ECLI:NL:GHSHE:2022:1928

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.308.835_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking afwijzing ondertoezichtstelling van een minderjarige met ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2007. De Raad voor de Kinderbescherming had in eerste aanleg een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, maar de rechtbank Oost-Brabant had dit verzoek afgewezen. De Raad was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2022 zijn de ouders van de minderjarige niet verschenen, maar de Raad heeft zijn standpunt toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, onder andere door schoolverzuim en problemen met emotieregulatie. Het hof oordeelt dat de ouders niet openstaan voor hulpverlening en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de situatie van de minderjarige te verbeteren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de minderjarige onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van zes maanden, van 16 juni 2022 tot 16 december 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 juni 2022
Zaaknummer : 200.308.835/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/378600 / JE RK 22-97
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader;
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In het kort:
Deze zaak gaat over de ondertoezichtstelling van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 april 2022, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van één jaar in te willigen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Bij die gelegenheid is gehoord:
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 februari 2022;
  • de brief met bijlagen van de raad d.d. 11 april 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
[minderjarige] is geboren uit de inmiddels verbroken voorhuwelijkse relatie (gevolgd door het door echtscheiding ontbonden huwelijk) van de moeder en de vader. De vader heeft [minderjarige] erkend. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de beide ouders. [minderjarige] woont (samen met zijn broer) bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] afgewezen.
3.3.
De raad kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De raad voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- samengevat - het volgende aan. De grief van de raad is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] onvoldoende is onderbouwd en dat het de kinderrechter niet duidelijk is geworden hoe een ondertoezichtstelling deze ontwikkelingsbedreiging kan wegnemen. Hierbij is voor de kinderrechter onduidelijk wat de rol van de jeugdzorgwerker zou zijn.
In tegenstelling tot hetgeen door de moeder en door [minderjarige] wordt gesteld is er nog altijd sprake van veelvuldig schoolverzuim. De moeder houdt [minderjarige] te snel thuis van school en staat niet open voor overleg met school. [minderjarige] trekt geheel zijn eigen plan. Zijn ontwikkeling op cognitief gebied stagneert en zijn achterstand loopt steeds verder op. Dit volgt uit een gesprek dat de raad met de intern begeleider en de mentor van [minderjarige] heeft gehad. De raad benadrukt nogmaals de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Deze is niet alleen gelegen in het veelvuldig schoolverzuim en het feit dat er weinig zicht is op het sociale netwerk van [minderjarige] en op zijn vrijetijdsbesteding. Er zijn ook grote zorgen rondom zijn gebrekkige emotie-regulatie en zijn toenemende gebruik van zowel verbale als fysieke agressie. Het lukt de ouders niet hier grip op te krijgen. De moeder deelt deze zorgen niet en er worden onvoldoende regels voor [minderjarige] gesteld. Omdat de ouders onderling niet communiceren krijgt [minderjarige] de mogelijkheid naar de andere ouder te gaan zodra hem bij de ene ouder wel grenzen worden gesteld. De benodigde hulpverlening, gericht op traumaverwerking en emotie-regulatie, is nooit van de grond gekomen. Er is geen structureel contact tussen de vader en [minderjarige] , zo heeft de vader telefonisch aan de raad medegedeeld. Een jeugdzorgwerker zou van toegevoegde waarde kunnen zijn om het contact tussen [minderjarige] en zijn ouders meer bestendig te maken en enige vorm van samenwerking tussen de ouders betreffende [minderjarige] te bewerkstelligen. Een jeugdzorgwerker zou de ouders ook kunnen begeleiden in het wegnemen van het probleemgedrag dat [minderjarige] vertoont, zoals het schoolverzuim.
3.5.
Zowel de vader als de moeder hebben in hoger beroep geen verweer gevoerd.
De motivering van de beslissing
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Het hof is, in tegenstelling tot de rechtbank, van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling een deugdelijke nadere onderbouwing gegeven van de ontwikkelingsbedreiging en hoe deze door een ondertoezichtstelling afgewend zou kunnen worden. In het appelschrift van de raad is opgenomen een verslag van het gesprek met de mentor en de interne begeleider van [minderjarige] , gehouden op 16 maart 2022. Deze geven aan dat er wel degelijk nog steeds sprake is van veelvuldig schoolverzuim. [minderjarige] trekt volledig zijn eigen plan en de moeder houdt hem te snel thuis. Zijn achterstand loopt steeds verder op en zijn ontwikkeling op cognitief gebied stagneert hierdoor. [minderjarige] moet nog zoveel uren inhalen dat dit niet meer realistisch is en bovendien is [minderjarige] van de twintig keer dat hij zich op school heeft moeten melden voor een inhaaluur slechts drie keer daadwerkelijk gekomen. Ook al zou [minderjarige] qua cijfers voldoendes halen, dan lijkt hij alsnog op het praktijkgedeelte vast te lopen. [minderjarige] is niet gemotiveerd en wanneer hij op deze manier doorgaat, zal het lastig worden om zijn diploma te behalen.
