en/of [benadeelde partij 1] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan (omwille van de duidelijkheid en de leesbaarheid van het arrest zal het hof het bewezenverklaarde splitsen met betrekking tot hetgeen in Best heeft plaatsgevonden
en hetgeen in Eersel heeft plaatsgevonden, de verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging), met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2013 te Best tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere sealbags met geld, bevattende een geldbedrag van in totaal 153.290 euro, toebehorende aan [bedrijf 1] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en
welke diefstal te Best werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, tegen:
- [getuige 1] en [benadeelde partij 2] , in het pand in Best aanwezige medewerker(s) van [bedrijf 1] , en
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen,
- met explosieven een toegangsdeur tot een bedrijfsruimte van [bedrijf 1] heeft geforceerd en
- met vuurwapens een bedrijfsruimte van [bedrijf 1] heeft betreden en
- met bivakmutsen op de hoofden een bedrijfsruimte van [bedrijf 1] heeft betreden en
- met benzine brand heeft gesticht aan en nabij de in de bedrijfsruimte van [bedrijf 1] aanwezige waardetransportauto en in de sluis in de bedrijfsruimte en
welke diefstal op 20 maart 2013 te Eersel werd gevolgd van geweld, tegen:
- [verbalisant 1] en [benadeelde partij 1] , verbalisanten van de politie Brabant Zuid-Oost,
gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen,
- met een vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd in de richting van de zich in een dienstvoertuig bevindende verbalisanten [verbalisant 1] en [benadeelde partij 1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van de doorgenummerde dossiers van de politie:
  • Met het hierna als
  • Met het hierna als
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2013, p. 98-100 van dossier 1, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :

In mijn functie als teamleider en waarnemend hoofd van de afdeling Veiligheidszaken ben ik gerechtigd tot het doen van aangifte namens mijn werkgever de firma [bedrijf 1] . [bedrijf 1] is een geld- en waardetransportbedrijf. Ik doe aangifte van een overval die is gepleegd op de vestiging van [bedrijf 1] gelegen op [adres 1] te Best op 20 maart 2013, omstreeks 22.55 uur. Omstreeks dat tijdstip hebben enkele overvallers zich onrechtmatig toegang verschaft tot het terrein van onze vestiging middels het vernielen van een hekwerk. Nadat ze zich toegang hadden verschaft tot ons terrein hebben ze zich middels slijpwerkzaamheden en explosieven op de nooddeuren toegang verschaft tot een bedrijfsruimte. Daarin bevond zich een waardetransportgeldwagen voorzien van de code [code] . De [code] werd zojuist gelost en enkele rolcontainers met bankbiljetten stonden klaar om middels een sluis naar de afdeling Op- en Overslag te worden verplaatst. Daarbuiten stonden ook nog enkele containers met muntgeld.
Bij die geldwagen [code] bevonden zich twee personeelsleden die op die avond de [code] bemanden. Zij waren bezig met het uitladen van een gedeelte van de inhoud van de [code] . De overvallers hebben in de bedrijfsruimte, door ons genoemd CIT-laadhal, twee oranje kleurige rolcontainers, die voorzien waren van draadstaal, open geslepen en de gedeeltelijke inhoud daarvan weggenomen. Aan en bij de geldwagen [code] is door een of meerdere overvallers brand gesticht. Hierdoor is schade ontstaan aan die geldwagen. De bemanning van de [code] bevond zich ten tijde van de overval in een soort veiligheidssluis in de geldwagen zelf. Tot deze beveiligde ruimte is van buiten geen toegang te krijgen. Hierna zijn de overvallers er met de buit, bestaande uit een geldbedrag, weggegaan. Na telling is mij gebleken dat er een geldbedrag is weggenomen ter grootte van 153.290 euro. Het weggenomen geldbedrag is eigendom van de firma [bedrijf 1] . Het weggenomen bedrag was verpakt in afzonderlijke sealbags. In totaal zijn er 24 sealbags weggenomen. Aan niemand is toestemming verleend tot het plegen van het strafbare feit.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 maart 2013, p. 195-199 van dossier 1, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] (het hof: [getuige 3] , zie p. 18 en p. 94):
Mijn functie is centralist bij [bedrijf 1] . Ik was op 20 maart 2012 (
het hof begrijpt: 20 maart 2013) aanwezig om 21.10 uur. Mijn dienst
(het hof begrijpt: bij de vestiging van [bedrijf 1] gelegen aan [adres 1] te Best )liep van 21.30 uur tot 05.30 uur. Omstreeks 22.50 uur hoorde ik middels het zogenaamde gebouwenbeheerssysteem een alarm afgaan, een zogenaamd detectiealarm.
Nadat de betreffende melding binnenkwam, heb ik een zogenaamde dome camera op het betreffende hek gericht. Ik zag vervolgens personen vanaf het hek om het terrein naar het gebouw toe lopen. Ik heb vervolgens direct de conclusie getrokken dat het een overval betrof en heb ook direct naar mijn collega’s geroepen dat het een overval betrof. Direct daarna heb ik de overvalknop ingedrukt. Deze activeert een geluidsalarm en schakelt een zogenaamde mistgenerator in werking. Vervolgens heeft mijn collega de politie gebeld, te weten het Korps Landelijke Politie Diensten, met de mededeling dat het een echte overval betrof.
Ik heb vervolgens met de camera ingezoomd op de hoofdingang van de zogenaamde C.I.T.-hal waar zojuist een geldtransportauto aan het lossen was. Ik zag dat het om zes personen ging die onrechtmatig op het terrein van [bedrijf 1] waren. Ik zag dat alle zes personen donker gekleed waren. Ik zag dat alle zes de personen hun gezicht bedekt hadden met een muts of een bivakmuts. Ik vermoed dat in ieder geval een aantal van hen militaire kleding droeg. Ik meen aan de contouren van de kleding van de personen te herkennen dat ze militaire laarzen droegen, waarbij de broekspijpen in de schoenen werden gedragen. Verder meen ik eveneens aan de contouren te hebben gezien dat ze kogelvrije vesten droegen, dan wel anderszins beschermende kleding droegen. Verder zag ik dat door vijf personen iets met de deur van voornoemde C.I.T.-ruimte werd gedaan. Ik zag op de camerabeelden plotseling een vonkenregen, zoals bijvoorbeeld door een haakse slijper wordt afgegeven. Ik zag dat één persoon langs het gebouw afliep in de richting van hek 3 en daar ging staan. Ik zag dat deze persoon op en neer bleef lopen en naar de weg aan de voorzijde van het gebouw keek.
Ik zag dat enkele personen een donkere tas droegen. Ik zag middels de camerabeelden dat vijf personen bij de deur waar de waardegoederen lagen nog steeds bezig waren met hetgeen de vonken veroorzaakte. Vervolgens zag ik dat de vonken stopten. Ik zag dat de vijf personen van de betreffende deur wegliepen en achter een voertuig dat daar stond plaats namen. Ik zag dat achter het voertuig tassen op de grond lagen. Ik zag dat één van de vijf personen iets uit een van de tassen nam. Ik zag dat deze persoon die iets uit de tas had gepakt samen met twee anderen terug naar de deur liep. Nog geen dertig seconden later liepen alle drie de personen terug naar het voertuig en gingen daar op hun hurken achter zitten. Direct daarop zag ik een steekvlam van één à anderhalve meter. Tevens hoorde ik een enorme dreun en voelde dat het gehele gebouw trilde. Ik herkende het geluid en de trilling in het gebouw als afkomstig van een zwaar explosief. Vervolgens heb ik een knop omgezet waarmee de verlichting in voornoemde C.I.T. en waar de waardegoederen liggen, werd uitgeschakeld. Vervolgens zag ik op de camerabeelden dat er zaklampen werden ontstoken door enkele van deze personen. Vervolgens zag ik middels de camerabeelden dat de personen de hal in gingen waar de waardegoederen liggen, welke afkomstig waren uit de eerder voornoemde geldtransportauto. In deze hal stond de betreffende geldauto met de laadklep open.
Ik zag dat er naast de geldauto zogenaamde gaasboxen stonden. In deze gaasboxen bevinden zich de waardegoederen. Ik zag vervolgens ook vonken bij deze gaasboxen. Ik zag dat dit geruime tijd duurde. Ik zag dat twee personen bezig waren deze gaasboxen te bewerken en dat de andere drie personen bezig waren met bijschijnen van licht. Vervolgens zag ik middels de camerabeelden dat de vonken stopten. Vervolgens zag ik tassen op de grond liggen. Vervolgens zag ik dat vermoedelijk drie personen spullen uit de gaasboxen namen. Vervolgens zag ik middels de camerabeelden dat door drie personen een tas werd gepakt en dat alle vijf vervolgens terug naar de ingang liepen, alwaar ze binnen waren gekomen. Ik zag vervolgens één persoon omdraaien en weer richting de geldauto en de gaasboxen lopen. Vervolgens zag ik middels de camerabeelden een grote vlammenzee ontstaan en een grote zwarte rookwolk opstijgen. Vervolgens zag ik middels de camerabeelden dat alle vijf personen buiten liepen. Ik heb de personen middels de camerabeelden verder gevolgd. Ik zag dat deze personen ogenschijnlijk rustig liepen in de richting van het achterterrein van [bedrijf 2] .
Vervolgens realiseerde ik mij dat er nog twee collega’s in de geldauto zaten. Deze auto stond in de ruimte waar ik de vlammen had gezien. Ik had ook gezien dat de geldauto aan de achterzijde in brand stond. Ik heb vervolgens in de meldkamer een brandblusser ter hand genomen. Ik ben toen samen met een andere collega naar de ruimte gelopen waar de geldauto in brand stond. Ik heb direct met behulp van de brandblusser de geldauto geblust.

3. Het proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 25 maart 2013, p. 201-211 van dossier 1, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] :

V: Wat heb je achteraf (
het hof begrijpt: tijdens de overval op [bedrijf 1] op 20 maart 2013 te Best) gezien?
A: Wat mij uiteindelijk is bijgebleven, is dat er eentje op zijn hurken bleef zitten toen de explosie was geweest. Dat was volgens mij de leidinggevende van de groep, want ik zag hem volgens mij instructies geven. Dat zag ik door de handbewegingen die hij maakte en dat de andere personen daarop reageerden. Ik ben met de camera’s aan de gang gegaan. Ik probeerde zoveel mogelijk in te zoomen en toen zag ik dat het zes overvallers waren. Ik zag toen dat één van de mannen bij hek 3 ging staan en dat hij een wapen in zijn handen had en daar liep hij rond. Ik denk een Kalasjnikov. Ik zag dat aan de manier van lopen. (
Opmerking verbalisant:getuige houdt zijn handen voor zijn lichaam alsof hij een lang wapen vast heeft).
A: Ik dacht dat ze bivakmutsen op hadden, omdat ik de contouren van de bivakmutsen zag. Ik zag dat het gedeelte van de ogen open was.

4. Het proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 10 april 2013, p. 309-312 van dossier 1, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4] :

V: Wat zijn jouw werkzaamheden bij [bedrijf 1] ?
A: Medewerker alarmcentrale als centralist.
V: Vanuit waar verricht jij jouw werkzaamheden?
A: Vanaf het pand gelegen aan [adres 1] te Best .
A: Ik heb de beelden van de overval bekeken (
het hof begrijpt: de overval op [bedrijf 1] op 20 maart 2013 te Best) en wat mij opviel is de wijze waarop de overvallers binnen kwamen. Het viel mij op dat ze direct om de waardeauto heen liepen naar de zogenaamde gaasboxen.
Ik zag een man naar het binnenste hek lopen, bij ons bekend als hek 3. Dat is in de richting van de voorzijde van [bedrijf 1] . Daar, bij hek 3, stond overigens ook een tweede persoon die in mijn beleving een automatisch wapen bij zich had.
Vervolgens zag ik de man weer teruglopen. Ik zag dat hij vervolgens weer via de nooddeur welke de overvallers hadden opgeblazen, naar binnen gaat. Ik zag de man vervolgens weer wat handelingen aan de gaasboxen verrichten. Ik zag ook dat deze persoon een wapen droeg. Ik ben lid van de Nationale Reserve.
Verder ben ik ervan overtuigd dat de anderen ook wapens droegen. In mijn beleving zag ik zogenaamde white lights. Dit zijn lampen die onder een wapen vastgeklikt worden. In mijn beleving zaten deze white lights ook daadwerkelijk onder wapens geklikt.

5. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2013, p. 156-161 van dossier 1, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 2] :

V: Ik wil het graag hebben over de overval te Best van 20 maart 2013.
A: Ik reed op dat moment als chauffeur op geldwagen [code] (
het hof begrijpt: geldwagen [code] betreft dezelfde geldwagen als [code]).
V: Je hebt je weg vervolgd naar de vestiging [bedrijf 1] op [adres 1] te Best . Hoe was de procedure daar?
A: Het was de normale procedure zoals we die altijd hanteren. We zijn naar de achterkant van het pand gereden. We reden achteruit de garage in. Nadat we binnengereden waren, gingen de roldeur en het stalen hek dicht en toen meldden we ons telefonisch aan bij de meldkamer in Zwolle dat we waren gearriveerd in Best . Vervolgens hebben we ons bij de meldkamer in Best aangemeld en gevraagd voor de laadklep van de desbetreffende auto. Op afstand wordt dan de laadklep geactiveerd zodat wij hem kunnen bedienen. Vervolgens zijn we aangevangen met het lossen van de vrachtwagen.
V: En wat gebeurde er toen?
A: Op dat moment hoorde ik schuin rechts van onze auto een raar geluid. Het was het geluid van een soort slijptol. Toen was het een seconde of vijf stil en toen hoorde ik het geluid weer. Meteen daarop ging ook het alarm af in de garage. Op dat moment zeiden we tegen elkaar: “We gaan de auto in”. Volgens de procedure kunnen we ons verschuilen in een aparte sluis achter de cabine in de geldwagen. Het was toen inmiddels donker geworden in de hal. Na ongeveer twee seconden zag ik rechts voor de geldwagen een enorme flits en hoorde ik een enorme knal. Ik zag een stalen nooddeur uit de muur vliegen en voor de cabine langs vliegen. Hierop trok ik de cabinedeur dicht. In die cabinedeur zitten kleine ruitjes waardoor je kunt kijken. Ik keek door zo’n klein ruitje en zag door de voorruit van de geldauto iemand door de opgeblazen nooddeur de hal binnen komen. Ik zag een lichtschijnsel bij die persoon en een stuk loop van een geweer. Ik ben toen weggedoken tot bijna op de bodem van de sluis. Mijn maat (
het hof begrijpt: getuige [getuige 1]) pakte een oude krant en hield die voor het andere ruitje van de sluisdeur. Hij deed dat om niet gezien te worden. De verlichting brandde immers nog steeds in de sluis. Mijn maat bleef kijken door het ruitje en vertelde mij precies wat hij zag. Mijn maat [getuige 1] zei dat de overvallers voor de deur langs liepen naar de achterkant van de auto. Toen zei hij dat hij weer slijpen hoorde. Ik hoorde dat geluid ook. Dat slijpgeluid achter de vrachtwagen duurde zeker wel een minuut of acht en gedurende die tijd zagen ik en mijn collega geen overvallers meer. Na die ongeveer acht minuten zei mijn collega dat ze één voor één langs de geldwagen liepen in de richting van de opening in de muur waar ze ook door naar binnen gekomen waren. Op een gegeven moment zag ik dat de één na laatste overvaller stopte bij de opening in de muur. Daar bukte hij zich, ging door de knieën en ritste de tas een stukje open en keek erin. Vervolgens trok hij de rits dicht en liep naar buiten. Ik zag die overvaller door de voorruit van de cabine en ik zag ook dat die overvaller een automatisch wapen over zijn schouder droeg. Het was een Kalasjnikov. Die persoon was donker gekleed en droeg een bivakmuts.
V: Je had het over de één na laatste overvaller?
A: Ja, want mijn collega had het over een laatste overvaller die nog achter de geldwagen stond en waarvan hij kennelijk zag dat die bezig was met een brand te stichten achter de auto. [getuige 1] zei dat hij zag dat er vuur was aan de achterkant van de auto. [getuige 1] zag dat die overvaller aan het sprenkelen was met iets dat vlam vatte. Na ongeveer zeven of acht minuten kwam een collega van de meldkamer met een brandblusser naar beneden toe en heeft het vuur gedoofd en liep naar ons toe.

6. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2013, p. 186-189 van dossier 1, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :

Op 20 maart 2013 ben ik betrokken geweest bij een overval op de vestiging van [bedrijf 1] te Best . Eenmaal in het pand zijn wij begonnen met het uitladen van onze lading. Tijdens het lossen van het voertuig hoorden wij slijpgeluiden van een slijptop op een van de nooddeuren. Kort daarop ging het alarm in de garage af. Dit was voor ons een teken om dekking te zoeken. We kozen voor de snelste optie: ons verschuilen in de vrachtauto. Plots hoorden, voelden en zagen we een enorme explosie. Ik zie het nog voor me, dat de nooddeur voorbij kwam met verschrikkelijk veel vaart. Hij kwam vlak voor langs de vrachtwagen. Om niet duidelijk te maken dat wij ons in de auto verstopt hadden, heb ik kranten voor het raampje gehouden. Ik heb wel ruimte gelaten om naar buiten te kunnen kijken. Ik wilde weten wat er om ons heen gebeurde. Ik zag door dit kleine raampje in de vrachtauto dat er vuur was door de explosie op de plek waar de nooddeur van het pand zat. Ik zag nog vonkenregen naar beneden dwarrelen, en tegelijkertijd zag ik mannen het pand binnen lopen via de ontstane opening van de weggeblazen nooddeur. De mannen droegen tassen en geweren. Ik zag dat twee mannen een geweer droegen. Ik zag dat het geweer een lange loop had en een schouderband die over de rechterschouder hing. Ik zag dat drie van de vier mannen een tas over de linkerschouder hadden. De mannen liepen naar de achterzijde van de auto. Ik hoorde aan de achterzijde van de auto weer slijpgeluiden. Ik dacht dat ze de kooien die wij uit de auto hadden gehaald, open wilde maken. Ik hoorde ze tegen elkaar schreeuwen, het klonk alsof ze elkaar opdrachten gaven. Voor mijn gevoel duurde het een behoorlijke tijd. Toen het slijpen stopte, werd het stil. Ik zag dat de mannen weer door de deur naar buiten liepen. Ze liepen weer langs de vrachtauto. Ik zag dat de laatste man iets achter hem meerdere keren op de grond sprenkelde. Ik zag dat hij richting onze vrachtauto sprenkelde. Ik zag dat hij met zijn arm een keer of zes een strijkbeweging maakte. Kort daarop zag ik dat er een vuurspoor naar de achterzijde van de vrachtauto liep. De man verdween door de deur en ik zag dat er een gloed achter de auto was. Door de donkere garage zag ik goed dat er vuur was. Ik zag dit snel genoeg ook door het raam.

7. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 25 april 2013, p. 1171-1175 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :

Op 20 maart 2013 omstreeks 23.50 uur hebben wij als forensische onderzoekers bij de Divisie Recherche afdeling Forensisch Technische Ondersteuning van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost op verzoek van het hoofd van de politieafdeling Best-Oirschot-Son , een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een diefstal met geweld bij het geld- en waardetransport [bedrijf 1] gevestigd aan [adres 1] te Best .
Situatie ter plaatse
Ter plaatse zagen wij dat aan [adres 1] te Best was gevestigd geld- en waardetransport [bedrijf 1] . Wij zagen dat het gehele terrein rondom was omheind met een hekwerk. Direct achter het achterterrein van [bedrijf 1] zagen wij dat daar een braakliggend terrein lag van ongeveer 75 meter lang. Achter het braakliggend terrein zagen wij dat daar een smal bosperceel lag dat een breedte had van ongeveer 50 meter en dat was gelegen tussen het braakliggend terrein en de [straatnaam 1] te Best . Wij zagen hierbij dat het braakliggend terrein en het bosperceel van elkaar waren gescheiden middels een hekwerk. Vanaf de [straatnaam 1] zagen wij dat er direct zicht was op het knooppunt [knooppunt] van de autosnelweg A58 en A2.
In de rechterzijgevel van het gebouw zagen wij dat rechtsachter een toegangsdeur was gesitueerd. Hierbij zagen wij dat deze toegangsdeur geheel uit het kozijn verdwenen was en in brokstukken op het binnenterrein lag, alsmede binnen in het gebouw. Vanaf betreffende toegangsdeur zagen wij dat je toegang kreeg tot een grote hal. In deze hal zagen wij dat in het midden een geld- en waardetransport vrachtauto stond.
Sporenonderzoek
Gezien vanaf [locatie] zagen wij dat rechtsachter in het hekwerk een gat was geknipt in het harmonicagaas en dat er 14 stroomdraden waren doorgeknipt. Vanaf het gat in het hekwerk zagen wij dat er schoensporen aanwezig waren in de sneeuw. Wij zagen dat er twee gangsporen van schoenen in de sneeuw aanwezig waren. Hierbij zagen wij dat deze gangsporen een ingaand en uitgaand spoor betroffen. Nadat wij de aangetroffen gangsporen hadden gevolgd, bleek ons dat gezien vanaf het gat in het hekwerk deze over eerder genoemd braakliggend terrein afboog naar rechts in de richting van een verharde oprit van het bedrijf direct grenzend aan [bedrijf 1] . Wij zagen dat op het verharde gedeelte van de oprit van het bedrijf direct grenzend aan [bedrijf 1] geen sneeuw aanwezig was. Nadat wij via het verharde gedeelte van genoemde oprit naar achteren waren gelopen, zagen wij dat aan het eind wederom twee gangsporen aanwezig waren in de sneeuw. Dit betroffen een ingaand en uitgaand spoor, aangetroffen op het braakliggend terrein. Hierbij zagen wij dat deze twee gangsporen uitkwamen bij een opengeknipt gat in het aldaar staand hekwerk. Vanaf het aanwezige gat in betreffend hekwerk zagen wij dat de twee gangsporen in de sneeuw verder liepen door genoemd bosperceel in de richting van de [straatnaam 1] . Wij zagen dat deze gangsporen uitkwamen bij een rode stalen dwarsbalk die was bevestigd op twee palen aan de rand van het bosperceel en
grenzend aan de berm van de [straatnaam 1] . Nabij genoemde rode dwarsbalk troffen wij in de groenstrook profielen aan van bandensporen.

8. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 19 juli 2013, p. 1243-1248 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] :

Onderzoek
Op 21 maart 2013, omstreeks 10.30 uur, hebben wij een onderzoek ingesteld aan het hekwerk tussen het braakliggend terrein en het bosperceel aan de [straatnaam 1] te Best . Wij zagen dat het hekwerk tussen het bosperceel aan de [straatnaam 1] en het braakliggend terrein achter de vestiging van [bedrijf 1] aan de [adres 1] , bestond uit een gevlochten draadhekwerk met daarboven drie stroken prikkeldraad. Wij zagen dat het draadhekwerk om ongeveer elke vijf meter (geschatte afstand) voorzien was van een verticale metalen steunpaal. Tussen het gevlochten draadhekwerk en de drie stroken prikkeldraad was tussen de verticale steunpalen een horizontale metalen buis bevestigd, waar de bovenzijde van het gevlochten draadhekwerk aan bevestigd was.
Wij zagen dat het gevlochten deel van het draadhekwerk tussen twee verticale steunpalen in verticale richting kapot was en aan de kant geschoven was. Hierdoor was een gat ontstaan tussen de beide steunpalen en de buis onder de prikkeldraad en de ondergrond. We zagen dat de uiteinden van de vernielde draden nagenoeg haaks op de lengterichting van de draad waren vernield. Aan de doorsnede van de vernielde draden zagen wij krassporen. Ook zagen wij een blauwe verkleuring op het uiteinde van de metalen draad. Dit soort verkleuring kan ontstaan als het metaal in korte tijd heet wordt. De waargenomen sporen deden vermoeden dat de metalen draden vermoedelijk waren vernield met een slijpschijf. Bij het doorslijpen van metalen draad met een slijpschijf ontstaan krassporen en ontstaat in korte tijd een grote hitte door de wrijving. Van de stukken vernielde draad hebben wij monsters genomen. Daarbij hebben wij een stuk draad omwikkeld met beige schilderstape en halverwege de schilderstape doorgeknipt. De zijde waar geen schilderstape aanwezig is, is dus de zijde die door de daders is vernield. Het veiliggesteld stuk draad van het hekwerk tussen het bosperceel en het braakliggend terrein is gewaarmerkt als AAEL2430NL.
Tussen het braakliggend terrein en het terrein van de vestiging van [bedrijf 1] stond een soortgelijk hekwerk. De bovenzijde van dit hekwerk bestond uit acht stroken stroomdraad, waarbij de onderste drie stroken ook voorzien waren van scheermesdraad. Aan de binnenzijde van het gevlochten draadhekwerk waren in horizontale richting vijftien stroken stroomdraad in de hoogte van het hekwerk verdeeld. Wij zagen dezelfde sporen aan de uiteinden van de vernielde draden van dit hekwerk als bij het hekwerk tussen het bosperceel aan de [straatnaam 1] en het braakliggend terrein achter het perceel van [bedrijf 1] . Op dezelfde wijze als bovengenoemd hebben wij stukken vernielde draad van dit hekwerk veiliggesteld. Deze zijn gewaarmerkt als AAEL2452NL en AAEL2455NL.

9. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, een kras-, indruk- en vormsporenonderzoek aan hekwerkdelen naar aanleiding van een overval op een waardetransport in Best op 20 maart 2013, zaaknummer 2013.03.21.163 (aanvraag 005), d.d. 30 oktober 2013, p. 1732-1736 van dossier 1, opgemaakt door ing. I. Keereweer, NFI-deskundige kras-, indruk- en vormsporenonderzoek, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

1.Te onderzoeken materiaal ontvangen op 26 augustus 2013

Tabel 1.
SIN-nummer
Omschrijving
AAEL2430NL
(draad van) hekwerk
AAEL2452NL
(draad van) hekwerk
AAEL2455NL
(draad van) hekwerk

2.Vraagstelling

1. Met wat voor soort voorwerp/werktuig zijn de kras- of vormsporen veroorzaakt?
2. Is dit voorwerp/werktuig te specificeren in uitvoering en/of merk?

5.Interpretatie/conclusie

Vraag 1: Met wat voor soort voorwerp/werktuig zijn de kras- of vormsporen veroorzaakt?
- Het stukje hekwerkdraad [AAEL2430NL] toont kras-, indruk en breuksporen die passen bij sporen die worden veroorzaakt met een knipwerktuig.
- De waargenomen grove kraslijnen in combinatie met een blauwe verkleuring in de scheidingsvlakken van de draaddelen [AAEL2452NL] en [AAEL2455NL] passen bij sporen die met een slijpschijf zijn gemaakt. Het rood vreemd materiaal in de binnenrand van het stuk buis is vermoedelijk afkomstig van een slijpschijf.
Vraag 2: Is dit voorwerp/werktuig te specificeren in uitvoering en/of merk?
- Als sporenveroorzaker van het stukje hekwerkdraad [AAEL2430NL] komt een
knipwerktuig in aanmerking waarvan één van de twee bekdelen niet snijdend is.
- De draaddelen [AAEL2452NL] en [AAEL2455NL] tonen slijpsporen van een niet nader te specificeren slijpwerktuig.

10. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 9 oktober 2013, p. 1406-1410 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] :

Beschrijving plaats onderzoek
Het gebouw van de vestiging van [bedrijf 1] betrof een vrijstaand gebouw aan [adres 1] te Best en was gelegen op het [bedrijventerrein] te Best .
Staande op de openbare weg en kijkend naar het gebouw van [bedrijf 1] was rechts een ander bedrijfspand, op het [adres 2] te Best .
De afstand tussen de rechterzijgevel van het pand van [bedrijf 1] en linkerzijgevel van het pand aan [adres 1] was ongeveer 30 à 35 meter.
Onderzoek
Op 21 maart 2013, omstreeks 12.30 uur, zijn wij gestart met het sporenonderzoek in het gebied tussen het hekwerk aan de rechterzijde van het perceel van [bedrijf 1] en de linkerzijgevel van het pand aan [adres 2] te Best . Wij zagen aan de damwandmuur enkele beschadigingen, die ogenschijnlijk recent ontstaan waren. Gezien hun vorm en afmetingen waren deze beschadigingen mogelijk veroorzaakt door kleine scherprandige voorwerpen. Op het pad links naast het pand [adres 2] zagen wij verspreid over het pad enkele stukjes metaal liggen. Wij zagen dat het materiaal en de vorm van deze stukjes metaal overeenkwamen met het materiaal van het stalen rooster dat voor de beveiligde deur in de rechterzijgevel van het pand van [bedrijf 1] had gezeten. Verder zagen wij op het pad naast het pand [adres 2] een aantal voorwerpen die mogelijk afkomstig zijn van materiaal dat door de explosie was weggeslagen, of van het gebruikte explosief zelf, of van de constructie die gebruikt was om het explosief op de deur te plaatsen. Nabij de linkerzijgevel van het pand op [adres 2] zagen wij een deel van een stalen rooster liggen dat qua kleur, materiaal en vorm overeenkwam met het stalen rooster dat voor de beveiligde deur in de rechterzijgevel van het pand van [bedrijf 1] had gezeten.
Materiaal dat ten gevolge van een explosie uit elkaar wordt getrokken, vertoont op de breuklijn een grillige vorm. Door de snelheid van de kracht scheurt het materiaal als het ware. In tegenstelling tot vorenstaande zagen wij dat de breuklijnen aan de zijkanten van het relatief groot stuk stalen rooster een rechte vorm vertoonde en niet grillig van vorm was. Dit duidt er op dat op die plaats het materiaal hoogstwaarschijnlijk bewerkt is met vermoedelijk een werktuig, zoals bijvoorbeeld een zaag of een slijpschijf. Aan één zijde van het aangetroffen stuk stalen rooster zagen wij wel grillig gevormde breuklijnen.
Gelet op de vorenstaande waarnemingen en het gegeven dat het aangetroffen stuk stalen rooster op ongeveer 30 meter afstand van de beveiligde deur terecht was gekomen, doet vermoeden dat het aangetroffen stuk stalen rooster eerst met een werktuig bewerkt is geweest en vervolgens met het explosief los is gekomen van het gehele rooster en uiteindelijk terecht is gekomen nabij de zijgevel van [adres 2] .

11. Het proces-verbaal van bevindingen T.E.V. d.d. 4 april 2013, p. 1208-1209 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 10] :

Op 21 maart 2013, omstreeks 02.00 uur, was ik aanwezig op het terrein van [bedrijf 1] waardetransport te Best . In mijn hoedanigheid als Teamleider Explosieven Veiligheid CBRNe was ik door de dienstdoende meldkamer van politie gevraagd om ter plaatse te gaan. Wij doorzochten het buitenterrein en binnenzijde van het bedrijf [bedrijf 1] . Op het buitenterrein zagen wij in de nabijheid van de geëxplodeerde toegangsdeur diverse brokstukken liggen. Ook zagen wij dat diverse auto’s nabij de toegangsdeur zwaar waren beschadigd. Rechts naast de toegangsdeur stond een kleinere waardetransportauto. Onder de voorbumper van deze auto zagen wij een aluminium profiel liggen waaruit aan beide zijden elektrodraad kwam. Het profiel was met tape afgeplakt. Nabij een van de uiteinden van het elektrodraad lag een batterij. Naar aanleiding van het gebeuren (explosie) en omdat het merendeel van de componenten van een I.E.D. aanwezig waren, werd door ons besloten om dit voorwerp aan te merken als een I.E.D. Ik heb de dienstdoende OVD geadviseerd om een afzetting te handhaven en de E.O.D. in kennis te stellen. Later werd door personeel van de E.O.D. vastgesteld dat het hier inderdaad ging om een explosief.

12. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 7 juni 2013, p. 1220-1224 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :

Op 21 maart 2013 te 05.00 uur werd door mij als forensisch onderzoeker op verzoek van het hoofd van de afdeling Best -Oirschot-Son en Breugel van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een diefstal met geweld bij het geld- en waardetransport [bedrijf 1] gevestigd aan [adres 1] te Best , gepleegd op 20 maart 2013 te 22.52 uur.
Onderzoek plaats delict
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen. Voorafgaande aan het forensisch technisch onderzoek werd de plaats delict gescand door medewerkers van de bomverkenningseenheid. Tijdens hun scan werden niet-ontplofte explosieven aangetroffen, waarop de medewerkers van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EOD) ter plaatse kwamen. Door medewerkers van de EOD werd het explosief onschadelijk gemaakt. Het explosief bestond uit een explosieve lading, een elektrische ontsteker en elektrische bedrading.
Slagpijpje
De ontsteking van het explosief bestond uit een via elektriciteit te activeren slagpijpje.
Explosieve lading
Daarna werd door mij de explosieve lading (springmiddel) onderzocht. Ik zag dat de explosieve lading aanwezig was in een metalen U-profiel. Ik zag dat dit U-profiel was omwikkeld met grijze ducttape. Door mij werd deze explosieve lading veiliggesteld en op 21 maart 2013 in beslag genomen. De verpakking werd door mij
gewaarmerkt met SIN: AAEL2521NL en verzegeld.

13. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, Explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie bij een waardetransportbedrijf in Best op 20 maart 2013, zaaknummer 2013.03.21.163 (aanvraag 001), d.d. 15 juli 2013, p. 1629-1637 van dossier 1, opgemaakt door rapporteur dr. M. Koeberg, NFI-deskundige explosies en explosievenonderzoek, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

1.Ontvangen onderzoeksmateriaal

Tabel 1. Onderzoeksmateriaal ontvangen op 21 maart 2013
Spoor Identificatienummer (SIN)
Omschrijving politie
AAEL2521NL
Pakket met mogelijk explosieve inhoud

2.Vraagstelling

De volgende vragen werden hierbij gesteld:
1. Stel vast of het een explosieve constructie of explosieve stof betreft.
2. Wat is de gevaarzetting bij ontploffing?

5.Resultaten

5.1
Ontvangen foto’s
Op de detailfoto’s is onder andere een zogenaamd slagpijpje zichtbaar, dat
vrijwel geheel in het in het pakket aanwezige witte materiaal stak.
5.2
Uiterlijke kenmerken
Het ontvangen pakket [AAEL2521NL] bestond uit een aluminiumprofiel dat vrijwel geheel was omgeven met grijze duct tape. Het gehele pakket had een lengte van circa 55 cm, was circa 51 mm breed en circa 25 mm hoog.
Aan de onderzijde van het frame was dubbelzijde tape aanwezig. Onder de grijze tape werd in het frame een wit korrelig kneedbaar materiaal aangetroffen. De massa van dit kneedbare materiaal betrof circa 674 gram.
5.3
Chemisch onderzoek
Met FTIR is in het witte kneedbare materiaal van onderzoeksmateriaal [AAEL2521NL] cyclo-1,3,5-trimethyleen-2,4,6-trinitramine (RDX) aangetoond.
Met HPLC-MS is in het witte kneedbare materiaal RDX aangetoond en een veel kleinere hoeveelheid (veel minder dan één procent van de aangetoonde RDX) 1,3,5,7-tetramethyleen-2,4,6,8-tetramine (HMX).

6.Interpretatie onderzoeksresultaten

6.1
Identificatie
6.1.1
Springstoffen
De in het witte materiaal uit het pakket [AAEL2521NL] gemeten RDX is een springstof. De gemeten HMX is eveneens een springstof. Het is bekend dat bij de productie van RDX een geringe hoeveelheid HMX kan ontstaan. De springstof RDX wordt voornamelijk gebruikt in explosieve hoofdladingen. Om een hoofdlading van RDX tot ontsteking te brengen is het gebruik van een slagpijpje of een andere, primaire (= ontstekingsgevoelige) springstof vereist.
6.2
Werking en uitwerking
Springstoffen als in [AAEL2521NL] zijn relatief ongevoelig voor ontsteking. Ze dienen daarom tot detonatie te worden gebracht door middel van een speciaal soort ontsteker (een zogenaamd slagpijpje) of door een primaire springstof. Het slagpijpje dat zichtbaar is op de door de EOD aangeleverde foto’s heeft de uiterlijke kenmerken van een slagpijpje dat geschikt is om dergelijke springstof tot ontploffing te brengen.
Het ontploffen van springstof zoals aangetoond in onderzoeksmateriaal [AAEL2521NL] wordt detoneren genoemd en daarbij ontstaan een hitte, brisantie en een schokgolf met een daarmee gepaard gaande knal. Als gevolg van deze effecten ontstaat wanneer bijvoorbeeld ongeveer 650 gram detoneert, gevaar voor lichamelijk tot dodelijk letsel voor personen tot op een afstand in de orde van grootte van meerdere meters en gevaar voor lichamelijk letsel tot op een afstand in de orde van grootte van enkele tientallen meters.
De springstof die is aangetoond in onderzoeksmateriaal [AAEL2521NL] was in een frame (springraam) geplaatst. Een springraam is een vierkant of rechthoekig frame, dat is gevuld met springstof. Door het springraam tegen iets, bijvoorbeeld een metalen plaat, te plaatsen en tot ontploffing te brengen, wordt als het ware een gat geponst in de metalen plaat.

7.Conclusie

Op grond van de onderzoeksresultaten wordt het volgende geconcludeerd:
1. Het onderzoeksmateriaal [AAEL2521NL] betrof een aluminiumframe dat was gevuld met circa 674 gram springstof op basis van RDX.
2. Bij het tot ontploffing komen van deze springstof ontstaat gevaar voor lichamelijk tot dodelijk letsel voor personen tot op een afstand in de orde van grootte van meerdere meters en gevaar voor lichamelijk letsel tot op een afstand in de orde van grootte van enkele tientallen meters.

14. Het proces-verbaal sporenonderzoek bedrijventerrein [bedrijf 1] d.d. 4 april 2013, p. 1268-1277 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] :

Op 21 maart 2013, omstreeks 11.30 uur, werd door ons als forensische onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht op het bedrijventerrein (parkeerterrein) van geld- en waardetransport [bedrijf 1] , in verband met een overval, gepleegd op 20 maart 2013 omstreeks 22.50 uur
(het hof begrijpt: het waardetransport filiaal van de firma [bedrijf 1] , gesitueerd aan [adres 1] te Best ).
Omschrijving bedrijventerrein/parkeerterrein
Aan de rechterzijde van het bedrijfspand bevond zich op het bedrijventerrein een elektrisch bedienbare metalen schuifpoort. Achter deze poort bevond zich een parkeerterrein. Via de poort en het parkeerterrein was aan de achterzijde van het bedrijfspand een waardedistributiesluis bereikbaar. Achter de waardedistributiesluis bevond zich een overslagruimte. In de Oost-gevel bevond zich ter hoogte van de parkeerplaats een (nood)uitgang, bestaande uit een met metaal verstevigde deur met daarvoor aan de buitenzijde een anti-inbraakdeur.
Onderzoek bedrijventerrein/parkeerterrein
Gezien vanuit de elektrisch bedienbare metalen schuifpoort zagen wij, verspreid over het gehele parkeerterrein, metalen deeltjes, kunststof deeltjes, delen van een met metaal verstevigde deur en een gedeformeerde overzetdeur.
Gezien in de richting van de (nood)uitgang lag aan de rechterzijde een metalen buis. Het goed werd voorzien van markering en vervolgens veiliggesteld. Markering 15, SIN AAEL2467NL.
Wij zagen dat een groot deel van de met metaal verstevigde deur half onder een voertuig was beland. Wij zagen dat een klein deel van de met metaal verstevigde deur op het middenterrein van het parkeerterrein lag. Wij zagen dat de overzetdeur midden op het terrein lag. Wij zagen dat er in het midden van de deur een deel was weggeslagen, in stervorm, vermoedelijk als gevolg van de kern van de explosie. Wij zagen dat dit gat een diameter van ongeveer 70 centimeter had. Wij zagen op het buitenste (blauwe) gedeelte van de deur (11) en de overzetdeur (3) resten van niet geheel verbrande delen van een explosieve stof. Een deel van de deur werd door ons bemonsterd en veiliggesteld. Markering 11, SIN AAEL2495NL. Markering 3, SIN AAEL2497NL.
Gezien vanaf het parkeerterrein in de richting van de (nood)deur zagen wij dat de gehele nooddeurconstructie was verdwenen. Wij zagen dat de ontstane opening een afmeting had van ongeveer 110 centimeter breed en ongeveer 250 centimeter hoog. Op een hoogte tussen de 70 centimeter en de 170 centimeter, gemeten vanaf de grond, zagen wij op het deurkozijn resten van niet geheel verbrande delen van een explosieve stof. Het kozijn werd door ons voorzien van een markering, bemonsterd en veiliggesteld. Markering 23, SIN AAEL2491NL.
Monster sporen
SIN : AAEL2495NL
Type : residu explosie
Plaats veiligstellen: toegangsdeur nr. 11
SIN : AAEL2491NL
Type : residu explosie
Plaats veiligstellen: toegangsdeur nr. 23
SIN : AAEL2497NL
Type : residu explosie
Plaats veiligstellen: toegangsdeur nr. 3
Sporendrager
Goednummer : PL2219-2013038278-640661
Object : buis
SIN : AAEL2467NL
Inhoud : metalen buis nr: 15

15. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie bij een waardetransportbedrijf in Best op 20 maart 2013, zaaknummer 2013.03.21.163 (aanvraag 008), d.d. 13 november 2013, p. 1667-1674 van dossier 1, opgemaakt door rapporteur ing. E.M. Kok, NFI-deskundige explosies en explosieven onderzoek, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

1.Onderzoeksmateriaal

Tabel 1. Onderzoeksmateriaal ontvangen op 14 oktober 2013
Spoor Identificatienummer (SIN)
Omschrijving politie
AAEL2495NL
Overige, residu explosie, toegangsdeur nr. 11
AAEL2491NL
Overige, residu explosie, toegangsdeur nr. 23
AAEL2497NL
Overige, residu explosie, toegangsdeur nr. 3

2.Vraagstelling

Over het onderzoeksmateriaal werd het volgende gevraagd:
1. Bevatten de aangeboden bemonsteringen residu van een explosieve stof, zo ja, is vast te stellen welke explosieve stof?
2. Komt deze stof qua samenstelling overeen met de explosieve stof die aanwezig is/was in het eerder onderzochte explosief (NFI zaaknummer 2013.03.21.163 aanvraag 001)?

