In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van bewind over de goederen van twee rechthebbenden, een man en een vrouw. De rechthebbenden waren in hoger beroep gekomen tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, die het verzoek tot opheffing van het bewind hadden afgewezen. De rechthebbenden voerden aan dat de voortzetting van het bewind niet zinvol was, omdat zij geen vertrouwen hadden in de bewindvoerder en de samenwerking met deze bewindvoerder niet tot stand kwam. De bewindvoerder had geen medewerking van de rechthebbenden kunnen verkrijgen, wat leidde tot een onwerkbare situatie.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbenden geen medewerking verleenden aan het bewind, waardoor de bewindvoerder zijn wettelijke taken niet kon uitvoeren. Ondanks de problematische schulden en de noodzaak van een beschermingsbewind, was er geen bereidheid van de rechthebbenden om samen te werken. Het hof oordeelde dat de situatie niet langer vol te houden was en dat de opheffing van het bewind gerechtvaardigd was. De beslissing van het hof houdt in dat het bewind over de goederen van de man en de vrouw per 1 juli 2022 wordt opgeheven, en dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbenden.
De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.