ECLI:NL:GHSHE:2022:1924

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.307.603_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van een ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van vier minderjarigen, die sinds 19 december 2019 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de minderjarigen heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 december 2021 aangevochten, waarin de uithuisplaatsing werd verlengd tot 19 december 2022. De moeder betoogt dat er geen noodzaak is voor de uithuisplaatsing en dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen binnen de kaders van de ondertoezichtstelling. De GI heeft echter aangegeven dat de situatie van de minderjarigen zorgwekkend is en dat er intensieve hulp nodig is om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2022 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de GI gehoord. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarigen voorop staat. De GI zal de komende periode een plan opstellen voor de opbouw van de omgang tussen de moeder en de minderjarigen, afhankelijk van de voortgang van het MST-CAN traject, dat door de moeder wordt doorlopen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 juni 2022
Zaaknummer : 200.307.603/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/391271 / JE RK 21-2227
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.R. van de Water,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
-
[de vader], wonende op een voor het hof bekend adres (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 maart 2022, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, recht doende, het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen dan wel te bepalen dat de machtiging voor een kortere duur wordt afgegeven.
2.2.
Er is geen verweerschrift van de kant van de GI ingekomen. Ter mondelinge behandeling is verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Water;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader.
2.3.1.
Namens de raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 december 2021;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 4 mei 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 12 mei 2022;
  • het bericht van de advocaat van de moeder met als bijlage het inleidend verzoek van de GI van 22 oktober 2021, ingekomen ter griffie van het hof op 17 mei 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 4](hierna: [minderjarige 4] ), geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
3.2.
De minderjarigen staan sinds 19 december 2019 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is nadien steeds verlengd.
3.3.
De minderjarigen zijn bij beschikking van 19 december 2019 op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst, sinds 20 augustus 2021 verblijven de minderjarigen bij grootmoeder (vz). Ook deze machtiging is nadien verlengd.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 19 december 2022. Ook is de aan de GI verleende machtiging verlengd om de minderjarigen met ingang van 19 december 2021 tot uiterlijk 19 december 2022 uit huis te plaatsen bij grootmoeder (vz).
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing voor zover het de uithuisplaatsing betreft niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het navolgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de GI tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen tot 19 december 2022.
Er is geen noodzaak tot uithuisplaatsing van de minderjarigen en de moeder is binnen de kaders van de ondertoezichtstelling voldoende in staat voor hen te zorgen en hun de benodigde opvoedomgeving te bieden. De rechtbank heeft ten onrechte het traject van Multi Systeem Therapie - Child Abuse and Neglect (MST-CAN traject) gebruikt als argument om de uithuisplaatsing niet voor kortere duur uit te spreken. Dit traject kan plaatsvinden in het kader van een ondertoezichtstelling. Een machtiging uithuisplaatsing is daarvoor niet noodzakelijk. De MST-CAN wordt juist voornamelijk toegepast in de thuissituatie.
Daarbij speelt verder een rol dat de situatie van de minderjarigen bij grootmoeder niet in hun belang is. Grootmoeder is niet in staat om de zorg voor de minderjarigen te dragen en het is er te druk. Ook worden zij slecht verzorgd. Onlangs zijn de minderjarigen van school veranderd omdat het grootmoeder niet (altijd) lukte om de minderjarigen naar school te brengen. De door de moeder aangeboden hulp is door de GI ten onrechte afgewezen.
Volgens de moeder is de eerder uitgebreide omgangsregeling tussen haar en de minderjarigen ten onrechte abrupt beëindigd en vervangen door een begeleid omgangsmoment van twee uur. Dit zorgt voor veel spanningen bij de minderjarigen en er is in die twee uur te weinig tijd om een ontspannen contact met hen te hebben.
Tot slot benadrukt de moeder dat zij hulp accepteert en dit door de rechtbank is miskend.
3.7.
De GI verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen en voert daartoe tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het navolgende aan.
Na de uithuisplaatsing van de minderjarigen in de zomer van 2021 zag de GI dat er meer intensieve hulp nodig was voor het gezin om bestaande gedragspatronen te doorbreken met als doel de veiligheid van de minderjarigen te vergroten. Hulpverleningsvormen waaronder gezinsopname en MST-CAN zijn destijds echter door de moeder afgewezen.