6.Resultaten vervolgonderzoek

Met HPLC-MS is in de methanolextracten van [AAEL2495NL, AAEL2491NL en AAEL2497NL] cyclo-1,3,5-trimethyleen-2,4,6-trinitramine (=RDX) aangetoond.

7.Interpretatie vervolgonderzoek

7.1
Aanwezigheid sporen van explosieve stoffen
Het met HPLC-MS in de methanolextracten van [AAEL2495NL, AAEL2491NL en AAEL2497NL] aangetoonde RDX is een bekende springstof. RDX kan ook worden gebruikt in aandrijfladingen van grotere kalibers munitie (zoals van munitie van tanks). Andere toepassingen van RDX zijn mij niet bekend.

8.Conclusie

Op grond van de onderzoeksresultaten wordt het volgende geconcludeerd:
1. In de extracten van de bemonsteringen [AAEL2495NL, AAEL2491NL en AAEL2497NL] is RDX aangetoond. RDX is een springstof.
2. RDX is eveneens in de intacte constructie [AAEL5221NL]
(het hof begrijpt dat dit, gelet op de hiervoor onder 2 opgenomen vraagstelling, waarbij wordt verwezen naar ‘NFI zaaknummer 2013.03.21.163, aanvraag 001’ moet zijn, zie bewijsmiddel 13: AAEL2521NL)aangetroffen.

16. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 april 2013, p. 1329-1339 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 13] en [verbalisant 14] :

Op 21 maart 2013, tussen 13.00 uur en 17.00 uur, werd door ons een forensisch technisch sporenonderzoek verricht in verband met een inbraak/overval, waarbij door middel van een explosie toegang werd verschaft tot het pand. Dit incident had op 20 maart 2013, omstreeks 22.50 uur, plaatsgevonden op het waardetransport filiaal van de firma [bedrijf 1] , gesitueerd aan [adres 1] te Best .
Onderzoek waardedistributiesluis ter hoogte van achterzijde waardetransportauto
Op de vloer achter de vernoemde laadklep zagen wij zwartkleurige vlekken en roetaanslag. Wij zagen op deze vlekken diverse waardepapierencassettes in zogenaamde plastic sealbags liggen. Wij zagen dat enkele sealbags zwartgeblakerd en door warmte-inwerking vervormd waren. Door middel van de P.I.D.-meter werden onder deze sealbags metingen uitgevoerd. De waarden die werden gemeten gaven aanleiding te veronderstellen dat aldaar restanten van een ontbrandbare vloeistof aanwezig waren. Daarom werden monsters genomen: SIN: AAEO0089NL
(restdeel sealbag), SIN: AAEO0200NL (gaasje droog).
Naast de elektrisch/hydraulische pompwagen, die op de vloer stond, zagen wij twee metalen waardepapierencontainers staan. Deze containers bestonden uit een metalen frame dat gesloten was met gaaswerk van circa 2 mm dik. Wij zagen dat het gaaswerk van beide containers was opengebroken en dat het gaaswerk naar buiten gebogen was. Door ons werden de uitgebroken gaasdelen onderzocht. Wij zagen diagonale zaaglijnen en braming op de randen van de opengebroken uiteinden van de gaasdelen. Dit past in het sporenbeeld van het gebruik van een slijptol.
In de laadruimte van de waardetransportauto, gezien vanaf de achterzijde, tegen de linkerwand zagen wij een roetpatroon. Op de bodem ter hoogte van dit roetpatroon zagen wij sporen van verbranding.
Monster sporen
SIN: AAEO0200NL
Soort: brandrest
Wijze veiligstellen: gaasje
Plaats veiligstellen: recht achter de vrachtwagen onder verpakking
SIN: AAEO0089NL
Soort: brandrest
Plaats veiligstellen: plastic verpakking van de verbrande geldcassette

17. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, verkorte rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een incident in Best op 20 maart 2013, zaaknummer 2013.03.21.163 (aanvraag 004), d.d. 4 juli 2013, p. 1711-1714 van dossier 1, opgemaakt door dr. M.M.P. Grutters, NFI-deskundige chemisch brandonderzoek, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

1.Te onderzoeken materiaal

Tabel 1. Overzicht te onderzoeken materiaal ontvangen op 19 juni 2013
SIN
Omschrijving NFI
AAEO0200NL
Deels beroet gaasje
AAEO0089NL
Deels verbrand kunststof

2.Vraagstelling

Bevat het monster vluchtige stoffen die afkomstig zijn van een ontbrandbare vloeistof? Zo ja, in welke productklasse valt deze ontbrandbare vloeistof?

3.Conclusie

Tabel 2. Conclusie onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen
SIN
Conclusie
AAEO0200NL
Er is een relatief geringe hoeveelheid vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
AAEO0089NL
Er zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.

18. Het proces-verbaal van getuige d.d. 26 maart 2013, p. 486-487 van dossier 1, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 5] , afgelegd op 21 maart 2013:

Ik was op 20 maart 2013 aan het werken. Ik ben werkzaam als vrachtwagenchauffeur. Omstreeks 23.15 uur reed ik op de A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7 rechts. Ik zag toen personen bij de vangrail staan ter hoogte van hectometerpaal 13.7 rechts. Ik zag dat deze personen niet op de vluchtstrook stonden, maar aan de zijde van het gras. Ik zag ook dat er een auto stond. Deze auto stond met de neus naar de snelweg. Ik zag dat er twee personen voor de auto stonden. Ik zag dat het licht van de auto aan was. Ik zag dit aan de koplampen van de auto. Ik zag dat de twee personen de bumper van de auto aan het oprapen waren. Ik zag dat de personen voor de auto stonden met de rug naar mij toe gericht. Ik zag dat er een opening in de vangrail zat. Ik zag dat de auto met de neus in deze opening van de vangrail stond. Ik denk dat er ook een derde persoon aanwezig was. Ik zag deze achter het stuur zitten. Ik zag dit in de vorm van een soort schim in de auto. Ik zag de auto bewegen. Het leek erop dat er gas gegeven werd, maar dat de auto niet weg kon komen. Ik kan de auto beschrijven als een donkerkleurige auto.
Ik ben vervolgens via de snelweg in de richting van Maastricht gereden. Dit is de A2. Ik vond het opvallend dat een BMW X6, kleur zwart, mij met hoge snelheid passeerde.

19. Het proces-verbaal van getuige d.d. 22 maart 2013, p. 489-490 van dossier 1, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 5] , afgelegd op 23 maart 2013:

Ik reed op de snelweg. Het was ter hoogte van hectometerpaal 13.7 rechts. Daar was een stuk vangrail tussenuit en dat viel mij op. Ik zag dat de auto tussendoor probeerde te komen. Ik dacht, er klopt iets niet, want je komt niet daar de snelweg op.
Ik zag op een gegeven moment een BMW X6 met hoge snelheid rijden. Ik weet dat het een X6 is, omdat ik verstand van auto’s heb en er thuis ook een schaalmodel van heb staan. Die zie je niet zoveel, dus ik ben er zeker van dat het een X6 was. Wat mij verder opviel is dat hij roekeloos reed en dat de snelheid er goed in zat. Ik heb er van onthouden dat de auto’s die mij passeerden, dat ik die in de gaten hield. Het enige was mij is opgevallen is de BMW en verder geen snelle auto’s.

20. Het proces-verbaal van getuige d.d. 22 maart 2013, p. 493-495 van dossier 1, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 6] :

Ik ben werkzaam bij [bedrijf 3] in Best . Op 20 maart 2013 had ik een middagdienst van 15.45 uur tot 23.00 uur. Ik ben omstreeks 23.00 uur in mijn auto gestapt. [bedrijf 3] ligt dicht bij de A58. Meestal rijd ik via de A58 naar huis. Ik rijd dan bij knooppunt [knooppunt] de snelweg op richting Eindhoven. Woensdagavond 20 maart 2013 ben ik ook bij knooppunt [knooppunt] de snelweg richting Eindhoven opgereden. Ik reed volgens mij omstreeks 23.10 uur de snelweg richting Eindhoven op. Dat kan ik op mijn werk wel even nakijken. Ik zal mijn werk even bellen (
noot verbalisant:getuige belt met zijn collega). Volgens mijn collega, die op de camera heeft gekeken, reed ik om 23.05 uur de poort uit bij [bedrijf 3] .
Op het moment dat ik op de invoegstrook van de A58 richting Eindhoven reed, zag ik in de verte aan de rechterkant van de snelweg een auto rijden. Die auto viel mij op door de felle lampen. Het was echt wit licht. Ik zag dat de auto aan de verkeerde kant van de vangrail reed. Met de verkeerde kant bedoel ik aan de rechterkant van de vangrail. Ik zag de koplampen van de auto in mijn richting schijnen. Ik zag dat de auto in mijn richting kwam gereden. De auto reed op dat moment nog aan de verkeerde kant van de snelweg. Ik zag de auto iets naar rechts uitwijken. Ik zag de auto de draai naar de snelweg maken en vervolgens achteruit rijden. Ik zag dat de auto, nadat hij de draai had gemaakt, recht voor de vangrail stond. Hij stond dus met de voorzijde richting de vangrail. Ik zag dat de auto even stil stond. Ik zag dat de auto een stukje achteruit reed. Op dit moment reed ik langs de auto. Ik keek vervolgens in mijn spiegels en zag dat de auto weer vooruit richting de snelweg reed. Dit zag ik omdat ik de koplampen van die auto richting de snelweg zag bewegen. Ik reed op de ringweg richting afslag Eindhoven Airport. Ik reed op de lange flauwe bocht en zag in mijn spiegels twee felle witte lichten in mijn richting aan komen rijden. Dit waren dezelfde witte lichten. Ik keek naar links en op dat moment raasde de auto langs mijn auto richting afslag Eindhoven Airport. Ik zag dat het een zwarte BMW X5 was. Ik weet dit bijna zeker. Het was in ieder geval een hoog model. De ruiten aan de achterzijde waren geblindeerd. Ik kon aan de bijrijderskant schuin de auto inkijken, maar de auto reed zo hard dat ik de bestuurder en de bijrijder niet heb kunnen zien. De zwarte BMW is de afslag Eindhoven Airport voorbij gereden.
Ik heb gezien dat die BMW met hoge snelheid andere automobilisten inhaalde.

21. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2013, p. 30-32 van dossier 2, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [benadeelde partij 1] , en [verbalisant 1] :

Op 20 maart 2013, omstreeks 23.00 uur, stonden wij op het viaduct van de N397 boven de A67 te Eersel in verband met een overval op [bedrijf 1] te Best . Wij reden in een opvallend dienstvoertuig. Wij stonden met de neus van ons voertuig in de richting van Knegsel(noord). Ik, verbalisant [verbalisant 1] , trad op als bestuurder van ons dienstvoertuig en ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , was bijrijder. Wij waren in afwachting van een bericht van de meldkamer in verband met het voornoemde incident in Best .
Op 20 maart 2013, omstreeks 23.05 uur, zag ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , een donkerkleurige personenauto die halverwege de afrit Eersel naar boven gereden kwam. Deze personenauto kwam voor ons vanaf rechts aangereden en reed vervolgens voor ons dienstvoertuig langs op een afstand van ongeveer 50 meter. Ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , zag dat dit een personenauto betrof van het merk BMW, zwart van kleur. Ik zag ook dat de BMW vies was, dit viel mij in het bijzonder op. Ik, [verbalisant 1] , hoorde mijn collega zeggen: “Ga daar maar eens achter aan, dan gaan we die maar eens controleren”, of woorden van gelijke strekking. Ik, [verbalisant 1] , zag dat de betreffende personenauto een BMW betrof van het type X6, zwart van kleur. Wij zagen dat de BMW boven aan de afslag linksaf draaide en in de richting van het Stuivertje te Eersel reed. Vervolgens stuurde ik, [verbalisant 1] , ons dienstvoertuig de weg op en keerde bij de verkeerslichten om, om zo achter de BMW aan te rijden op de N397 te Eersel . Nadat wij in dezelfde richting reden als de BMW zagen wij dat de snelheid van de BMW aanzienlijk werd verhoogd. Op de N397 aldaar zijn twee rijstroken, waarvan de linkerrijstrook voor zowel rechtdoor, links en rechts is, en de rechterrijstrook is alleen voor rechtsaf. Wij zagen dat de BMW een voertuig dat op de linkerrijstrook reed, rechts inhaalde. Vervolgens zagen wij dat de BMW voor de rotonde weer op de linkerrijstrook ging rijden. Ook zagen wij dat de BMW fors moest remmen voor een personenauto die voor hem reed en ook de rotonde op reed. Vervolgens zagen wij dat de BMW op de rotonde zeer dicht achter deze personenauto reed en dat de BMW met zijn lichten seinde.
Wij zagen dat zowel de personenauto als de BMW de rotonde rechtdoor namen en dat ze de N397 vervolgden in de richting van Bergeijk. Wij zagen dat de BMW na de rotonde op het puntstuk meteen de personenauto links inhaalde en vervolgens zijn snelheid weer fors verhoogde. Wij zagen dat deze BMW zeer snel van ons af reed. Ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , heb net na het verlaten van de rotonde het stuivertje de optische- en geluidsignalen van ons dienstvoertuig ingeschakeld. Vervolgens heb ik, [verbalisant 1] , getracht om de BMW te volgen. Wij zagen in de verte dat de BMW fors moest remmen voor een voertuig dat voor hem reed in dezelfde richting. Wij zagen dat de BMW dit voertuig niet kon passeren en dat de BMW wederom met zijn lichten seinde. Ook zagen wij de BMW zeer dicht op zijn voorganger reed en dat de BMW van links naar rechts en terug over de rijstrook slingerde. Doordat de BMW opgehouden werd door dit voertuig hebben wij de BMW zeer dicht kunnen naderen. Op de rotonde N397 met de Schadewijkstraat zagen wij dat de BMW het voertuig dat voor hem reed aan de linkerzijde over de verhoging van de rotonde passeerde. Wij reden net als de BMW over de verhoging van de rotonde achter de BMW aan. Wij zagen dat de BMW de rotonde recht door nam en in de richting van Bergeijk reed. Bij het afrijden van de rotonde reden wij ongeveer 15 meter achter de BMW. Ik, [verbalisant 1] , heb op dat moment het stoptransparant aan de voorzijde van ons dienstvoertuig ingeschakeld, ook waren op dit moment de optische- en geluidsignalen van ons dienstvoertuig nog ingeschakeld. Ik, [verbalisant 1] , zag dat de bestuurder van de BMW niet aan dit stopteken voldeed. Kort na het verlaten van de rotonde hoorden wij doffe klappen, alsof er geschoten werd. Ook voelden wij dat er versplinterd glas tegen onze gezichten aan kwam. Ik, [verbalisant 1] , riep: “Ze schieten op ons”, tegelijkertijd heb ik een ruk aan het stuur van ons dienstvoertuig gegeven, naar links. Hierdoor raakten wij aan de linkerzijde van de rijstrook van de weg af. Vervolgens heb ik, [verbalisant 1] , ons dienstvoertuig in de middenberm tot stilstand gebracht. Wij zagen dat er enkele barsten in de voorruit van ons dienstvoertuig zaten, diverse beschadigingen en dat er ook een gat in zat. Wij zagen dat er rook onder de motorkap vandaan kwam. Hierop zijn wij beiden uitgestapt. Ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , zag dat de BMW, met hoge snelheid, zijn weg vervolgde in de richting van Bergeijk over de N397.

22. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 22 maart 2013, p. 37-41 van dossier 2, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1] :

Op 20 maart 2013, omstreeks 22.00 uur, had ik samen met collega [verbalisant 1] nachtdienst, noodhulpsurveillance in de afdeling de Kempen te Eersel . Omstreeks 23.00 uur hoorden wij een oproep van de regionale politiemeldkamer dat er een overval gaande was bij [bedrijf 1] te Best . Hierop zijn wij naar de dienstauto gelopen en naar het viaduct van de A67 gereden.
V: Hoe laat stonden jullie op het viaduct?
A: Na enkele minuten.
V: En toen?
A: We stonden opgesteld op het viaduct. Ik zag voor mij van rechts een auto de afrit opkomen. Deze auto kwam uit de richting van Eindhoven en nam de afslag Eersel .
V: Waarom viel deze auto jou op?
A: De snelheid waarmee hij de afrit opreed. Tevens zag ik dat de zijramen van deze auto donker getint waren waardoor ik niet in de auto kon kijken. Ik zag ook dat de auto vuil was. Ik zag dat de auto zand of vuiligheid aan de zijkant van de auto had. Deze vuiligheid had een okerkleur. Het leek alsof hij door een zandpad had gereden.

23. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 april 2013, p. 49-51 van dossier 2, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1] :

Op 20 maart 2013 had ik nachtdienst, samen met mijn collega, [benadeelde partij 1] . Onze dienst begon om 22.00 uur vanaf het bureau in Eersel . Wij reden deze nacht in een opvallend dienstvoertuig, een Volkswagen Touran voorzien van het [kenteken] .
Omstreeks 22.55 uur waren we nog op het bureau en ik kreeg toen flarden van een melding mee aangaande een overval die gaande was. Ik weet nog dat ik iets hoorde over [bedrijf 1] . Hierop heb ik mijn collega [benadeelde partij 1]
(het hof begrijpt: [benadeelde partij 1]) gewaarschuwd en zijn we in de auto gestapt.
We zijn vanaf het bureau weggereden. We zijn doorgereden tot aan de rotonde ’t Stuivertje en zijn daarna boven op het viaduct van de A67 gestopt.
Ik denk dat we ongeveer 5 à 10 minuten op het viaduct stonden toen [benadeelde partij 1] blijkbaar een auto zag, waarvan hij dacht dat die mogelijk interessant was. Die auto kwam toen recht voor mij ook in beeld en ik zag direct dat het een BMW X6 type was.

24. Het proces-verbaal bevindingen ARS-gegevens d.d. 25 juni 2013, p. 136-141 van dossier 2, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 15] :

Op 20 maart 2013 werd een onderzoek gestart onder de naam [onderzoek] , [onderzoeksnaam] .
Van de schietpartij is het exacte tijdstip bekend, te weten 23.16.37 uur. De locatie van het voertuig van de dader(s), een donkerkleurige BMW X6, is hierbij ook bekend, te weten rotonde Schadewijk, gelegen aan de N397 nabij Eersel .