De mentor geeft in datzelfde gesprek ook aan dat de moeder niet open lijkt te staan voor overleg met school. Gemaakte afspraken, ook met de directie en leerplichtambtenaar, worden afgezegd. De school krijgt op deze manier geen grip op de situatie. Er is door de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opgemaakt en er loopt momenteel in het kader van de Leerplichtwet een onderzoek naar het schoolverzuim. Omdat [minderjarige] veelvuldig ziek gemeld is vanwege klachten aan zijn knie, heeft de school een melding gedaan bij de jeugdarts van de GGD. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [minderjarige] en de moeder geen gehoor hebben gegeven aan de uitnodiging van de jeugdarts bij de GGD en dat hetzelfde patroon te zien is als bij een uitnodiging voor een gesprek met de school en de leerplichtambtenaar. Het hof betreurt het dat de vader en de moeder niet naar de mondelinge behandeling zijn gekomen.
3.6.4.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof verder gebleken dat [minderjarige] problemen heeft met zijn emotieregulatie. Zijn gedrag is zelfbepalend en hij vertoont verbale en fysieke agressie. [minderjarige] heeft in het verleden veel meegemaakt; twee keer een scheiding tussen de ouders, huiselijk geweld en gedurende periodes geen contact met hetzij de moeder hetzij de vader. [minderjarige] heeft geen goed voorbeeld gehad voor het oplossen van conflicten op een respectvolle manier. In de opvoedingssituatie bij de moeder worden hem weinig grenzen en kaders geboden. [minderjarige] laat zich door niemand iets zeggen en gaat van de ene ouder naar de andere ouder op het moment dat hem door die ene ouder wel een kader wordt geboden. Dat blijkt ook uit het raadsrapport van 21 januari 2022.
Dat de vader en de moeder constant in conflicten verwikkeld zijn die ook nogal eens escaleren, is daarbij niet helpend voor [minderjarige] . Temeer nu er tussen [minderjarige] en de vader momenteel geen (structureel) contact is. In de periode dat [minderjarige] bij de vader woonde had [minderjarige] geen contact met de moeder en geen contact met zijn broer. De hieruit voortvloeiende loyaliteitsproblematiek ziet het hof ook als een ontwikkelingsbedreiging.
3.6.5.
Nu duidelijk is dat [minderjarige] en de ouders niet openstaan voor hulpverlening zullen de zorgen rondom [minderjarige] niet met vrijwillige hulpverlening opgelost kunnen worden. Het gezinssysteem levert voor [minderjarige] een ontwikkelingsbedreiging op. Ook al is [minderjarige] 15 jaar oud, hij wordt nog steeds voor een zeer belangrijk deel opgevoed door de ouders en zij hebben de taak om [minderjarige] te motiveren en te begeleiden bij zijn schoolgang. Een jeugdzorgwerker die optreedt als regiehouder kan samen met [minderjarige] en de ouders een plan van aanpak opstellen en hen hierin ondersteunen om de situatie voor [minderjarige] te verbeteren. Het hof heeft de gerechtvaardigde verwachting dat dan, binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, de vader en de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.6.
Ter zitting is besproken dat er eind mei 2022 een zitting zal komen in het kader van de Leerplichtwet. Daar zal de rechter bezien of het in het belang van [minderjarige] nodig is dat er een jeugdreclasseringswerker wordt benoemd die [minderjarige] (en daarmee ook zijn ouders) kan helpen bij zijn schoolgang en zijn andere problemen. Als er op grond van de Leerplichtwet actie wordt ondernomen en er uit dien hoofde al hulpverlening wordt ingezet voor [minderjarige] , zal een te benoemen jeugdzorgwerker een meer regisserende taak hebben. Gelet hierop acht het hof een kortere periode dan de gebruikelijke twaalf maanden voor een ondertoezichtstelling wenselijk en haalbaar. Het hof zal de periode daarom beperken tot zes maanden.
3.6.7.
Het hof acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van zes maanden noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad dient te worden toegewezen, echter slechts voor de duur van zes maanden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 februari 2022,
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
stelt de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, vestiging [vestigingsplaats] voor de duur van zes maanden te weten met ingang van 16 juni 2022 tot 16 december 2022;
wijst het inleidende verzoek voor het overige af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, A.M. Bossink en N. Veenendaal en is op 16 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.