Inmiddels is per maart 2022 MST-CAN gestart bij de moeder. Zij werkt goed mee aan dit traject. Na de kennismakingsperiode wordt er door de GI een plan gemaakt op welke manier er kan worden toegewerkt naar een aanpassing van de begeleide omgang en een 50% aanwezigheid van de minderjarigen bij de moeder thuis komende zomer. Daarvoor is een opbouw nodig en is de insteek de minderjarigen zo min mogelijk te belasten.
Volgens de GI kunnen de kinderen niet op korte termijn terug naar de moeder, zij zal hiervoor eerst het MST-CAN traject succesvol moeten doorlopen
.Dit traject duurt negen maanden en de GI heeft deze tijd nodig om een en ander te toetsen.
Ook zullen de eerder door de GI gestelde doelen moeten worden behaald. De GI plaatst de belangen van de minderjarigen voorop bij de mogelijk terugplaatsing.
Hoewel er aanvankelijk een ruime omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen gold, is deze na zorgelijke uitspraken door de minderjarigen over de moeder gewijzigd. Ook na deze wijzing bleven de zorgen over het verloop van de omgang aanwezig. De moeder heeft belastende uitspraken gedaan naar de minderjarigen toe. Tijdens het MST-CAN traject zal de begeleiding van de omgang aandacht krijgen en komt er, indien mogelijk, een opbouw tot aan de zomervakantie.
3.8.
De vader heeft het hof verzocht om, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste één jaar.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na een eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.9.4.
Er zijn al lange tijd ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarigen. Zo was er sprake van een hevige strijd tussen de ouders en bevonden zij zich als gevolg daarvan in een loyaliteitsconflict. Zij zijn getuige geweest van fysieke en verbale ruzies tussen de ouders. De ouders hebben de minderjarigen hiertegen onvoldoende kunnen beschermen.
Duidelijk was dat de ouders onvoldoende in staat waren om zelf met hulpverlening in het vrijwillig kader de bedreigingen in de ontwikkelingen van de minderjarigen weg te nemen.
Hoewel er sinds het begin van de ondertoezichtstelling veel hulpverlening in de thuissituatie en voor de ouders ten aanzien van hun persoonlijke problematiek is ingezet, is het niet gelukt het tij te keren en zijn de minderjarigen uithuisgeplaatst.
3.9.5.
Vanaf maart 2022 is het MST-CAN traject gestart. De moeder werkt hier volgens de GI goed aan mee. Het hof begrijpt van de kant van de moeder dat zij ook heeft meegewerkt aan persoonlijkheidsonderzoeken en dat zij deze heeft gedeeld met MST-CAN. De GI heeft aangegeven dat zij dit traject - dat negen maanden duurt - af moeten wachten om te toetsen of de veiligheid van de minderjarigen bij de moeder thuis gegarandeerd is en of er ook aan de overige (in het kader van de ondertoezichtstelling) gestelde doelen is voldaan.
De GI zal tevens op korte termijn een plan maken om de omgang tussen de moeder en de minderjarigen op te bouwen en het verblijf van de minderjarigen bij de moeder thuis, in het kader van het MST-CAN traject, uit te breiden tot 50% in de zomer van 2022. Dit alles onder de voorwaarde dat een en ander goed blijft verlopen. Daarbij plaatst de GI de belangen van de minderjarigen voorop.
Op grond van het voorgaande was de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk ten tijde van de bestreden beschikking. Het hof ziet ook nu nog de noodzaak voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 19 december 2022. Die stelt de GI de komende periode in staat om aan de hand van de resultaten van het MST-CAN traject een plan te maken ten aanzien van de opbouw van de omgang tussen de moeder en de minderjarigen, verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een eventuele thuisplaatsing van de minderjarigen bij de moeder en daarvoor ook de nodige hulpverlening (waaronder eventuele (trauma)therapie voor de minderjarigen) in te kunnen schakelen. Een kortere looptijd van de uithuisplaatsing, zoals door de moeder verzocht, acht het hof daarbij niet passend.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 december 2021, voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 16 juni 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.