25. Het proces-verbaal sporenonderzoek plaats delict en surveillancevoertuig d.d. 22 januari 2014, p. 1514-1520 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 16] , [verbalisant 17] , [verbalisant 18] en [verbalisant 19] :

Op 21 maart 2013 te 01.50 uur werd door ons als forensische onderzoekers op verzoek van Politie-eenheid Oost-Brabant een forensisch onderzoek naar sporen verricht.
Onderzoekslocatie
Het onderzoek is verricht op de Provincialeweg (N397) te Eersel . Het feit had plaatsgevonden net na de rotonde Provincialeweg/Schadewijk/Schadewijkstraat, in de rijrichting Eersel richting Valkenswaard.
Onderzoek plaats delict
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen. Op de middenberm stond een opvallend surveillancevoertuig, een Volkswagen Touran, met de voorzijde in de richting van Valkenswaard. Het voertuig was voorzien van [kenteken] . Vanaf de achterzijde van het voertuig was een rijspoor (bandensporen) in de middenberm zichtbaar, die terug te herleiden was naar de rechterrijbaan. Ter hoogte waar het voertuig vanaf de rijbaan de middenberm op is gereden, werden op de rijbaan glasdeeltjes aangetroffen. Deze glasdeeltjes zijn vermoedelijk afkomstig van de achterruit van het voertuig dat achtervolgd werd.
Surveillancevoertuig
In het surveillancevoertuig werden in de motorkap en voorruit vermoedelijke inschoten waargenomen. De linker voorband van het voertuig was lek en de kunststof wieldop was beschadigd. Ter plaatse werd besloten het voertuig over te brengen naar een onderzoeksruimte en aldaar nader te onderzoeken.
Overbrenging surveillancevoertuig
Door takel- en bergingsbedrijf [naam] werd het surveillancevoertuig onder toezicht overgebracht naar een onderzoeksruimte aan het politiebureau aan de Parmentierweg te Eindhoven.
Onderzoek surveillancevoertuig
Op 22 en 25 maart 2013 werd door ons, verbalisanten [verbalisant 16] en [verbalisant 19] , als forensische onderzoekers op verzoek van Politie Eenheid Oost-Brabant een forensisch onderzoek naar sporen verricht aan het surveillancevoertuig voorzien van [kenteken] .
Schotrestsporen
Op de motorkap en in de voorruit werd een aantal beschadigingen aangetroffen, veroorzaakt door verschoten projectielen. Ongeveer in het midden van de motorkap werd een ellipsvormige inschot aangetroffen. In het verlengde van dit inschot werden in de motorkap twee lakbeschadigingen aangetroffen, waarschijnlijk veroorzaakt door het projectiel dat aan onderzijde de motorkap daar tegenaan is geketst. Links van het midden werd in de motorkap een beschadiging aangetroffen, in de lengterichting van de motorkap, waarop een projectiel is afgeketst. In het verlengde van deze beschadiging werden op de voorruit drie beschadigingen in een rechte lijn aangetroffen. Deze beschadigingen waren oppervlakkig en niet door de voorruit heen. Ter hoogte van de bestuurderspositie werd in de voorruit nabij de aansluiting van de dakrand een inschot aangetroffen. De beschadiging was van links naar rechts gericht.
Aangetroffen (delen van) projectielen
Inschot motorkap
Naar aanleiding van het doorschot in de motorkap werd gezocht naar het betreffende verschoten projectiel. Het projectiel heeft achtereenvolgens de volgende delen doorboord:
- de metalen motorkap;
- het metalen verstevingsprofiel aan de onderzijde van de motorkap;
- de isolatieplaat aan de onderzijde van de motorkap;
- de isolatieplaat voor de afwateringsgoot voor de voorruit;
- de metalen plaat van de afwateringsgoot voor de voorruit;
- de metalen ophangbeugel van de motormanagementcomputer, die tegen het schutbord onder de voorruit gemonteerd zat.
Vervolgens werd een deel van de mantel van het projectiel op de motormanagementcomputer aangetroffen. Dit deel werd veiliggesteld en
gewaarmerkt met SIN AAEX9349NL.
Doorschot radiateur
Onderaan in de radiateur van het voertuig, door een buis, aan de bestuurderszijde werd een vermoedelijke schotbeschadiging aangetroffen. Vervolgens werd de onderplaat onder het motorcompartiment gedemonteerd. Op deze onderplaat werd een deel van een mantel van een projectiel aangetroffen. Dit deel van de mantel werd veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAFC8259NL.
Doorschot voorruit en inschot hemel
Ter hoogte van de bestuurderspositie werd in de voorruit nabij de aansluiting van de dakrand een doorschot aangetroffen. De beschadiging was van links naar rechts gericht. De baan liep door in de hemel. Bij het demonteren viel er een deel van een mantel en een kogelpunt naar beneden. Deze werden veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAEX9348NL. Deze delen waren blijven steken bij de hoofdairbag in de hemel.
Doorschot linker voorband
De linker voorband van het voertuig was lek. De wieldop was ter hoogte van het ventiel beschadigd. De stalen velg had ter hoogte van het ventiel een beschadiging (uitstulping). De uitstulping was van vanuit de binnenzijde van de velg naar buiten toe. In het loopvlak van de band, in de lengtegroef tussen de profielblokken, werd een ogenschijnlijke schotbeschadiging aangetroffen. Vervolgens werd de band van de velg gedemonteerd. Aan de binnenzijde van de band werden delen van het projectiel aangetroffen. Deze delen werden veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAEX9347NL. Aan de binnenzijde van de velg, werd ter hoogte van het ventiel, een schotbeschadiging aangetroffen.

26. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2013, p. 1569 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 17] :

Op 21 maart 2013, omstreeks 09.20 uur, werd op het [adres forensische opsporing] , bureau Forensische Opsporing, een personenauto, merk Volkswagen, [kenteken] , opvallend politievoertuig, gebracht door het takel- en bergingsbedrijf [naam] . Tijdens het lossen van het voertuig rolde het voertuig van de laadbak. Tijdens dit lossen viel er een patroonpunt op de laadbak. De patroonpunt was vanuit het motorcompartiment op de laadbak gevallen. De patroonpunt werd veiliggesteld en in beslag genomen.
Goed: munitie (kogelpunt), SIN: AACD9590NL

27. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Eersel op 20 maart 2013, zaaknummer 2013.07.09.006 (aanvraag 001), d.d. 6 augustus 2013, p. 1763-1769 van dossier 1, opgemaakt door ing. M.E. Bestebreurtje, NFI-deskundige wapens en munitie, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

1.Te onderzoeken materiaal ontvangen op 8 juli 2013

Tabel 1. Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN-nummer
Omschrijving
AACD9590NL
munitie (kogelpunt)
AAEX9347NL
munitie (projectiel)
AAEX9348NL
munitie (projectiel)
AAEX9349NL
munitie (projectiel)
AAFC8259NL
munitie (projectiel)

2.Vraagstelling

1. Wat is het kaliber, merk en type van de munitie?
3. Wat is het soort en merk van het (de) gebruikte vuurwapen(s)?

5.Conclusie

Vraag 1
De kogel en kogelmanteldelen [AACD9590NL, AAEX9347NL, -48NL en -49NL] passen het best bij het kaliber 7,62 x 39. De kogel en kogelmanteldelen [AACD9590NL, AAEX9347NL en -48NL] passen bij volmantelkogels van het type boat-tail, zoals die van (onder andere) de merken Sellier & Bellot en Norinco. De kogelmanteldelen [AAEX9349NL en AAFC8259NL] passen bij volmantelkogels van (onder andere) de merken PRVI Partizan en Imans Konjic.
Vraag 3
De afvuursporen in de kogel en kogelmantels [AACD9590NL, AAEX9347NL, -48NL en -49NL] passen bij die van (semi-) automatisch werkende aanvalsgeweren van het type AK47, ook wel Kalashnikov genoemd.

28. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2013, p. 484 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 20] en [verbalisant 21] :

Op 21 maart 2013, omstreeks 09.14 uur, ontvingen wij een melding van de meldkamer dat Rijkswaterstaat op de autosnelweg A58 bij hectometerpaal 13.7 links ongeveer twee meter van de vangrail was vernield. Ter plaatse zagen wij dat er een stuk van de vangrail ontbrak over een lengte van ongeveer 2,5 meter. Wij zagen dat er drie onderdelen van de vernielde vangrail in de berm en onder een andere vangrail lagen. Wij zagen bandensporen in de berm staan. Deze bandensporen zagen wij ook op de vluchtstrook staan, welke in de richting van de rechterrijstrook richting Eindhoven staan. Wij zagen dat de bandensporen naar beneden van het talud naar binnen liepen. Wij zagen daar ook meerdere bandensporen staan en het is ons bekend dat daar een tunnel is welke onder de autosnelweg doorloopt en op de [straatnaam 1] te Best uitkomt. Via de [straatnaam 1] kun je aan de achterzijde van [bedrijf 1] komen. Deze plaats delict werd
(hof: vervolgens)beveiligd.

29. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2014, p. 1504-1505 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 22] :

Tussen 22 maart 2013, omstreeks 13.00 uur, en 22 maart 2013, omstreeks
14.3
uur, heb ik een aanvullend onderzoek ingesteld op de [straatnaam 1] te Best , waarbij het volgende is bevonden. Het onderzoek had als doel om de mogelijke vluchtroutes in beeld te brengen.
Ontsnapping vanaf de [straatnaam 1] in de richting Eindhovenseweg-Zuid
Ik zag dat het fysiek absoluut onmogelijk was om nog gebruik te maken van de ‘oude’ spoorwegovergang in de [straatnaam 1] . Ook al zouden er hekken opengeknipt worden bij de oude overweg in de [straatnaam 1] dan nog kon men hier het spoor niet meer oversteken omdat de spoorstaven een halve meter boven het maaiveld in het ballastbed lagen.
Ontsnapping vanaf de [straatnaam 1] in de richting van de Achtseweg Noord in Eindhoven
Hier is een (zand)weg beschikbaar die, samen met het spoor, onder het viaduct van de Rijksweg A58 doorgaat. Deze weg sluit aan op de Achtseweg Noord maar wordt, juist voor de aansluiting, afgesloten met een drietal grote betonblokken. Op het zandwegdek was duidelijk te zien dat hier de laatste dagen de blokken niet verplaatst waren en er dus geen voertuig was gepasseerd.
Ontsnapping vanaf de [straatnaam 1] in de richting van de zandweg langs het kanaal
Deze weg was, aan beide zijden van de A58, dus zowel in de richting NH-Hotel te Best als in de richting Eindhoven, wel bereikbaar maar niet te berijden met een normaal voertuig. Het wegdek hier was dermate modderig dat hier alleen een tractor of grondverzetmachine of iets dergelijks kon rijden. Rijdende over de [straatnaam 1] en komende vanuit de richting ‘achterzijde [bedrijf 1] ’ kon een bestuurder, juist vóór het viaduct onder de Rijksweg A58, op twee plaatsen naar boven om de betreffende zandweg te bereiken. Vervolgens was er via een smal zandpad verbinding met het verharde fietspad langs het kanaal. Ik zag hier echter dat hier niet door een 4-wielig voertuig was gereden. Vervolgens verliep de [straatnaam 1] onder het viaduct door, waardoor een bestuurder de andere zijde, de zuidzijde, van de Rijksweg A58 kon bereiken. Direct na het viaduct kon een bestuurder naar boven om zo de zandweg langs het kanaal in zuidelijke richting te bereiken. Dit is tevens de gebruikte route om, via de opening in de vangrail, de Rijksweg A58 op te kunnen komen. Het pad onder het viaduct rechtdoor was doodlopende en verkeerde ook in zeer slechte staat.
Conclusie:
Omdat er, volgens het aangetroffen sporenbeeld, slechts één voertuig via de opening in de vangrail de Rijksweg A58 is opgereden is er voor een eventueel tweede voertuig maar één mogelijkheid over om vanaf de [straatnaam 1] weg te komen en dit is, via de verharde openbare wegen [straatnaam 1] en [locatie] terug het [locatie] op.
30. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 maart 2013, proces-verbaalnummer PL2219 2013038278-12, p. 1441-1448 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 23] , [verbalisant 24] en [verbalisant 25] :
Op 21 maart 2013, omstreeks 10.15 uur, werd door ons als forensische onderzoekers een forensisch technisch sporenonderzoek ingesteld, naar aanleiding van een diefstal met geweld (overval) op geld- en waardetransport van de Firma [bedrijf 1] , gevestigd op [adres 1] te Best .
Onderzoekslocatie
Het onderzoek vond plaats in de groenstrook/berm langs de snelweg A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7 Li. Verder was deze groenstrook/berm gesitueerd tussen de Postkoetsbrug, het Welschappad, de [straatnaam 1] en de doorgang onder de snelweg A58 ‘de Bestscheheide’ in de gemeente Best .
Onderzoek plaats delict
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen. De plaats delict waar het incident had plaatsgevonden was onder te verdelen in meerdere PD’s, zijnde:
1. De onderdoorgang ‘Bestscheheide’ te Best .
2. Het schuine talud richting de groenstrook/berm waar zich de doorgang (mogelijke vluchtroute van de daders) in de vangrail van de snelweg A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7 Li bevond.
3. De groenstrook/berm waar zich de doorgang (vluchtroute van de daders) in de vangrail van de snelweg A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7 Li bevond.
Onderzoek onderdoorgang Bestscheheide te Best (1)
Tijdens ons onderzoek in en voor de onderdoorgang Bestscheheide zagen wij meerdere bandensporen. Gezien vanuit de [straatnaam 1] te Best en kijkend naar de onderdoorgang ‘Bestscheheide’ bevond zich aan het einde van deze onderdoorgang een bandenspoor naar een schuin oplopend talud. Deze bandensporen waren zodanig in het zand gezet dat dit in het beeld past dat hier een voertuig met grote snelheid naar rechts richting het schuine talud opgedraaid was.
Onderzoek van het schuine talud richting de groenstrook/berm waar zich de doorgang (mogelijke vluchtroute van de daders) in de vangrail van de snelweg A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7 Li bevond (2)
Tijdens ons onderzoek op het schuine talud naar deze groenstrook/berm zagen wij een rijspoor dat afkomstig was van meerdere voertuigen en een bandenspoor. Wij zagen dat dit bandenspoor zich in het zand van het reeds aanwezig rijspoor bevond. Dit rijspoor bevond zich op/in het zand van het schuine talud richting de groenstrook/berm. Wij zagen dat dit rijspoor een uitgesleten en verdiept rijspoor was. Dit uitgesleten en verdiepte rijspoor was vermoedelijk ontstaan omdat voertuigen tijdens het rijden op dit schuine talud extra gas moeten geven om zodoende de groenstrook/berm te bereiken. Omdat deze twee zandsporen uitgesleten en verdiept lagen, bevond zich tussen deze twee rijsporen een verhoogd zandbed. Vervolgens zagen wij in het zand van het verhoogde zandbed meerdere krassporen. Deze krassporen passen in het beeld dat deze afkomstig
(hof: zijn)van de onderzijde (bodemplaat/carterpan) van een voertuig.
Onderzoek van de groenstrook/berm waar zich de doorgang (vluchtroute van de daders) in de vangrail van de snelweg A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7 Li bevond (3)
Tijdens ons onderzoek op/aan deze groenstrook/berm zagen wij op de overgang van het schuine talud naar deze groenstrook/berm in het zand/modder een bandenspoor, rechtsaf, dat richting de groenstrook afboog. Verder zagen wij dit zelfde bandenspoor over het gras, gedeeltelijk bedekt met smeltende sneeuw, richting de gemaakte doorgang in de vangrail van de snelweg A58. Vervolgens zagen wij een bandenspoor gezet met zand/modder op het wegdek van de snelweg A58.
Verder zagen wij tijdens ons onderzoek op deze groenstrook/berm op de overgang van het schuine talud naar deze groenstrook een zandpad naar links. Dit zandpad liep parallel aan het Welschappad richting de Oirschotsedijk in Eindhoven. Wij zagen dat het zandpad ter hoogte van deze groenstrook/berm bestond uit modder/zand met daarin een plas water. In deze modder zagen wij meerdere bandensporen. Eén van deze bandensporen passen
(het hof begrijpt: past)in het beeld dat een voertuig het schuine talud was opgereden om vervolgens in deze modder te keren.
Aangetroffen sporen
Tijdens het onderzoek ter hoogte van de doorgang in de vangrail van de snelweg A58 zagen wij dat de geleiderailplank van de vangrail losgeschroefd en verplaatst was. Ik, [verbalisant 25] , heb de breedte tussen hectometerpaal met nummer 13.7 Li en de nog aanwezige geleiderailplank(rechts) gemeten. Tijdens deze meting zag ik, [verbalisant 25] , dat de breedte hiertussen circa 242 centimeter was. Tevens zagen wij dat het verbindingsstuk van deze geleiderailplanken, ter hoogte van de grond, doorgezaagd was. Wij zagen dat het grondanker van dit verbindingsstuk nog in de grond zat en gedeeltelijk boven het maaiveld uitstak. Verder zagen wij dat de rijsporen richting deze doorgang verdiept waren. Deze verdiepte rijsporen zijn vermoedelijk ontstaan door de zachte ondergrond waarover een voertuig was gereden. Ter hoogte van deze doorgang zagen wij meerdere voertuigonderdelen liggen. Deze onderdelen waren vermoedelijk afkomstig van de onderzijde van een voertuig. Vermoedelijk heeft de onderzijde van een voertuig het grondanker van het verbindingsstuk geraakt.
Tussen de rijsporen ter hoogte van de doorgang in de vangrail zagen wij een onderdeel van een voertuig liggen. Ik, [verbalisant 25] , heb dit onderdeel veiliggesteld. Dit onderdeel werd gewaarmerkt met SIN-nummer AAFS9996NL.
Ter hoogte van het afgezaagde verbindingsstuk(afstandhouder) van de geleiderailplanken zagen wij een rode reflector en een gedeelte van een bodemplaat liggen. Ik, [verbalisant 25] , heb het gedeelte van deze bodemplaat als sporendrager veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN-nummer AAFS9971NL.
Wij zagen de bouten en moeren waarmee de geleiderailplanken van de vangrail met elkaar verbonden waren geweest op de grond liggen.
Verder zagen wij het afgezaagde verbindingsstuk (afstandhouder) van de geleiderailplanken in de nabijheid van de doorgang in de vangrail liggen.
Kijkend vanuit de groenstrook naar de doorgang in de vangrail zagen wij links van deze doorgang, op het gras van de groenstrook, een geleiderailplank liggen. Op de vluchtstrook naast de snelweg A58 zagen wij een tweede geleiderailplank.
31. Het proces-verbaal van bevindingen bodemplaat BMW X6 d.d. 7 augustus 2013, p. 942-955 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 26] en [verbalisant 27] :
Op 20 maart 2013 werd een onderzoek gestart onder de naam [onderzoek] , [onderzoeksnaam] .
Plaatsen delict
Er zijn drie plaatsen delict, te weten:
 Plaats delict 1: [bedrijf 1] Best , gelegen aan [adres 1] te Best
 Plaats delict 2: N397 te Eersel
 Plaats delict 3: Snelweg A58, hectometerpaal 13.7 te Best
Aantreffen voorwerpen plaats delict 3
Tijdens het technisch onderzoek op plaats delict 3 werden door medewerkers van de Forensische Opsporing de volgende voorwerpen aangetroffen:
- bodemplaat met aangehecht stuk, voorzien van SIN-nummer AAFS9971NL;
- langwerpig deel met rubber rand, voorzien van SIN-nummer AAFS9996NL.
Bevindingen aangetroffen voorwerpen
Als kenmerken kon ik, [verbalisant 26] , op de voorwerpen de volgende teksten of nummers vinden (al dan niet gedeeltelijke teksten of nummers):
Aangetroffen Voorwerp SIN-nummer AAFS9971NL
- F20 (bodemplaat)
- 3 (bodemplaat)
- With absorber (bodemplaat)
- schroef met bevestigingsclip (bodemplaat)
Bevindingen onderzoek [BMW-dealer] te [plaats 1] bodemplaat
Op 14 mei 2013 hebben wij uit handen van een medewerker Forensische Opsporing de hierboven omschreven voorwerpen gekregen voor nader onderzoek. De herkomst van deze voorwerpen, merk en type voertuig, waren op dat moment onbekend. De lokale BMW-dealer [bedrijf 4] te Eindhoven had aangegeven tegenover de specialisten van Verkeers-Ongevalsanalyse dat het schroefje, welke de twee losse delen aan elkaar hecht, wel van BMW afkomstig zou kunnen zijn.
Hierop zijn wij met de voorwerpen, voorzien van de SIN-nummers AAGS9971NL en AAFS996NL (
het hof begrijpt: AAFS9996NL), naar [BMW-dealer] , gevestigd aan de [adres 3] te [plaats 1] , gegaan. Bij [BMW-dealer] [plaats 1] hebben wij gesproken met een medewerker, [medewerker 1] . Wij hebben [medewerker 1] de aangetroffen voorwerpen laten zien met de vraag of hij ze herkende als zijnde onderdelen van BMW. [medewerker 1] deelde mede dat het schroefje met bijbehorend clipje zeker van BMW afkomstig is en liet ons een soortgelijk schroefje met clip zien. Na onderzoek van [medewerker 1] van [BMW-dealer] bleek dat het onderdelennummer van een bodemplaat van een BMW X6 is: 15.75 7 180 633. Hierop heeft [medewerker 1] bij een andere BMW dealer, welke een bodemplaat zoals hierboven genoemd op voorraad had, gevraagd om foto’s te maken. Deze foto’s zijn door [medewerker 1] middels mail beschikbaar gesteld. Op deze foto’s zijn de nummers en teksten duidelijk zichtbaar.
In opdracht van de teamleider van onderzoek [onderzoek] is bij [BMW-dealer] te [plaats 1] een nieuwe bodemplaat van een BMW X6 besteld en na levering in beslag genomen.
Bevindingen overeenkomsten bodemplaat
Op 21 mei 2013 is door mij, [verbalisant 26] , wederom een bezoek gebracht bij [BMW-dealer] te [plaats 1] om de bestelde bodemplaat op te halen. Op de gekochte bodemplaat staan de door medewerker [medewerker 1] genoemde tekst en nummers. Deze kenmerken komen overeen met de kenmerken op het eerder aangetroffen voorwerp voorzien van het SIN-nummer AAFS9971NL. Ik, [verbalisant 26] , heb het stuk bodemplaat met aangehecht deel op de nieuw bestelde bodemplaat van de BMW X6 gelegd. Hieruit bleek dat dit overeenkwam. De kenmerken staan op precies dezelfde plaats als bij het aangetroffen voorwerp voorzien van het SIN-nummer AAFS9971NL. Ook zit er in het plastic een opvallende hoek gedrukt die precies overeenkomt.
Wat tevens opviel was dat het aangehechte stuk van het aangetroffen voorwerp aan de voorzijde thuis hoort.
Bevindingen onderzoek [BMW-dealer] te [plaats 1] langwerpig voorwerp
Vervolgens ben ik, [verbalisant 26] , wederom naar [BMW-dealer] te [plaats 1] gegaan. Ik heb wederom gesproken met medewerker, [medewerker 1] . [medewerker 1] gaf aan in het geautomatiseerde systeem van BMW te hebben gezocht naar andere onderdelen die overeen komen met het langwerpige voorwerp voorzien van SIN-nummer AAFS9996NL. [medewerker 1] heeft vervolgens in het computersysteem van BMW gekeken en liet mij, [verbalisant 26] , een afbeelding zien van een grill van een BMW X6M.
De grill van een BMW X6M is opgebouwd uit diverse onderdelen. Onder aan de grill en bumper zit een luchtgeleider. Op verzoek van de teamleider van onderzoek [onderzoek] is de hierboven afgebeelde luchtgeleider besteld bij [BMW-dealer] en na levering in beslag genomen.
Bevindingen overeenkomsten luchtgeleider
Door mij, [verbalisant 26] , werd de nieuw gekochte luchtgeleider vergeleken met het stuk aangetroffen luchtgeleider. Duidelijk is te zien dat:
• de vorm overeenkomt met het gat;
• het luchtrooster overeenkomt;
• de rubberen strip aan de voorzijde overeenkomt;
• het clipje overeenkomt;
• de omhoog staande cilinders overeenkomen.
Bodemplaat en luchtgeleider 1 geheel
Gaande het onderzoek met de nieuw gekochte onderdelen en de aangetroffen voorwerpen ontdekte ik, [verbalisant 26] , dat het aangehechte deel van de het stuk bodemplaat past aan het stuk luchtgeleider wat is aangetroffen.
Resumé
De bodemplaat met aangehecht stuk, voorzien van SIN-nummer AAFS9971NL, welke aangetroffen is op plaats delict 3, is van een personenauto merk BMW type X6. Het langwerpig voorwerp, voorzien van het nummer AAFS9996NL, welke eveneens is aangetroffen op plaats delict 3, is van een personenauto merk BMW type X6M.
32. Het Pro Justitia proces-verbaal Federale Opsporingsdienst van [plaats 2] – 3994, Afdeling goederen (D2), met nr. 006520/2013, p. 2651-2653 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 28] , gerechtelijk opsporingsambtenaar:
Informatie
Heden, tweeëntwintig mei 2013, toegerust met een huiszoekingsbevel, afgegeven op 17 mei 2013
(hof: door P. Hustin, rechter-commissaris verbonden aan de arrondissementsrechtbank van en te Charleroi , zie p. 2654-2655), begeven wij ons naar de [adres 4] [plaats 3] .
Situatie ter plaatse
Het in voornoemd bevel bedoelde gebouw betreft een rijtjeswoning, gelegen aan de [adres 4] [plaats 3] . Het betreft 3 garageboxen met een appartement op de verdieping.
Doorzoeking
In de garage staat een BMW van het type X6 met chassisnummer WBSGZ01000L587777.
33. Het Pro Justitia proces-verbaal Federale Opsporingsdienst van [plaats 2] – 3994, Afdeling goederen (D2), met nr. 006523/2013, p. 2662 (met bijlagen p. 2663-2673) van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 28] , gerechtelijk opsporingsambtenaar:
Woensdag 22-05-2013 om 05.14 uur
Informatie
Heden zijn wij overgegaan tot een huiszoeking op [adres 4] [plaats 3] .
Inbeslagneming
Wij gaan derhalve over tot de inbeslagneming van alle tijdens de huiszoeking aangetroffen voorwerpen. In de bijlage voegen we een uitputtende inventarislijst toe van de meegenomen stukken.
Ter meerdere informatie: de BMW X6 met chassisnummer WBSGZ01000L587777 is overgebracht en in opslag genomen bij de berger [naam] , die voor deze taak is aangesteld.
2013-1891 Inventarislijst betreffende de woning te [plaats 3] , [adres 4]
Voorwerpen aangetroffen in de cabine van de BMW X6
- onder de bijrijdersstoel: 1 huls met opdruk ‘bxn 83’.
34. Het proces-verbaal vervolg raam-dossier forensisch onderzoek d.d. 13 november 2015, p. 959-973 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 29] en [verbalisant 5] :
9.1
Onderzoek in België d.d. 18 september 2013
Op 18 september 2013 zijn wij, verbalisanten [verbalisant 29] en [verbalisant 5] , tezamen met [forensisch onderzoekers] , afgereisd naar [plaats 2] . Hier hebben wij in samenwerking met en onder verantwoording van de collega’s [verbalisant 34] en [verbalisant 35] , leden van de Technische en Forensische Politie van de federale gerechtelijke politie [plaats 2] , een aanvullend onderzoek ingesteld aan een personenauto, merk BMW, type X6M, chassisnummer WBSGZ01000L587777. Het voertuig was aangetroffen en inbeslaggenomen bij een doorzoeking in het kader van het Belgische rechercheonderzoek genaamd ‘Boulanger’.
Tijdens dit onderzoek werden delen van de bodemplaat/carterbescherming van de personenauto vergeleken met de kunststof delen, voorzien van de SIN’s AAFS9996NL en AAFS9971NL, welke op 21 maart 2013 werden aangetroffen in de berm van de A58, ter hoogte van hectometerpaal 13.7, gemeente Best .
Souche onderzoek bodemplaat BMW X6
Teneinde de kunststofdelen voorzien van de SIN’s AAFS9996NL en AAFS9971NL in te kunnen passen op de bodemplaat/carterbescherming van de voornoemde personenauto merk BMW, type X6M werd deze bodemplaat onder het motorgedeelte van de auto gedemonteerd. Na demontage bleek dat de bodemplaat met name aan de rechtervoorzijde van het voertuig beschadigd was en dat er delen van het kunststof waren afgebroken. Hierna werden de kunststofdelen voorzien van de SIN’s AAFS9996NL en AAFS9971NL ingepast op deze plaatsen in de bodemplaat. Hierbij bleek dat de breuklijnen van de aangetroffen kunststofdelen AAFS9996NL en AAFS9971NL volledig aansloten op de breuklijnen van de gedemonteerde bodemplaat en zodoende samen een souche vormden.
35. Het proces-verbaal bevindingen krassporen talud in relatie tot BMW X6M, p. 1047-1049 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 15] :
Opening in vangrail Rijksweg A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7 Links
In het proces-verbaal 2013038278-12 worden overzicht- en detailfoto’s van voornoemde locatie getoond. Op deze detailfoto’s zijn krassporen te zien die vermoedelijk zijn veroorzaakt door een voertuig dat langs dit talud omhoog is gereden. Op bijlage 4 zijn de krassporen verduidelijkt waardoor er 31 krassporen zichtbaar worden
(hof: bijlage 4, p. 1053, gevoegd bij het proces-verbaal bevindingen, zijnde een foto, met daarbij als bijschrift: “foto 15, bewerkt om het aantal krassporen weer te geven”, op welke foto strepen in de grond zichtbaar zijn, waarbij elke streep handmatig is genummerd, 1 tot en met 31).
Waarnemingen BMW X6M
Aan het onderzoeksteam te Nederland is op basis van politie informatie bekend geworden dat er 22 mei 2013 in België een politieactie heeft plaatsgevonden. Tijdens deze actie werd onder andere een motorvoertuig aangetroffen en inbeslaggenomen van het merk BMW type X6M, kleur zwart. Hierop volgend is vanuit Nederland een rechtshulpverzoek aan de Belgische autoriteiten gestuurd met diverse vragen omtrent voornoemde BMW X6M onder [Luirisnummer] . Op 8 augustus 2013 heb ik een bezoek gebracht aan de Belgische autoriteiten die mij de inbeslaggenomen BMW X6M toonde. Ik heb met instemming van de Belgische autoriteiten foto’s gemaakt van deze zwarte BMW X6M. Tijdens deze opnamen zag ik dat onder de achteras-aandrijving van het voertuig een stalen kam bevestigd zat met scherpe kartels/tanden. Ik zag vervolgens dat deze kam was voorzien van 31 scherpe punten.
Deflector BMW X6M
Op 30 oktober 2013 ben ik naar de [BMW-dealer] , te [plaats 1] gegaan, gelegen aan de [adres 3] . Hier werd ik te woord gestaan door een medewerker, genaamd [medewerker 1] . Hij gaf te kennen dat een dergelijke beschermingsplaat, deflector genaamd, alleen gebruikt wordt op auto’s van het automerk BMW en dan het type BMW X5M en X6M.
Resumé
De 31 parallel lopende krassporen die op het talud zijn aangetroffen, komen in aantal en vorm overeen met het aantal scherpe punten op de deflector van de in België inbeslaggenomen BMW X6M.
36. Het deskundigenverslag van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, kenmerk nr. INCC/BAL05432, PIMS: 2013/04206, d.d. 29 oktober 2013, p. 2611-2627 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van gerechtelijk deskundige E. van den Meerschaut:

1.Inventarisatie

Intern nr.
Nr. stuk van overtuiging
Type
Omschrijving
5432.04
CH-6275/13
Patroonhuls
Patroonhuls 7.62 x 39 (onder stoel van geldtransporteur)
2.4
Patroonhuls [CH-6275/13 (5432.04)]
Deze patroonhuls, die op 22-05-2013 in beslag werd genomen, is op 09-07-2013 onderzocht. Deze patroonhuls heeft de volgende kenmerken:
- Inschrijving op de bodem: bxn 83
- Kaliber: 7.62 mm x 39 Kalasjnikov
- Fabrikant: Sellier & Bellot
Conclusies
1.
Stukken van overtuiging:
De patroonhuls is aan een expertise onderworpen en omschreven.
3. Vergelijking met de (Belgisch) Nationale ballistische databank
3.2
De betwiste patroonhuls van het kaliber 7.62 x 39 Kalasjnikov is van een code voorzien en vervolgens vergeleken met de informatie uit onze (Belgisch) Nationale ballistische databank. Dit onderzoek heeft op een conclusieschaal van A tot en met E geleid tot de conclusie A, dat wil zeggen ‘identificatie’.
De eigen kenmerken van deze patroonhuls [CH-6275/13] werden met positief resultaat vergeleken met de kenmerken van de drie patroonhulzen die bij ons gerefereerd staan onder nummer BAL.05438.09, BAL.05438.10 en BAL.05438.11 en aan een expertise zijn onderworpen in het kader van het Luxemburgse dossier [onderzoek] .
Hieruit kan met de hoogste zekerheidsgraad van onze conclusieschaal worden geconcludeerd dat de vier patroonhulzen van kaliber 7.62 x 39 Kalasjnikov door een en hetzelfde wapen zijn geschoten.
4.
Mogelijk wapen
Volgens de classificatiekenmerken die op de patroonhuls zijn gevonden, is het tijdens de (strafbare) feiten gebruikte wapen een aanvalsgeweer AK47, of een daarvan afgeleid wapen, van kaliber 7.62 x 39 Kalasjnikov.
37. Het Pro Justitia proces-verbaal Federale Opsporingsdienst van [plaats 2] – 3994, Afdeling goederen (D2), met nr. 007507/2013, d.d. 12 juni 2013, p. 2676-2677 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 31] en [verbalisant 32] :
Onderzoek inbeslaggenomen voertuig BMW X6
Wij gaan over tot het onderzoek van het voertuig BMW X6 dat op 22-05-2013 in beslag is genomen te [plaats 3] , [adres 4] . Dit onderzoek vindt plaats bij de aangestelde berger SD waar het voertuig sindsdien gestald staat.
Merk: BMW
Type: X6 Finition M
Chassisnummer: WBSGZ01000L587777
Kleur: zwart
Wij constateren dat:
- de achterruit licht is verschoven naar boven en naar links;
- de lijmranden van deze achterruit onregelmatigheden vertonen die doen vermoeden dat de achterruit is vervangen.
Tijdens een tweede doorzoeking van het voertuig treffen we onder de bekleding van de achterbak op diverse plaatsen meerdere kleine glasscherven aan, die doen vermoeden dat de achterruit is vervangen.
38. Het proces-verbaal bevindingen d.d. 25 juni 2013, p. 1070-1080 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 33] en [verbalisant 15] :
Inzet BOB-middelen
Op 21 maart 2013 werd een vordering artikel 126nd Wetboek van Strafvordering aangevraagd, nadat de officier van justitie op 20 maart 2013 mondeling bevel had gegeven voor verstrekking van camerabeelden van de bewakingscamera’s/beveiligingscamera’s die zijn vastgelegd vanaf 20 maart 2013 te 20.00 uur tot en met 20 maart 2013 te 23.30 uur.
Bevindingen camerabeelden
Alle camerabeelden afkomstig van de inbeslaggenomen bewakingssystemen van [bedrijf 1] zijn door ons uitgekeken. Uit de camerabeelden bleek dat er minimaal 5 en maximaal 6 personen bij de overval betrokken zijn geweest.
Signalementen
In verband met de kwaliteit van de beelden is er slechts zeer summier een signalement van de daders waargenomen. De personen die geheel in het donker gekleed zijn, worden in dit proces-verbaal NN genoemd. Daarnaast zijn er drie personen die door middel van hun kleding onderscheiden kunnen worden van de NN personen en worden in dit proces-verbaal NN3, NN4 en NN5 genoemd
Waarnemingen
Aankomst voertuig [bedrijf 1] tot het moment van laden en lossen
22.40.02
De later overvallen vrachtwagen met rugnummer [code]
(het hof begrijpt: geldwagen [code] )komt aan bij de hoofdingang van het pand van [bedrijf 1] aan [adres 1] te Best . De vrachtwagen rijdt het terrein op, waarna het hek sluit.
22.42.07
De vrachtwagen rijdt achteruit richting de kooi van de loods, waarna de vrachtwagen achteruit de kooi inrijdt.
22.42.23
De [auto] staat nu in de kooi. De traliehekken voor en achter zijn gesloten.
22.42.43
Het traliehek aan de binnenzijde van de kooi is open.
22.44.00
De [auto] rijdt achteruit de loods binnen. De grijze sectionaaldeur gaat direct hierop naar beneden.
22.44.29
De sectionaaldeur is nu volledig gesloten. De [auto] is gestopt.
(…)
Aankomst van de daders op het buitenterrein tijdens het laden en lossen
22.51.14
Op het terrein aan de achterzijde van het bedrijfspand, rechtsgelegen van het pand van [bedrijf 1] , is beweging van personen waarneembaar.
22.51.58
NN4 staat op de parkeerplaats ter hoogte van de nooddeur. NN4 draagt een smal, lichtkleurig voorwerp in zijn linkerhand, dat loopt vanaf de grond tot schouderhoogte. Kort hierna ligt het lange lichtgekleurde voorwerp op het midden van de parkeerplaats.
22.52.23
NN4 legt het lichtkleurige, langwerpige voorwerp op de grond op het midden van het parkeerplaats ter hoogte van de nooddeur. Op de borsthoogte is horizontaal een donkerkleurig langwerpig voorwerp zichtbaar.
22.53.24
NN5 draagt een zwartkleurig voorwerp met daaraan een lichtbron bevestigd voor zich. Dit voorwerp draagt NN5 schuin omlaag voor zich, waarbij de lichtbron vanuit zijn/haar perspectief linksonder is en naar beneden schijnt. De rechterarm is hierbij gebogen tot borsthoogte. De linker onderarm is naar beneden. Gezien de kleur, de vorm en de houding waarin het voorwerp wordt vastgehouden, betreft het hier zeer waarschijnlijk een (automatisch) wapen.
23.01.57
Eén persoon draagt een lichtkleurig, vermoedelijk vierkantachtig, voorwerp voor zich. De vloer waar deze persoon overheen liep glimt nu en is vermoedelijk nat gesprenkeld.
Daarna gaat deze persoon met het voorwerp over de linker achterzijde van de laadklep heen, met het voorwerp in de linker hand. Dan doet de persoon iets met de rechterhand op het zojuist besprenkelde gedeelte van de laadklep, waarna de laadklep vlam vat.
23.02.06
NN4 staat ter hoogte van de sluispoort en loopt terug richting de overige personen, die nabij de nooddeur staan. Een reflectie van licht is vanuit de nooddeur zichtbaar, vermoedelijk vuur.
23.02.13
De persoon bij de laadklep loopt weg van het vuur. De persoon draagt een zwarte bivakmuts en draagt iets in de hand dat nog brandt. De vloer bij de achterzijde van de [auto] vat nu ook vlam.
23.02.14
NN4 maakt een ‘kom-gebaar’ met zijn linkerarm. Vijf personen lopen weg in de richting van het hek, waar men ook is binnengekomen. Twee hiervan hebben een lichtbron.
23.02.54
Er lopen personen over het braakliggend terrein ter hoogte van het hek aan het eind van de doodlopende straat. Ze lopen het terrein van de rechtsgelegen buren op, achter de containers langs, globaal in de richting van de bosrand. Tussen de laatste drie personen loopt in elk geval NN5.
23.03.27
Het zicht in de loods wordt snel minder door rookontwikkeling. Op de vloer achter de [auto] brandt het nog steeds.
23.03.31
Meerdere lichtschijnsels schijnen over het braakliggend terrein. Deze lichtschijnsels bewegen terug in de richting van het gat in het hek van [bedrijf 1] .
39. Het proces-verbaal bevindingen geleiderails A58, 13.7 Li d.d. 29 oktober 2013, p. 1066-1068 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 26] :
Aantreffen metalen pijp
Door Forensische Opsporing werd op plaats delict 1
(het hof begrijpt: [bedrijf 1] Best , gelegen aan [adres 1] te Best , zie ook bewijsmiddel 31)onderzoek gedaan. Gaande dit onderzoek werd onder andere een metalen pijp aangetroffen en in beslag genomen. Deze metalen pijp werd in beslag genomen onder het SIN-nummer: AAEL2467NL.
Herkomst metalen pijp
Door het onderzoeksteam werd onderzoek gedaan naar de mogelijke herkomst van de metalen pijp. Het onderzoeksteam vermoedt dat de ijzeren pijp afkomstig is van een vangrail. Hierop is er door mij contact opgenomen met Rijkswaterstaat.
Verklaring medewerker Rijkswaterstaat
Door mij, [verbalisant 26] , werd op 29 oktober 2013 contact opgenomen met Rijkswaterstaat. Ik ben doorverbonden met medewerker [medewerker 2] van Rijkswaterstaat. Dit is tevens de medewerker van Rijkswaterstaat, welke na de overval bij [bedrijf 1] op plaats delict 3
(het hof begrijpt: snelweg A58, hectometerpaal 13.7 te Best , zie ook bewijsmiddel 31)is geweest voor de vervanging van het ontbrekende stuk vangrail. [medewerker 2] verklaarde direct nog te weten waar het over ging en dat het om een stuk vangrail ging op de A58 hectometerpaal 13.7 Links. [medewerker 2] verklaarde zeker te weten dat men de verticale paal, welke in de grond staat, had vervangen omdat deze afgezaagd was. Ik heb hem gevraagd naar een paal welke ongeveer 1,5 meter lang was, aan beide uiteinden een plat stuk heeft. [medewerker 2] verklaarde te weten welke deel ik bedoelde, hij verklaart dat deze de ‘diagonaal’ genoemd werd. Op mijn vraag of deze daar is aangetroffen en terug is gemonteerd verklaarde [medewerker 2] dat hij dat zo niet wist. [medewerker 2] verklaarde te gaan kijken en mij hierover zou terugbellen. Ik, verbalisant, ben vervolgens op 29-10-2013 teruggebeld door [medewerker 2] . Deze verklaarde dat vangraildelen zwaar zijn gegalvaniseerd. Het weer beïnvloedt deze gegalvaniseerde stukken behoorlijk en daarom is er goed onderscheid te maken in nieuwe en oude onderdelen van de vangrail. [medewerker 2] verklaarde ter plaatse te zijn op de A58 hectometerpaal 13.7 Li. [medewerker 2] verklaarde dat hij kon zien dat de verticale paal, welke ook in de grond steekt, is vervangen. [medewerker 2] verklaarde dat er ook een nieuwe ‘diagonaal’ was gemonteerd. Hij kon dit zien aan het kleurverschil van de genoemde onderdelen.
40. Het proces-verbaal bevindingen aanvulling geleiderails A58 13.7 Li (losbladig), proces-verbaalnummer 20180613.1407.BEV.81506, d.d. 13 juni 2018, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 26] :
Onderzoek eerdere schade; Rijkswaterstaat
Door mij, [verbalisant 26] , werd op 13 juni 2018 telefonisch contact opgenomen met [medewerker 2] , werkzaam als weginspecteur bij Rijkswaterstaat. Met [medewerker 2] heb ik in 2013 ook contact gehad in verband met de vernielde geleiderails. Ik heb hierop aan [medewerker 2] gevraagd of hij het volgende nog weet:
Is er in het verleden, nadat de geleiderails daar geplaatst was, iets vervangen
aan de geleiderails op de A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7 links?
[medewerker 2] kon mij hier geen antwoord op geven en zodoende heeft hij mij doorverwezen naar een collega van hem, te weten [medewerker 3] , eveneens werkzaam bij Rijkswaterstaat. Aan [medewerker 3] is dezelfde vraag gesteld als hierboven reeds verwoord. Op 13 juni 2018 werd ik gebeld door [medewerker 3] . Zijn bevindingen met betrekking tot de geleiderails op de A58 ter hoogte van hectometerpaal 13,7 links zijn:
- De geleiderails zijn op 14 juli 2010 aldaar geplaatst, na de verandering van de wegsituatie aldaar (aanleggen N2).
- Er zijn tussen het plaatsen van de geleiderails (14 juli 2010) en de overval (20 maart 2013) geen reparaties uitgevoerd en er is ook niets vervangen in genoemd tijdsbestek.
[medewerker 3] heeft vervolgens ook alle schademeldingen, welke hebben plaatsgevonden op de A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7 links, bekeken. Alle bekende schades zijn ontstaan na 20 maart 2013.
41. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 5 februari 2014, p. 1058-1059 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 29] :
Onderzoek plaats delict PD01
Tijdens het ingestelde forensisch sporenonderzoek werd door de forensisch onderzoekers [verbalisant 11] en [verbalisant 12] onder andere de hieronder genoemde metalen buis met goednummer PL2219-2013038278-640661 en SIN-nummer AAEL2467NL aangetroffen, veiliggesteld en in beslag genomen. Reeds tijdens het ingestelde onderzoek bleek dat de genoemde metalen buis op geen enkele wijze terug te brengen was op het bedrijfsterrein van [bedrijf 1] . Ook werd de buis niet herkend door personeel van [bedrijf 1] . Later bleek dat op de beelden van de bewakingscamera’s van [bedrijf 1] zichtbaar was dat één van de daders van de overval de betreffende buis bij zich draagt bij aanvang van de overval en dat hij deze op de plaats neerlegt waar deze tijdens het forensisch onderzoek werd aangetroffen.
Onderzoek plaats delict PD03
Tijdens het onderzoek op PD03 bleek dat alle uitgenomen vangraildelen op PD03 nog aanwezig waren, met uitzondering van de metalen dwarsbuis die aanwezig geweest moet zijn in het middelste vak van de gecreëerde doorgang.
Vergelijking en conclusie
Bij vergelijking van de karakteristieken van de aangetroffen buis SIN AAEL2467NL met de nog in de vangrail aanwezig zijnde dwarsbuizen bleek dat deze overeenkwamen qua afmetingen, materiaal, vorm en de aanwezige boorgaten. Gelet op:
- het feit dat de buis qua uitvoering overeenkomt met de dwarsbuizen in de vangrail;
- het feit dat de buis op PD01 niet terug te brengen was naar een plaats van herkomst op of rond het bedrijfsterrein van [bedrijf 1] ;
- het feit dat de dwarsbuis op PD03 niet meer aanwezig was;
- de tijdspanne tussen aantreffen en vermissen van de buis;
- de afstand tussen de plaats van aantreffen en vermissen van een dergelijke buis;
- de bewakingsbeelden van [bedrijf 1] ,
wordt door mij gesteld dat het vrijwel zeker is dat de, op PD01, aangetroffen buis SIN AAEL2467NL, afkomstig is van de eerder genoemde PD03 en dat het niet anders kan als dat deze daar door de daders van de overval mee naar toe is genomen.
42. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in Best op 20 maart 2013, zaaknummer 2013.03.21.163 (aanvraag 016 en 017), d.d. 29 mei 2015, p. 1137-1141 van dossier 1, opgemaakt door rapporteur dr. J.H.A. Nagel, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Resultaten, interpretatie en conclusie
Het door de aanvrager aan het NFI verstrekte DNA-profiel van de [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1971) is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. In tabel 2 (eerder onderzocht sporenmateriaal) staat vermeld van wie het celmateriaal op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn.
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel/
celmateriaal kan afkomstig zijn van
AAEL2467NL#02 (uiteinde metalen buis)
onvolledig DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waarvan minimaal één man
- [verdachte] kan celdonor zijn
- minimaal één onbekende persoon
Evaluatie van de bewijskracht van het vergelijkend DNA onderzoek
De ordegrootte van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van [verdachte] en het DNA mengprofiel AAEL2467NL#02 (uiteinde metalen buis) is berekend met specialistische software. Er is aangenomen dat bemonstering AAEL2467NL#02 celmateriaal van twee of drie personen bevat en dat deze personen onderling niet verwant zijn. Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese I: de bemonstering bevat celmateriaal van [verdachte] en een of twee willekeurige onbekende perso(o)n(en).
Hypothese II: de bemonstering bevat celmateriaal van twee of drie willekeurige onbekende personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljoen keer waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
De ordegrootte bewijskracht van ‘meer dan een miljoen waarschijnlijker’ heeft als
bijbehorende verbale term ‘extreem veel waarschijnlijker’.
43. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, beantwoording vragen naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in Best op 20 maart 2013, zaaknummer 2013.03.21.163 (aanvraag 024) (losbladig), d.d. 1 november 2019, opgemaakt door rapporteurs dr. J.H.A. Nagel en dr. L.H.J. Aarts, NFI-deskundigen forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van rapporteurs:
Raadsheer-commissaris mr. S.C. van Duijn heeft verzocht antwoord te geven op
(hof: diverse)vragen.
Omdat acht vragen alle betrekking hebben op het gedane (LCN) DNA-onderzoek aan de bemonstering AAEL2467NL#02 zijn deze gezamenlijk beantwoord:
Standaard DNA-onderzoek
Bij het eerste (standaard) DNA-onderzoek aan bemonstering AAEL2467NL#02 waren slechts enkele pieken zichtbaar in het DNA-profiel vanwege de geringe hoeveelheid DNA in deze bemonstering.
LCN DNA-onderzoek
Om een voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt DNA-profiel te verkrijgen, is besloten om een aantal cycli van de vermeerderingsreactie (PCR) te verhogen van 29 naar 34 (een gevalideerde LCN-techniek). Met deze techniek wordt de hoeveelheid te meten DNA (signaal) verhoogd tegenover de ruis die altijd in een meting aanwezig is.
Complicerende DNA-neveneffecten
Om beter onderscheid te maken tussen echte DNA-pieken en complicerende neveneffecten en daarmee het persoonsonderscheidend vermogen te vergroten, is de vermeerderingsreactie (het LCN DNA-onderzoek) drie keer uitgevoerd.
Bewijskracht
De bewijskracht van de gevonden overeenkomsten van [verdachte] met het DNA-mengprofiel van bemonstering AAEL2467NL#02 is berekend met een gevalideerd specialistisch rekenprogramma. Dit rekenprogramma houdt rekening met het optreden van complicerende neveneffecten (allele drop-outs en allele drop-ins). Meer specifiek: het programma berekent de bewijskracht met kansen op het optreden van deze neveneffecten die passend zijn bij het DNA-mengprofiel.
44. Het wetenschappelijk rapport met betrekking tot de DNA-bevindingen in de zaak van [verdachte] d.d. 11 november 2020 (losbladig), Principal Forensic Services, opgemaakt door dr. J. Whitaker (BSc PhD MCSFS), voor zover inhoudende:
Verklaring.Ik, Jonathan Whitaker, verklaar dat ik deskundig ben op het gebied van forensische biologie/DNA-profilering. Ik ben al meer dan 28 jaar praktiserend forensisch wetenschapper. Ik ben werkzaam als forensisch adviseur bij de Principal Forensic Services Group.

1.Inleiding

a) Dit is een rapport over de resultaten van DNA-profilering die zijn geproduceerd met de Low Copy Number (LCN) DNA-profileringsmethode bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
b) Ik heb het volgende document ontvangen en gelezen:
o Wetenschappelijk rapport van dr. J.H.A. Nagel van 29 mei 2015.
o Observatieformulier met betrekking tot het laboratoriumonderzoek van een metalen staaf bij het NFI – item AAEL2467NL (uiteinden #01 en #02).
o DNA-profileringsresultaten van monsters die zijn afgenomen op uiteinden #01 en #02 van item AAEL2467NL.
o Papierwerk met betrekking tot de statistische evaluatie van het DNA-profielresultaat van uiteinde AAEL2467NL #02.

2.Instructie en verklaring

a) Ik heb van de rechter-commissaris van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de opdracht gekregen om specifieke vragen met betrekking tot deze zaak te beantwoorden.
b) Voor het gemak worden die vragen hier weergegeven:
o Q9. Kunt u aangeven of de toegepaste LCN (Low Copy Number) methode een betrouwbare methode is?
o Q10. Zou kunnen worden vastgesteld wat de kans is dat erin dit specifieke geval sprake is van een vals-positieve match?
o Q11. Bent u van mening dat de hoeveelheid biologisch bewijs die is gevonden voldoende is om een betrouwbare LCN-analyse toe te passen?

3.Achtergrondinformatie

Mijn interpretatie en evaluatie is gebaseerd op informatie die mij is verstrekt in Engelse vertalingen van de Nederlandse rapporten en andere ondersteunende documentatie.
Uit de ontvangen informatie begrijp ik het volgende:
 Op 20 maart 2013 vond er een overval plaats.
 Van de twee uiteinden van een metalen kruisverbinder, die afkomstig was van een vangrail (item AAEL2467NL #01 en #02) werden afzonderlijke monsters genomen.
 In 2013 is er op de monsters een ‘standaard’ DNA-test, NGM genaamd, toegepast.
 In 2015 werden de overige delen van de DNA-monsters verder getest met behulp van een aanpassing van de NGM-testmethode. Deze aangepaste methode wordt Low Copy Number (LCN) DNA-profilering genoemd.
 De LCN-test is drie keer uitgevoerd op elk van de monsters AAEL2467NL #01 en #02.
 Een vergelijking van de DNA-markers in het DNA-mengprofiel van monster AAEL2467NL #02 is vergeleken met de DNA-markers die aanwezig zijn van het referentie-DNA-profiel van [verdachte] .

4.Meer achtergrondinformatie over de LCN-DNA-profileringsmethode

a. Moderne DNA-profileringstests bevatten een stap die ‘amplicatie’ wordt genoemd. Met amplicatie kan het DNA in een monster worden gekopieerd en gelabeld, zodat het in het laboratorium kan worden gedetecteerd.
b. Een standaard DNA-test, zoals in dit geval de gebruikte NGM-test, kopieert het DNA via 29 amplicatiecycli.
c. Wijzigingen in de standaardmethode kunnen de gevoeligheid van de DNA-test verhogen. Verhoogde gevoeligheid betekent dat de test in staat is tot verhoogde detectie van lage hoeveelheden DNA die in het monster aanwezig kunnen zijn.
d. De gevoeligheid van een test kan worden verbeterd door het aantal amplicatiecycli te verhogen. Een van de methoden die gebruikmaakt van die aanpak, versterkt het DNA tijdens 34 cycli (in plaats van de standaard 29). Deze methode wordt Low Copy Number- of LCN-DNA-profilering genoemd.
l. In het kader van deze zaak werd er in 2015 een statistisch instrument genaamd LRMix Studio toegepast op de LCN-resultaten van monster AAEL2467NL #02.
m. Samengevat:
- LCN beschrijft een DNA-profileringsmethode met een verhoogde gevoeligheid ten opzichte van een standaardtest.
- De LCN-methode kan op elke standaard DNA-test worden toegepast. In dit geval in het toegepast op de DNA-test NGM.
- LCN-tests versterken het DNA via 34 cycli ten opzichte van het standaardprotocol (in dit geval 29 cycli voor NGM).
- Testen met een verhoogde gevoeligheid betekent dat er variatie wordt verwacht in de resultaten van het DNA-profiel als er kleine hoeveelheden DNA aanwezig zijn.
- De bemonstering of stochastische effecten worden geïdentificeerd door de tests te herhalen.
- Geavanceerde statistische instrumenten houden rekening met deze effecten bij het uitvoeren van de berekeningen.

5.Betrouwbaarheid van de LCN-DNA-profileringsmethode

In dit hoofdstuk worden de aspecten in verband met de volgende vraag behandeld:
Q9. Kunt u aangeven of de toegepaste LCN- (Low Copy Number) methode een betrouwbare methode is?
b) In dit geval bestaat de vraag naar de betrouwbaarheid van de LCN-methode uit twee delen:
o Deel A: Het betrekken van de methode voor het versterken van DNA met behulp van een test met verhoogde gevoeligheid (LCN).
o Deel B: De methode voor de statistische evaluatie van de verkregen resultaten. Dit kan verder worden onderverdeeld in twee aspecten:
 Validatie van de gebruikte statistische methode.
 Toepassing van de statistische methode op de resultaten van de LCN-methode.
c) Met betrekking tot deel A ben ik van mening dat er aan de referentienormen voor betrouwbaarheid is voldaan. De methode is gevalideerd en gepubliceerd door de laboratoria die het werk hebben uitgevoerd (inclusief het NFI), de betrouwbaarheid van de methode is onafhankelijk beoordeeld, de resultaten zijn in het kader van de gerechtelijke procedure per geval nauwkeurig onderzocht.
d) Met betrekking tot deel B is de statistische evaluatie in dit geval uitgevoerd met behulp van een programma genaamd LRMix Studio. In zijn rapport van 1 november 2019 beschrijft Dr. Aarts de berekening als zijnde uitgevoerd door middel van een ‘gevalideerde spreadsheet’ die rekening houdt met de stochastische effecten die verwacht worden bij het versterken van lage hoeveelheden DNA.
e) Van de validatie van dergelijke software wordt verwacht dat zij betrekking heeft op bepaalde criteria, zoals die welke door de Britse Forensic Science Regulator worden aanbevolen om de betrouwbaarheid ervan aan te tonen.
f) De International Society for Forensic Genetics (ISFG) stelt ook het volgende: ‘Het is de verantwoordelijkheid van de eindgebruiker om na te gaan of de validaties en prestatiecontroles voor het geselecteerde programma voldoen aan de van toepassing zijnde werkstandaarden’.
g) Verwacht wordt dan ook dat aan deze criteria was voldaan voordat het programma LRMix Studio werd toegepast op de resultaten van de LCN-methode bij het NFI.
h) Als deze aspecten aan de orde zijn gekomen zou ik van mening zijn dat alle aspecten van het in dit geval gebruikte LCN-proces resultaten produceren waarop kan worden vertrouwd.

6.Een beschouwing van de hoeveelheid DNA die is verworven

In dit deel worden de aspecten met betrekking tot de volgende vraag behandeld:
Q11. Bent u van mening dat de hoeveelheid biologisch bewijs die is gevonden voldoende is om een betrouwbare LCN-analyse toe te passen?
a) Het DNA-profileringsproces omvat een stap die de hoeveelheid DNA meet in het verworven en geëxtraheerde monster. Deze stap wordt ‘kwantificering’ genoemd.
b) Toen de LCN-methode in het Verenigd Koninkrijk werd gebruikt, werd duidelijk dat de gevoeligheid van de LCN-test groter was dan die van de kwantificatietest doordat monsters die aangaven dat er ‘geen DNA’ aanwezig was, nog steeds in staat waren om DNA-profielresultaten te produceren als de test na het kwantificatiepunt werd voortgezet.
c) De kwaliteit van het resultaat van het DNA-profiel is gekoppeld aan de hoeveelheid aanwezig DNA. Dit betekent dat hoe meer DNA er aanwezig is:
o hoe beter gedefinieerd eventuele DNA-markers zullen zijn en
o hoe meer reproduceerbaarheid zal worden waargenomen tussen de herhalingen als de hoeveelheid DNA groter is dan de drempel waarop stochastische effecten beginnen te ontstaan.
d) De vraag naar de toereikendheid van het DNA in een monster blijkt dus uit:
o de aanwezigheid van ondubbelzinnig gedefinieerde DNA-markers in elk van de testresultaten, alsmede
o de hoge herhaling van dezelfde DNA-markers door de herhalingen heen.
e) Aan deze criteria wordt voldaan wanneer de drie herhalingsresultaten van monster AAEL2475NL#02 op dusdanige wijze in aanmerking worden genomen dat er geconcludeerd kan worden dat er voldoende DNA in het monster zat om een resultaat te genereren waaruit zinvolle conclusies kunnen worden getrokken.
f) Bovendien kan worden gesteld dat hoe minder DNA er beschikbaar is, hoe minder informatief de DNA-profielen zullen zijn, wat op zijn beurt zal worden weerspiegeld in de waarschijnlijkheidsratio die bij de evaluatie wordt geproduceerd.
g) In dit geval leveren de gegevens van alle drie de herhalingen informatie op die door het statistisch instrument in aanmerking moet worden genomen. De berekening heeft een waarschijnlijkheidsratio opgeleverd van ‘meer dan 1 miljoen keer waarschijnlijker’. Uit het ontvangen papierwerk lijkt het alsof ‘een miljoen keer’ wordt gerapporteerd als laboratoriumspecifieke maximumdrempel. De werkelijk berekende LR is ~100 miljoen voor de driepersoonsaanname en >1 miljard voor de tweepersoonsaanname.
h) Naar mijn mening blijkt uit de sterkte van de ondersteuning die de bevindingen bieden ook dat er voldoende DNA in het monster aanwezig is om op de resultaten te kunnen vertrouwen.

8.Een beschouwing van vals-positieve matches

In dit deel worden de aspecten behandeld in verband met de volgende vraag:
Q10: Zou kunnen worden bepaald wat de kans is dat er in dit specifieke geval een vals-positieve match is?
De statistische evaluatie van het DNA-resultaat bepaalt dat het DNA-mengprofiel meer dan 1 miljoen keer waarschijnlijker is als [verdachte] en één of twee onbekende en niet-verwante personen hadden bijgedragen aan het resultaat dan twee of drie onbekende en niet-verwante personen (rapport van Dr. Nagel van 29 mei 2015). Naar mijn mening zou het berekende cijfer een robuuste wetenschappelijke basis bieden om te concluderen dat het DNA van [verdachte] deel uitmaakte van het DNA-mengprofiel, met de kans op waarneming van dezelfde grootte LR bij >1 per een miljoen personen.
Commentaar:Zo omschreven, lijkt het redelijk om te concluderen dat dit cijfer de kans op een valse match vertegenwoordigde. Over het algemeen kan worden gesteld dat de kans op een valse inclusie lager is naarmate de LR ondersteunende inclusie toeneemt.

45. Het expertiseverslag van Centre Wallon d’Identification (CWI), afdeling DNA, d.d. 8 oktober 2014, p. 1123-1128 van dossier 1, opgemaakt door gerechtelijk expert dokter in de Biomedische wetenschappen O. Froment, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:

Omschrijving van de opdracht
Wij hebben een vergelijking gemaakt tussen 4 DNA-mengprofielen en partiële DNA-profielen (onvolledig profiel) die naar voren zijn gekomen in het kader van een Nederlands onderzoek onder het nummer AAEL2467NL#02, AAEL2543NL#01, AAEQ0516NL#01 en AAEL2467NL#06 en de DNA-referentieprofielen die in het kader van onze expertiseverslagen (dossier 104/12 van RC D. Dejardin) zijn geanalyseerd.
DNA-analyse
De DNA-profielen die verkregen zijn aan de hand van mondswaps die zijn afgenomen van de referentiepersonen in het kader van dossier 104/12 worden in de onderstaande tabel weergegeven.
Monster Stuk
07-13*429.018.a [referentie]
Deze profielen zijn vergeleken met het profiel dat is aangetroffen in het kader van een Nederlands onderzoek onder nummer AAEL2467NL#02. Het profielnummer AAEL2467NL#02 is onderworpen aan een aanvullend onderzoek en de genetische informatie die oorspronkelijk door de Nederlandse autoriteiten is overgedragen kon zo worden aangevuld. Dit profiel wordt onderstaand weergegeven
Monster Stuk
07-14*154.001.a DNA verkregen uit SIN AAEL2467NL#02
Conclusie
Onze resultaten tonen het volgende aan:
1. Een DNA-mengprofiel bestaande uit minimaal 3 personen is verkregen naar aanleiding van het Nederlandse monster AAEL2467NL#02. In dit mengprofiel treffen we alle allelen aan van de persoon met [referentie] .
De kans op het waarnemen van dit mengprofiel is 3 miljoen keer waarschijnlijker wanneer deze afkomstig is van de persoon met [referentie] en van twee onbekende personen dan wanneer deze afkomstig is van drie onbekende personen die niet verwant zijn aan de persoon met referentie [referentie] en die willekeurig onder de bevolking zijn geselecteerd. Dit genetisch resultaat ondersteunt in extreem hoge mate de veronderstelling volgens welke de persoon met referentie [referentie] één van de personen is die aan de oorsprong ligt van dit DNA-spoor.

46. Het schriftelijk bescheid Pro Justitia d.d. 27 juni 2014, p. 1919 van dossier 1, opgemaakt door B. Michel (federale magistraat), voor zover inhoudende:

De ondergetekende Bernard Michel, federale procureur verantwoordelijk voor de Nationale Cel, gevestigd bij het Federale Parket te Brussel, verklaart een schrijven ontvangen te hebben van het N.I.C.C, DNA Index System, waarin de beheerder van de nationale DNA-gegevensbanken meedeelt dat het aangetroffen DNA-profiel overeenstemt met het DNA-referentieprofiel, staalnummer 07-13*429.018.a, dat toebehoort aan de persoon die in de DNA-gegevensbanken geïdentificeerd is onder het DNA-codenummer [referentie] . De identiteit van de persoon die overeenstemt met dat DNA-codenummer is weergegeven in het identificatiekader.
Identificatie
DNA-codenummer
Naam en voornaam
Datum en geboorteplaats
[referentie]
[verdachte]
[geboortedatum] /1971 [geboorteplaats]

47. Het rapport van de Dienst Gerechtelijke Politie, afdeling Bestrijding Zware Criminaliteit, in het Groothertogdom Luxemburg, met nr. SPJ/RGB/2013/28190-267/HADA-FLAN, d.d. 26 november 2014, p. 2530-2608 van dossier 1, voor zover inhoudende als relaas van [hoofdinspecteur] , en [hoofdcommissaris] :

Betreft:Samenvatting van het onderzoek betreffende de overval met explosieven enz. in de nacht van 2 op 3 april 2013 op het hoofdkantoor van [bedrijf 5] , gevestigd te [plaats 4] , [adres 5] ,
met als vermoedelijke daders
(hof: onder meer):
1) [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ), in voorlopige hechtenis in [penitentiaire inrichting 2] .
Kenmerk:[kenmerk]

2.De feiten

2.2.1.
Tijdstip van het feit
Het feit heeft in de nacht van 2 april op 3 april 2013 vanaf 03.40 uur plaatsgevonden.
2.2.2.
Samenvatting van de feiten
In de vroege ochtend van 3 april 2013 parkeren minstens 6 daders twee auto’s van het merk Audi op een onverharde weg tussen de [straat] en de [straat] , dat wil zeggen op een afstand van ± 190 m van het [bedrijf 5] -gebouw. Vanaf die plaats lopen de zwaar bewapende (met name automatische wapens als Kalasjnikovs en uzi’s) daders met bivakmutsen over de parkeerplaats van het aangrenzende bedrijf [bedrijf 6] . Er staat een hekwerk van ijzerdraad tussen de twee bedrijven. In een donkere en moeilijk toegankelijke hoek knippen ze het hekwerk door en komen ze terecht binnen de omheining van [bedrijf 5] . Ze komen bij een stalen deur die toegang biedt tot het gebouw. Een van de daders bevestigt een lading springstof op de stalen deur. Vóór het activeren van de explosie zoeken de daders beschutting achter een muur. De explosie is zo luid dat getuigen de knal tot in de Kirchberg en Hespérange horen.
Op de beelden van de bewakingsvideo zijn vier zwaar bewapende daders te zien met bivakmutsen en handschoenen en met automatische wapens, type Kalasjnikov en uzi. Ze dringen het gebouw binnen. Hun actie duurt ± 8 minuten. Gelijktijdig aan het binnendringen staan buiten twee eveneens met Kalasjnikovs bewapende mededaders op de uitkijk. De stalen deur wordt door de ontploffing volledig vernield. De daders bereiken zo de sluis van de transportafdeling, bedoeld voor de distributie van de waardepapieren. In deze sluis, “telefoonruimte” genoemd, bevestigen ze een tweede lading springstof op een veiligheidsruit die rechtstreeks toegang geeft tot de transportafdeling. Deze lading explodeert niet, waarschijnlijk als gevolg van een manipulatiefout. Na deze mislukking proberen de daders tevergeefs om de ruit met een doorslijpmachine door te snijden. Omdat ze daar niet in slagen, zijn ze gedwongen om een derde lading te bevestigen, die explodeert, waarbij de veiligheidsruit wordt vernield.
Twee beveiligingsmedewerkers, [beveiliger 1] en [beveiliger 2] , zitten in de controlepost in het gebouw. Zij zien de personen op de camera’s en horen de explosies live. Om 03.41 uur alarmeert [beveiliger 1] de politie dat er een overval met explosieven aan de gang is. In die tijd dringen de daders de transportafdeling binnen, waar de kluis zich bevindt. Ze gaan alle aangrenzende vertrekken binnen.
De eerste politieagenten zijn vrij snel ter plaatse. De eerste patrouille nadert via de [straat] en een tweede via de [straat] . De politieagenten worden onmiddellijk ontvangen door een kogelregen uit automatische wapens. Zij krijgen geen gelegenheid om dat te beantwoorden.
In het pand lijken de daders teleurgesteld te zijn. Ze hadden klaarblijkelijk verwacht dat er personeel zou zijn dat geld aan het sorteren was. Ze proberen niet eens om de kluis te forceren en vertrekken zonder buit. De daders stappen in de twee Audi’s die op de hiervoor genoemde onverharde weg geparkeerd staan en vluchten in de richting van de route d’Esch om de autosnelweg richting Arlon op te rijden.
2.3
[plaats 5]
Op de autosnelweg naar Arlon (A6) nemen de twee vluchtauto’s de laatste afslag voor de grens, d.w.z. afslag 1, [plaats 5] en rijden de N13 in de richting van [plaats 5] op. De politieagenten [agent 1] en [agent 2] van het Interventiecentrum [CI] Capellen nemen deel aan de zoektocht naar de daders. Met zwaailichten aan rijden zij van [plaats 5] in de richting van autosnelweg A6 en komen uit bij de Belgisch-Luxemburgse grens. Bij het afrijden naar het verkeersplein van de autosnelweg, komen de politieagenten voor een naderende bocht twee auto’s tegen. Terwijl de politieagenten omkeren om de achtervolging in te zetten, stoppen de daders en nemen hun stelling in op de rijweg om een hinderlaag te leggen voor de agenten. Zo lopen de politieagenten in de val van de daders, die onmiddellijk het vuur openen. Bij het inslaan van de eerste schoten manoeuvreert de bestuurder naar de linkerkant, langs een helling, zodat het dienstvoertuig op zijn rechterkant omslaat. De daders gaan echter gewoon door met schieten. Intussen steken de mededaders de zwarte Audi S6 in brand. Zij slaan op de vlucht in hun tweede voertuig, te weten een zwarte Audi stationcar. Ze rijden in [plaats 5] door straten van het dorp, waarschijnlijk om terug te keren naar België.

3.Onderzoek technische politie

3.3.
[plaats 5]
Niet ver van het politievoertuig worden 47 Kalasjnikov-hulzen kaliber 7,62 x 39 mm in beslag genomen.
Op de landweg op ± 80 m afstand van de uitgebrande Audi S6 liggen twee benzinejerrycans. Er is een onderzoek ingesteld naar deze jerrycans en er is een rapport opgesteld. Op het wegdek wordt beslag gelegd op een rubberen dichting, ongetwijfeld afkomstig van een autoruit. Vlakbij de dichting liggen overval glasscherven.

4.Onderzoek en uitwerking gegevens in beslaggenomen voorwerpen

4.1
Bewakingscamera’s
[bedrijf 5] is uitgerust met verschillende bewakingscamera’s. Op de beelden zijn 6 daders te zien rondom het terrein. 4 ervan gaan het gebouw binnen en 2 staan op de uitkijk voor het gebouw. De daders zijn allemaal gewapend en dragen bivakmutsen en handschoenen en kogelvrije vesten onder hun kleding. Ze zijn gewapend met uzi, pistool en Kalasjnikov.
4.2
Beschrijving van de daders
Dader 1
Hij is gewapend met een uzi machinegeweer, waarop een lamp is bevestigd.
Dader 3
Hij is gewapend met een Kalasjnikov met afneembare kolf, met een op de loop gemonteerde lamp.
4.5.
Springstof
Er is een niet-ontplofte lading in beslag genomen. De springstof zit in een aluminium frame, vastgemaakt met plakband. Middels een daartoe bestemde test, is de springstof geïdentificeerd als RDX.
4.6.
Ballistiek
Op de plaatsen delict in [plaats 4] en [plaats 5] zijn 85 Kalasjnikov-hulzen kaliber (7,62x39mm) in beslag genomen.
Na overbrenging van een eerste partij naar het NICC wordt er vastgesteld dat er een match is met een in beslag genomen huls uit een BMW X6M in [plaats 2] .

5.DNA-onderzoeken

Medewerkers van de dienst Technische Politie hebben zorgvuldig alle stukken en sporen die amplificeerbaar DNA zouden kunnen bevatten, afgenomen en veiliggesteld. Er worden DNA-profielen zichtbaar gemaakt op twee doppen van benzinejerrycans die in [plaats 5] zijn gevonden.
Op de witte dop wordt een mannelijk genetisch profiel zichtbaar gemaakt, X3 genaamd.

6.Spoor naar [plaats 2]

6.2.1. Ontdekking en doorzoeking van de BMW X6, M-type
Op 22 mei 2013 wordt de garagebox te [plaats 3] , [adres 4] , doorzocht en wordt de BMW X6M in beslag genomen.
Als de BMW nader wordt doorzocht, worden achterin het voertuig glasscherven gevonden. Geconstateerd wordt dat de achterruit is vervangen. Bovendien wordt er een patroonhuls kaliber 7.62x39 BXN 83 in de cabine aangetroffen. Deze patroonhuls blijkt een relevant element voor het [bedrijf 5] -onderzoek. De huls in kwestie wordt voor onderzoek naar het NICC overgebracht. Het ballistisch deskundigenonderzoek wordt eveneens bij het NICC verricht.
6.2.2. Match veilig gestelde huls in de BMW X6M
Overeenkomstig het deskundigenverslag van het NICC matcht de Kalasjnikov-huls die in de BMW X6M in beslag is genomen met de 3 hulzen met het kenmerk G47, G48, G49 (kenmerk NICC: 5438.09 tot en met 5438.11) in beslag genomen in [plaats 5] . Dat wil zeggen dat deze hulzen door hetzelfde wapen zijn afgevuurd.

8.Identificatie van 2 DNA-profielen in feiten [bedrijf 5]

Uit de uitvoeringsstukken van een naar [plaats 2] gestuurde IRC blijkt dat het profiel X3 geïdentificeerd is en overeenkomt met het DNA-profiel van [verdachte] .

48. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel ECRIS Luxemburg, d.d. 5 juni 2018 (losbladig), voor zover inhoudende:

Gegevens van de betrokkene
Betrokkene [verdachte]
Adres [penitentiaire inrichting 2]
(het hof begrijpt: het kennelijk [penitentiaire inrichting 2] )
Geboren [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats]
Gegevens van de door u opgevraagde betrokkene
Onherroepelijke buitenlandse veroordelingen
Land van veroordeling: Luxemburg
Instantie/zaaknummer: Chambre Criminelle Luxembourg
Datum beslissing: 25 mei 2016
Feit 1: aanslag op of bedreiging van een vertegenwoordiger van het overheidsgezag
Pleegdatum: 3 april 2013
Feit 2: moord of opzettelijke doodslag
Pleegdatum: 3 april 2013
Feit 3: ongeoorloofd bezit of gebruik van wapens, vuurwapens, met inbegrip van delen en onderdelen, munitie en explosieven
Pleegdatum: 3 april 2013
Feit 4: diefstal met gebruik van geweld of wapens, of met gebruik van bedreiging met geweld of wapens tegen personen
Pleegdatum: 3 april 2013
Feit 5: illegale vervaardiging van wapens, vuurwapens, met inbegrip van delen en onderdelen, munitie en explosieven op nationaal niveau
Pleegdatum: 3 april 2013
Feit 6: aanslag op of bedreiging van een vertegenwoordiger van het overheidsgezag
Pleegdatum: 3 april 2013
Feit 7: moord of opzettelijke doodslag
Pleegdatum: 3 april 2013
Feit 8: helen van gestolen goederen
Pleegdatum: 3 april 2013
Feit 9: andere strafbare feiten
Pleegdatum: 3 april 2013
Feit 10: illegale handel en andere strafbare feiten met betrekking tot wapens, vuurwapens, met inbegrip van delen en onderdelen, munitie en explosieven
Pleegdatum: 3 april 2013
Feit 11: andere strafbare feiten
Pleegdatum: 3 april 2013
Status: Onherroepelijk 25 januari 2018
Beslissing: 22 jaren gevangenisstraf
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging, op gronden zoals verwoord in de pleitnota en onder verwijzing naar de in eerste aanleg overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit, nu er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft de verdediging – kort weergegeven, voor zover van belang – aangevoerd dat het aangetroffen DNA-spoor op de dwarsbuis niet redengevend kan zijn voor een bewezenverklaring en dat er geen sprake is van een exclusieve unieke, redengevende handelwijze en er derhalve geen gebruik kan worden gemaakt van schakelbewijs. Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat er geen enkel bewijs voorhanden is waaruit de betrokkenheid van de verdachte blijkt ten aanzien van het schietincident.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof allereerst de navolgende feiten en omstandigheden vast. Bij de beoordeling van de verweren van de verdediging zal het hof van die feiten en omstandigheden uit gaan:
  • op 20 maart 2013 omstreeks 22.50 uur heeft er een overval plaatsgevonden op de vestiging van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) in Best , waarbij 24 sealbags met daarin in totaal een geldbedrag van € 153.290,00 is weggenomen;
  • de daders zijn vanaf de [straatnaam 1] in Best via een smal bosperceel (diepte 50 meter) en een braakliggend terrein (diepte 75 meter) aan de achterkant van het terrein van [bedrijf 1] gekomen, waarbij een hekwerk is doorgeknipt en een ander hekwerk is doorgeslepen;
  • vervolgens is een nooddeur van het bedrijfspand van [bedrijf 1] met explosieven ‘geopend’ zodat een bedrijfshal (met daarin een zojuist gearriveerde waardetransportauto) door de daders, met automatische wapens bewapend en met bivakmutsen op, kon worden betreden;
  • de daders hebben rolcontainers met sealbags opengeslepen, sealbags met daarin geld in tassen gedaan en brandgesticht aan en nabij voornoemde auto, waarin zich twee medewerkers van [bedrijf 1] hadden verschanst;
  • één van de daders heeft op de parkeerplaats van [bedrijf 1] een metalen voorwerp achtergelaten;
de daders hebben het terrein van [bedrijf 1] verlaten via dezelfde route als zij zijn gekomen, gelet op de schoenafdrukken in de sneeuw van minimaal vijf personen, welke schoenafdrukken eindigen bij een rode stalen dwarsbalk die was bevestigd op twee palen aan de rand van voornoemd bosperceel en grenzend aan de berm van de [straatnaam 1] ;
- op camerabeelden zijn de daders om 23.02.54 uur te zien terwijl ze in de richting
van de bosrand lopen; om 23.03.31 uur schijnen meerdere lichtschijnsels over het
braakliggend terrein. Deze lichtschijnsels bewegen terug in de richting van het gat
in het hek van [bedrijf 1] ;
  • de [straatnaam 1] (een weg die aan de achterzijde van het bedrijfspand van [bedrijf 1] ligt) loopt ter plaatse parallel aan de snelweg A58, en bevindt zich, zo blijkt ook uit openbare bronnen, aan de zijde van de rijbaan richting Tilburg;
  • vanaf de [straatnaam 1] is er direct zicht op het knooppunt [knooppunt] van de autosnelweg A58 en A2;
  • nabij voornoemde dwarsbalk aan de [straatnaam 1] zijn in de groenstrook profielen van bandensporen aangetroffen;
  • in de directe nabijheid is een onderdoorgang van de snelweg A58 gelegen, waarbij zich aan het eind van deze onderdoorgang bandensporen bevonden naar een schuinoplopend talud. Uit deze bandensporen volgt het beeld dat ter plaatse een voertuig met hoge snelheid naar rechts richting het talud is opgedraaid;
  • bovenaan het talud is, in de vangrail van de snelweg A58 ter hoogte van hectometerpaal 13.7, een doorgang van ongeveer 2,5 meter breed gemaakt aan de zijde van de rijbaan richting Eindhoven en in de berm van die rijbaan zijn eveneens bandensporen aangetroffen;
  • tussen 23.05 uur en omstreeks 23.10 uur is door [getuige 6] (die de oprit van de snelweg A58 bij het knooppunt [knooppunt] in de richting van Eindhoven opreed) gezien dat er ter plaatse een auto aan de verkeerde kant van de vangrail in zijn richting reed, een draai maakte waarna de auto recht voor de vangrail stond, een stukje achteruit reed en wederom vooruit in de richting van de snelweg reed. Op de ringweg richting afslag Eindhoven Airport (
  • door [getuige 5] is ter hoogte van hectometerpaal 13.7 rechts (
  • [getuige 5] heeft auto’s die hem passeerden in de gaten gehouden en het enige dat getuige is opgevallen is de BMW en verder geen snelle auto’s;
  • het hof stelt vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat via de N2 de snelweg A67 bereikt kan worden; dat is de snelweg van Eindhoven naar de Belgische grens;
  • ter hoogte van Eersel op een viaduct over de A67 waren twee verbalisanten in een herkenbaar dienstvoertuig aan het posten naar aanleiding van de overval bij [bedrijf 1] ;
  • de verbalisanten zagen een zwarte BMW X6 de afrit Eersel (met hoge snelheid) nemen en zij hebben de achtervolging (ook met optische- en geluidssignalen) ingezet. De verbalisanten zagen dat deze BMW X6 okerkleurig zand of vuiligheid aan de zijkant van de auto had, alsof het voertuig door een zandpad had gereden. De BMW X6 trachtte aan hen te ontkomen en reed op de N397 richting Bergeijk (
  • op 22 mei 2013 is in [plaats 3] (België) een zwarte BMW X6 inbeslaggenomen, waarvan op grond van sporenonderzoek buiten twijfel vaststaat dat dat de zwarte BMW X6 betreft die de bewuste avond in Best vanuit het talud nabij het knooppunt [knooppunt] via de in de vangrail gecreëerde doorgang de N2 is opgereden;
  • de in voornoemde BMW X6 aangetroffen huls en drie hulzen van munitie waarmee na een (poging tot) overval in de nacht van 2 op 3 april 2013 op het hoofdkantoor van [bedrijf 5] te [plaats 4] ( Luxemburg) op de politie is geschoten zijn met hetzelfde vuurwapen verschoten;
  • het metalen voorwerp dat op de parkeerplaats van [bedrijf 1] is aangetroffen is een dwarsbuis van een vangrail, terwijl op de plaats van de in de vangrail op de A58 gecreëerde vluchtroute alle onderdelen van die weggehaalde vangrail zijn aangetroffen, behalve een dwarsbuis. Het kan dan ook, naar het oordeel van het hof, niet anders zijn dan dat die dwarsbuis van die vangrail afkomstig is.
Op grond van het vorenstaande – in onderling (tijds)verband en samenhang bezien – is het hof van oordeel dat vaststaat dat de daders van de overval op [bedrijf 1] , alvorens de overval te plegen, een vluchtroute naar de snelweg A58 in de richting van Eindhoven hebben gecreëerd door aldaar een deel van de vangrails weg te halen, de BMW X6 op de [straatnaam 1] hebben achtergelaten, de overval hebben gepleegd en vervolgens met de BMW X6 vanaf de [straatnaam 1] via de onderdoorgang van de snelweg A58 het talud van de snelweg A58 richting Eindhoven (op een plaats kort na het knooppunt [knooppunt] ) zijn opgereden en via de N2 richting A67 zijn gereden, de afslag naar de N397 hebben genomen, waarna zij om aan de politie te ontkomen schoten op het achtervolgende dienstvoertuig hebben gelost en zijn doorgereden in de richting van (ook) België.
Hierbij merkt het hof nog op dat [getuige 5] , nadat hij om 23.05 uur was vertrokken van zijn werk in Best dicht gelegen bij de A58, de BMW X6 omstreeks 23.10 uur, ter hoogte van hectometerpaal 13.7 rechts op de snelweg A58 heeft gezien toen hij – de getuige – bij knooppunt [knooppunt] die snelweg opreed. Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de ARS-gegevens, volgt dat het schietincident heeft plaatsgevonden om 23.16.37. Derhalve bevond de BMW X6 zich om 23.16.37 uur op de rotonde Schadewijk nabij Eersel . De afstand tussen hectometerpaal 13.7 rechts op de snelweg A58 en deze rotonde is, zo blijkt uit openbare bronnen, bijna 21 kilometer. De BMW X6 moet derhalve met een zeer forse overschrijding van de maximumsnelheid hebben gereden, hetgeen zich verhoudt met de hoge snelheid waarover de getuigen [getuige 5] en [getuige 6] . Uitgaande van het tijdstip waarop de daders voor het laatst zijn gezien op camerabeelden, 23.03.31 uur, in combinatie met de redengevende forensische bevindingen uit het dossier en de verklaring van de [getuige 5] , werkzaam bij een bedrijf zeer nabij de A58 te Best die om 23.05 uur van zijn werk was vertrokken, gaat het hof er van uit dat het tijdstip waarop [getuige 5] de zwarte BMW heeft gezien gelegen moet zijn tussen 23.05 uur en (uiterlijk) 23.10 uur. Rekenend met het tijdstip 23.10 uur heeft de BMW in dat geval met een snelheid gereden van ongeveer 210 kilometer per uur. Die snelheid ligt onder de maximumsnelheid van een BMW X6. Het betreft immers een feit van algemene bekendheid dat die maximumsnelheid 235 tot 250 kilometer per uur is. Als het tijdstip vóór 23.10 uur ligt, is de snelheid van de BMW lager geweest. Aan de andersluidende stelling van de raadsman van de verdachte in eerste aanleg, die er kort gezegd op neerkomt dat het niet mogelijk is dat de BMW X6 bedoelde afstand in bedoelde tijdspanne heeft kunnen afleggen, een stelling waarbij de huidige raadsman zich heeft aangesloten, gaat het hof dan ook voorbij. Ten overvloede merkt het hof in dit kader nog op dat is vastgesteld dat de achterruit van de in [plaats 3] (België) aangetroffen BMW X6 is vervangen, hetgeen zich verhoudt met het door de daders tijdens de achtervolging door de achterruit schieten op het politievoertuig, getuige ook de ter plaatse aangetroffen glassplinters.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte één van de bij de overval betrokken daders is en overweegt als volgt.
DNA-spoor
Door politie en justitie is een omvangrijk (forensisch) onderzoek gedaan naar de overval op [bedrijf 1] in Best . Uit dit onderzoek is slechts één concrete aanwijzing in de richting van de daders naar voren gekomen, te weten een DNA-mengprofiel op het uiteinde van de door één van de daders op de parkeerplaats van [bedrijf 1] achtergelaten dwarsbuis van de vangrails. Dit aangetroffen DNA is van de verdachte. Naar het oordeel van het hof blijkt dit afdoende uit de opgemaakte en tot het bewijs gebezigde rapporten, waarbij het hof met name verwijst naar de inhoud van het wetenschappelijk rapport van de deskundige dr. J. Whitaker d.d. 11 november 2020. Op verzoek van de verdediging heeft Whitaker onder meer het rapport van het NFI d.d. 29 mei 2015 geëvalueerd aan de hand van verschillende vragen. Uit dit rapport van het NFI blijkt, ten aanzien van de bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek van de match tussen het DNA-profiel van de verdachte en het DNA-mengprofiel dat is aangetroffen op de dwarsbuis, dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek meer dan
een miljoen keer (arcering hof)waarschijnlijker zijn als de hypothese dat de bemonstering celmateriaal van de verdachte en een of twee willekeurige onbekende perso(o)n(en) bevat waar is dan als de hypothese dat de bemonstering celmateriaal van twee of drie willekeurige personen bevat. In voornoemd rapport van Whitaker heeft hij hierover het navolgende gerapporteerd: “Uit het ontvangen papierwerk lijkt het alsof ‘een miljoen keer’ wordt gerapporteerd als laboratoriumspecifieke maximumdrempel. De werkelijk berekende LR is
100 miljoen(arcering hof) voor de driepersoonsafname en
meer dan een miljard(arcering hof) voor de tweepersoonsaanname”.
Voor zover de huidige raadsman van de verdachte het verweer betreffende de betrouwbaarheid van het DNA-onderzoek van de raadsman van de verdachte in eerste aanleg heeft gehandhaafd, verwijst het hof eveneens naar de inhoud van het voornoemde rapport van Whitaker. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat het DNA-resultaat wel degelijk betrouwbaar kan worden geacht en derhalve is het DNA-resultaat tot het bewijs gebezigd.
Nu het voorwerp waarop het DNA van de verdachte is aangetroffen afkomstig is van de door de daders gecreëerde vluchtroute is dit, naar het oordeel van het hof, redengevend voor het oordeel dat de verdachte een van de daders van de overval in Best is geweest. De verdachte heeft geen enkele, die redengevenheid ontzenuwende verklaring voor het aantreffen van zijn DNA op de aangetroffen dwarsbuis gegeven. Integendeel, hij heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ruim 30 jaar geleden voor het laatst in Nederland (in Maastricht) is geweest en hij kan, desgevraagd, de aanwezigheid van zijn DNA op de dwarsbuis niet verklaren.
Aan het betoog van de raadsman van de verdachte dat in de ontkenning van de verdachte een alternatief scenario besloten ligt, gaat het hof voorbij. De verdachte beroept zich immers niet op een alternatieve gang van zaken die onderzocht had kunnen worden. Dat er geen enkel ander DNA-spoor van de verdachte op enigerlei andere plaats bij [bedrijf 1] in Best is aangetroffen leidt niet tot een ander oordeel. Het DNA-spoor in kwestie is immers het enige DNA-spoor dat is aangetroffen.
De stelling van de verdediging dat het mogelijk significant is dat de naam van de broer van de verdachte, [naam broer verdachte] , voorkomt in het dossier als lid van een dadergroep in combinatie met de omstandigheid dat er sprake is van wisselende samenstellingen, behoeft geen bespreking, nu uit het NFI-rapport van 29 mei 2015 blijkt dat het DNA-profiel van de broer van de verdachte betrokken is in het onderzoek en er geen sprake is van een DNA-match.
Link poging tot overval in Luxemburg
Daarnaast overweegt het hof dat er een verband is te leggen tussen de door de overvallers in Best gebruikte BMW X6 en een poging tot overval die slechts een kleine 14 dagen later heeft plaatsgevonden op het bedrijf [bedrijf 5] te [plaats 4] (Luxemburg). Op de vlucht na die poging tot overval hebben de daders (minimaal) 47 keer met een Kalasjnikov geschoten op een politievoertuig. In de door de overvallers in Best gebruikte BMW X6 is een huls aangetroffen die verschoten is met één van de wapens als waarmee in Luxemburg op de politie is geschoten. De verdachte is als één van de daders van die poging tot overval onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren. Desgevraagd heeft de verdachte hiervoor geen enkele verklaring; hij weet niets van deze BMW X6 af, hij blijft volhouden dat hij niets met de poging tot overval in [plaats 4] (Luxemburg) te maken heeft en dat hij onschuldig is veroordeeld.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat er mogelijk meerdere dadergroepen gebruik maakten van de desbetreffende BMW X6. Dit is evenwel niet een betoog dat op enigerlei wijze wordt onderbouwd door verklaringen van de verdachte, zodat ook op dit punt geen alternatieve gang van zaken is geschetst die onderzocht had kunnen worden. Het hof merkt daarbij nog op dat het niet aan het hof is om in theorie alternatieve scenario’s te bedenken en te formuleren en die vervolgens al dan niet uit te sluiten. Het hof moet het dan ook doen met de vaststelling dat er een verband bestaat tussen de overval in Best en de poging tot overval in [plaats 4] (Luxemburg), zoals hiervoor omschreven, waarvoor de verdachte geen verklaring heeft gegeven.
Schakelbewijs
Tot slot overweegt het hof dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte (ook wel aangeduid als modus operandi).
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd.
Het hof overweegt dat uit de hiervoor weergegeven gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte bij (het inmiddels onherroepelijke) vonnis van 25 mei 2016 van de Chambre Criminelle Luxembourg te Luxemburg is veroordeeld ter zake van een gewapende poging tot overval in de nacht van 2 op 3 april 2013 op het hoofdkantoor van [bedrijf 5] te [plaats 4] (Luxemburg). Het hof is van oordeel dat er sprake is van een aantal opvallende overeenkomsten tussen deze poging tot overval en onderhavige zaak. Zo is er bij beide zaken sprake van een dadergroep met zes daders met automatische wapens waaraan lichtbronnen zijn bevestigd en dragen de daders bivakmutsen en vermoedelijk kogelvrije vesten. Tevens wordt bij beide incidenten de toegang verschaft tot het terrein door een hekwerk open te knippen en zijn explosieven gebruikt om zich de toegang te verschaffen tussen het te overvallen object. In deze explosieven is de springstof RDX aangetoond. Anders dan de raadsman van de verdachte is het hof, gelet op de in het dossier voorhanden zijnde NFI-rapporten, van oordeel dat RDX niet een veel gebruikte springstof is (NFI-rapporten p. 1667-1674 en p. 2050-2060). In beide zaken hebben de daders tijdens de vlucht met (onder andere) Kalasjnikovs gericht geschoten op een politievoertuig.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het bewijsmateriaal ten aanzien van de poging tot overval in Luxemburg op essentiële punten kenmerkende gelijkenissen vertoont met het in onderhavige zaak aanwezige bewijsmateriaal en dat er derhalve sprake is van een unieke modus operandi en het hof zal dit dan ook als steunbewijs bezigen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman van de verdachte dat er in deze geen exclusieve unieke, redengevende handelwijze (modus operandi) is omdat er soortgelijke overvallen als in Best en in Luxemburg worden gepleegd en omdat uit het dossier volgt dat soortgelijke overvallen werden gepleegd door verschillende dadergroepen in verschillende samenstellingen. Het hof stelt voorop dat uit het (forensisch) onderzoek naar de overval in Best geen aanwijzingen tegen andere daders zijn gevolgd, zodat niet met recht kan worden gesteld dat de daders in Best niet dezelfde dadergroep als die in Luxemburg zou zijn. Ook op dit punt heeft de verdachte geen verklaring afgelegd. Zoals hiervoor reeds overwogen ontkent de verdachte enige betrokkenheid bij een van die overvallen.
Conclusie betrokkenheid verdachte
Zoals eerder door het hof is vastgesteld, hebben de daders alvorens de overval te plegen een vluchtroute naar de snelweg gecreëerd door een deel van de vangrails weg te halen en is een onderdeel hiervan, met daarop het DNA van de verdachte, achtergelaten door één van de daders op het parkeerterrein van [bedrijf 1] . Naar het oordeel van het hof kan het, mede door een gebrek aan een uitleg van de verdachte hiervoor, niet anders zijn dan dat de verdachte betrokken is geweest bij het demonteren van de vangrails en/of vervoeren van de dwarsbuis en/of het wegleggen van de dwarsbuis tijdens de overval, waardoor hij kan worden geplaatst bij de locatie van de vluchtroute en bij [bedrijf 1] . Uit de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat er sprake is van een strak gecoördineerde overval, waarbij de daders zwaar bewapend naar [bedrijf 1] zijn gegaan na het creëren van een vluchtroute en vervolgens zijn overgegaan tot een uiterst kalme uitvoering, waarbij is gebleken dat deze dadergroepering op geen enkele wijze geweld uit de weg gaat. Naar het oordeel van het hof is sprake van militaire precisie. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeplegers ten tijde van de overval op [bedrijf 1] volgt naar het oordeel van het hof derhalve uit de gebezigde bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het medeplegen van het geweld dat is gebruikt ten opzichte van de twee verbalisanten tijdens de vlucht van de daders om aan hun aanhouding te ontkomen en zich het bezit van het gestolene te verzekeren overweegt het hof als volgt. In het voorbereiden van een ernstig misdrijf als een gewapende overval ligt besloten dat men niet door de politie aangehouden wil worden en bij een eventuele betrapping op de vlucht slaat. Het hof is van oordeel dat de wijze waarop de verdachten zijn gevlucht, als een zo waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking met het oog op de voorgenomen overval, dat ook wat dat betreft het met de vlucht en de daaruit voortkomende grove geweldshandelingen bewust en nauw is samengewerkt, zodat ook ten aanzien van dit onderdeel sprake is van medeplegen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Het hof verwerpt mitsdien de door de verdediging gevoerde verweren in al hun onderdelen. Al hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek ingediend tot het horen van de bron(nen) van de in het dossier voorhanden zijnde CIE-informatie, indien het hof mocht overwegen de CIE-informatie als bewijs te gebruiken. Nu het hof de CIE-informatie niet tot het bewijs heeft gebezigd, ziet het hof de noodzaak niet om de CIE-informanten als getuigen te horen en derhalve zal het verzoek worden afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich tezamen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een zeer gewelddadige overval op een vestiging in Best van het geld- en waardetransportbedrijf [bedrijf 1] . Daartoe hebben de daders door middel van explosieven een toegangsdeur tot de bedrijfsruimte van [bedrijf 1] geforceerd en vervolgens deze bedrijfsruimte betreden, terwijl zij bivakmutsen droegen en automatische wapens bij zich hadden. Nadat zij een bedrag van € 153.290,00 buit hebben gemaakt, hebben zij met benzine brand gesticht aan en nabij de in de bedrijfsruimte aanwezige waardetransportauto van [bedrijf 1] , waarin twee medewerkers van [bedrijf 1] zich hadden verschanst. Vervolgens hebben de daders de bedrijfsruimte verlaten en zijn zij, via de door hen voorafgaand aan de overval gecreëerde vluchtroute, gevlucht. Tijdens deze vlucht hebben de daders vanuit een voertuig meermalen kogels afgevuurd op een dienstvoertuig met daarin twee achtervolgende politieagenten.
Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig vermogensdelict, wat gepaard is gegaan met grof geweld. Het delict is gepleegd in georganiseerd verband, waarbij de daders met militaire precisie te werk zijn gegaan. Door meermalen met een vuurwapen kogels af te vuren op een achtervolgende politie auto hebben de verdachte en zijn mededaders willens en wetens levensbedreigend gevaar voor de politieagenten in het leven geroepen. Ook door hun gedragingen bij de vestiging van [bedrijf 1] hebben de verdachte en zijn mededaders, bewust of onbewust, levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen. Een dergelijke overval, waarbij het toepassen van geweld op geen enkele wijze is geschuwd, getuigt van een ongekende brutaliteit en minachting voor het leven van personen. De verdachte en zijn mededaders hebben hierdoor een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. Dergelijk handelen is voor slachtoffers een traumatische ervaring, waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Dat is in het geval van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet anders, zo blijkt uit de toelichting van hen op de vorderingen tot schadevergoeding en de aanvullende toelichting bij het handhavingsformulier van die [benadeelde partij 2] . De verdachte en de mededaders hebben bij het plegen van het feit enkel gehandeld uit winstbejag en hebben zich daarbij niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers. Daarnaast leiden overvallen tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat, hoewel uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 februari 2022 niet is gebleken dat hij in Nederland ter zake van strafbare feiten is veroordeeld, de verdachte blijkens een uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) België d.d. 7 mei 2018 in België eerder ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld, waarbij het hof in het bijzonder wijst op de onherroepelijke veroordeling van 24 oktober 2006. Op die datum is de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren veroordeeld ter zake van diefstal met gebruik van geweld of wapens, of met gebruik van bedreiging met geweld of wapens tegen personen, gijzeling, brandstichting en strafbare feiten in verband met de openbare orde of verstoring van de openbare rust. Deze veroordeling en eerdere onherroepelijke veroordelingen in België hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich aan het thans bewezenverklaarde feit schuldig te maken.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om een lichtere straf op te leggen in verband met de veroordeling van de verdachte van 25 mei 2016 in Luxemburg tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren.
Alles afwegende acht het hof oplegging van de maximale gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof ambtshalve het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden, te weten een overschrijding van 1 jaar en ruim 5 maanden. Namens de verdachte is op 2 januari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 21 juni 2022, arrest wijst. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de op te leggen straf.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar en 6 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht dat het hof de voorlopige hechtenis van de verdachte zal opheffen. Gelet op de duur van de gevangenisstraf die aan de verdachte zal worden opgelegd, is opheffing van de voorlopige hechtenis niet aan de orde. Het hof zal daarom het verzoek van de verdediging dat strekt tot het opheffen van de voorlopige hechtenis van de verdachte afwijzen.
Bevel gevangenneming
Het hof overweegt voorts als volgt. Aanvankelijk heeft het hof op 12 juli 2021 de gevangenneming van de verdachte bevolen om de overlevering dan wel de feitelijke overdracht van de verdachte aan Nederland mogelijk te maken, zulks ten behoeve van de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak. Met het wijzen van onderhavig arrest komt de voorlopige hechtenis mede te berusten op de grond dat er een vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd voor de duur van 11 jaren en 6 maanden.
Het hof is ambtshalve van oordeel, dat uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vorderen. In de onderhavige zaak komt het hof tot een veroordeling ter zake van, kort gezegd, diefstal met geweld en bedreiging met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verschaft door middel van braak. Het betreft hier een strafbaar feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt. Dat de rechtsorde ernstig is geschokt blijkt uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is gepleegd. Aan die geschoktheid van de rechtsorde is geen einde gekomen door het tijdsverloop. Daarnaast moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht, dan wel algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan. Het hof heeft in dit verband acht geslagen op de wijze waarop het bewezenverklaarde is gepleegd, de onherroepelijke veroordeling d.d. 24 oktober 2006 in België tot 20 jaren ter zake van soortgelijke feiten, alsmede de onherroepelijke veroordeling in Luxemburg d.d. 25 mei 2016 tot 22 jaren ter zake van eveneens soortgelijke feiten. In het vorenstaande ziet het hof gronden om thans de gevangenneming (opnieuw te bevelen) met ingang van heden. Nu het bevel gevangenneming een andere grondslag heeft dan het bevel gevangenneming van 12 juli 2021 zal het hof om redenen van efficiëncy en met het oog op de tenuitvoerlegging een ‘nieuw’ bevel gevangenneming geven. Dit bevel zal afzonderlijk worden geminuteerd.
Vordering van de [benadeelde partij 2]
De [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.000,00 aan materiële schade, te weten gederfde pensioeninkomsten.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en de benadeelde partij is veroordeeld in de kosten van de verdachte, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft op 10 maart 2019 schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Bij e-mailbericht van 12 april 2022 is door en namens de benadeelde partij naar voren gebracht dat er geen onderbouwende stukken overgelegd kunnen worden voor de gevorderde gederfde pensioeninkomsten, nu deze schade in een onvoldoende rechtstreeks verband staat met het aan de verdachte tenlastegelegde. Voorts is naar voren gebracht dat de door de benadeelde partij geleden schade een andere aard heeft dan in eerste aanleg genoemd, namelijk immateriële schade. Gelet hierop wordt het hof verzocht aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van een bedrag van € 7.500,00 op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat voor aanvang van de terechtzitting deze voeging geschiedt door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust bij de officier van justitie, overeenkomstig een daartoe vastgesteld formulier. Het derde lid van laatstgenoemd artikel bepaalt dat de voeging ook kan plaatsvinden ter terechtzitting door aan de rechter opgave te doen van de vordering en van de gronden waarop zij berust, uiterlijk tot aan het requisitoir. Hierbij wordt onder terechtzitting steeds begrepen terechtzitting in eerste aanleg.
Nu door de benadeelde partij in de fase van hoger beroep de vordering wordt gebaseerd op geleden immateriële schade in plaats van materiële schade, is de grondslag van de vordering geheel gewijzigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is dit niet mogelijk en derhalve zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Proceskosten
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof stelt voorop dat de schadevergoedingsmaatregel een strafrechtelijke sanctie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd, indien en voor zover de verdachte jegens een slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Nu dat in onderhavige zaak het geval is, zal een schadevergoeding worden toegewezen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof namelijk voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van het bewezenverklaarde met zich mee dat de in dit verband relevante nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ex artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, kan worden aangenomen. Daarnaast blijkt uit de slachtofferverklaring in eerste aanleg en hoger beroep dat de benadeelde partij te kampen heeft gehad met de nodige psychische klachten als gevolg van het handelen van de verdachte en zijn mededaders.
Het hof is van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot schadevergoeding ter hoogte van een bedrag van € 7.500,00, ten minste billijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 7.643,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering hoofdelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 7.643,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft op 11 maart 2019 te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van het bewezenverklaarde met zich mee dat de in dit verband relevante nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ex artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, kan worden aangenomen. Daarnaast blijkt uit de slachtofferverklaring in eerste aanleg dat de benadeelde partij te kampen heeft gehad met de nodige psychische klachten als gevolg van het handelen van de verdachte en zijn mededaders en hij hiervoor een begeleidingstraject heeft gevolgd bij [naam] en EMDR-therapie heeft gehad.
Gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals hiervoor omschreven, acht het hof naar maatstaven van billijkheid een bedrag van € 7.643,00 als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade toewijsbaar. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2013, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 7.643,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de [benadeelde partij 2]
Verklaart de [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting heeft/hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.643,00 (zevenduizend zeshonderddrieënveertig euro) als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.643,00 (zevenduizend zeshonderddrieënveertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 73 (drieënzeventig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 21 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.