ECLI:NL:GHSHE:2022:1923

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.303.029_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens gebrek aan zinvolheid en samenwerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van bewind over de goederen van twee rechthebbenden, een man en een vrouw. De rechthebbenden waren in hoger beroep gekomen tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, die het verzoek tot opheffing van het bewind hadden afgewezen. De rechthebbenden voerden aan dat de voortzetting van het bewind niet zinvol was, omdat zij geen vertrouwen hadden in de bewindvoerder en de samenwerking met deze bewindvoerder niet tot stand kwam. De bewindvoerder had geen medewerking van de rechthebbenden kunnen verkrijgen, wat leidde tot een onwerkbare situatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbenden geen medewerking verleenden aan het bewind, waardoor de bewindvoerder zijn wettelijke taken niet kon uitvoeren. Ondanks de problematische schulden en de noodzaak van een beschermingsbewind, was er geen bereidheid van de rechthebbenden om samen te werken. Het hof oordeelde dat de situatie niet langer vol te houden was en dat de opheffing van het bewind gerechtvaardigd was. De beslissing van het hof houdt in dat het bewind over de goederen van de man en de vrouw per 1 juli 2022 wordt opgeheven, en dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbenden.

De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juni 2022
Zaaknummer: 200.303.029/01
Zaaknummers eerste aanleg: 9307595 / BM VERZ 21-3546
9307578 / BM VERZ 21-3545
9436825 / BM VERZ 21-4780
9436818 / BM VERZ 21-4479
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen, de vrouw,
hierna gezamenlijk te noemen: de rechthebbenden,
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten,
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder
.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van respectievelijk 8 oktober 2021 en
16 november 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 november 2021, hebben de rechthebbenden verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het bij beschikkingen van 18 respectievelijk 20 januari 2021 ingestelde bewind ten aanzien van de goederen van rechthebbenden, alsnog zal worden opgeheven, kosten rechtens.
2.2.
Van de zijde van de bewindvoerder is geen verweerschrift ingediend. De bewindvoerder heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. J.H.M. Verstraten;
  • de bewindvoerder in de persoon van [vertegenwoordiger van de bewindvoerder 1] en [vertegenwoordiger van de bewindvoerder 2] .
2.3.1.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 september 2021;
  • de brief van 1 mei 2022 van de zijde van de rechthebbenden, met bijlagen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 18 januari 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, over de goederen die de man als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld, met benoeming van [voormalig bewindvoerder] , gevestigd te [vestigingsplaats] , tot bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van 20 januari 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, over de goederen die de vrouw als rechthebbenden toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld, met benoeming van [voormalig bewindvoerder] , gevestigd te [vestigingsplaats] , tot bewindvoerder.
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 8 oktober 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, - voor zover van belang - het verzoek van de rechthebbenden tot opheffing van het bewind afgewezen en is het verzoek van [voormalig bewindvoerder] om ontslagen te worden als bewindvoerder toegewezen. De kantonrechter heeft de rechthebbenden in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 27 oktober 2021 een bereidverklaring te overleggen van een door hen zelf gekozen bewindvoerder, bij gebreke waarvan de rechtbank een bewindvoerder zou benoemen.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 16 november 2021 heeft de kantonrechter heeft de rechtbank met ingang van 16 november 2021 [bewindvoerder] te [vestigingsplaats] als opvolgend bewindvoerder benoemd.
3.5.
De rechthebbenden kunnen zich met voornoemde beslissingen van 8 oktober 2021 en 16 november 2021 niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De rechthebbenden voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.
Door slechte ervaringen met eerdere bewindvoerders uit het verleden waardoor de schulden alleen maar opliepen zijn de rechthebbenden argwanend en wantrouwend geworden. Zij willen daarom graag de controle houden en zien wat er met hun financiën en schulden gebeurt. De rechthebbenden hebben de voormalige bewindvoerder herhaaldelijk verzocht om inzage te verschaffen in de inkomende en uitgaande betalingen, maar deze bewindvoerder heeft daar geen gehoor aan gegeven. Ook reageerde de voormalige bewindvoerder niet op emailberichten van rechthebbenden en voerde deze bewindvoerder geen overleg met rechthebbenden. Zo zijn er afspraken gemaakt met de schuldhulpverlening, terwijl de rechthebbenden duidelijk hadden aangegeven dat zij geen schuldhulpverleningstraject wilden starten. Daarnaast is zonder medeweten of goedkeuring van de rechthebbenden een begrafenisverzekering afgesloten, welke kosten naar de mening van rechthebbenden beter besteed kunnen worden aan de aflossing van schulden.
De rechthebbenden zijn van mening dat het bewind geen toegevoegde waarde heeft, omdat zij geen vertrouwen hebben in de bewindvoerder en dit vertrouwen ook niet meer hersteld kan worden. Zij zijn van mening dat zij met de juiste hulp de zaken zelf kunnen oplossen en zij hebben de organisatie [organisatie] bereid gevonden om het budgetbeheer uit te gaan voeren. De samenwerking met [organisatie] verloopt goed en de rechthebbenden hebben vertrouwen in deze organisatie.
De tweede grief van de rechthebbenden richt zich tegen de benoeming van [bewindvoerder] B.V. met ingang van 16 november 2021 tot bewindvoerder. De rechthebbenden voeren aan dat de benoeming van een voor hen onbekende organisatie tot bewindvoerder de vertrouwensband niet ten goede zal komen. Daarnaast zijn de rechthebbenden van mening dat de benoeming van de huidige bewindvoerder ook niet in hun belang is, omdat deze bewindvoerder hun bankrekeningen heeft geblokkeerd, terwijl er geen leefgeld was overgemaakt en bepaalde lasten niet waren voldaan. Ook zijn door de huidige bewindvoerder toeslagen aangevraagd waar de rechthebbenden geen aanspraak op maken, waardoor de schulden opnieuw toenemen.
3.7.
De bewindvoerder heeft ter zitting aangevoerd dat de man heeft gedreigd om medewerkers van het bewindvoerderskantoor iets aan te zullen doen. In verband met die dreigementen is besloten om geen huisbezoek te plannen en slechts per e-mail contact te hebben met de rechthebbenden. Tot op heden is het echter onmogelijk gebleken om uitvoering te geven aan het bewind, omdat de rechthebbenden weigeren hun medewerking te verlenen en zij bijvoorbeeld geen geldige identiteitspapieren verstrekken aan de bewindvoerder. Er kan hierdoor geen bijzondere bijstand worden aangevraagd. Ondanks dat de situatie onwerkbaar is, vraagt de bewindvoerder niet om ontslag te verlenen, omdat de bewindvoerder van mening is dat de rechthebbenden wel degelijk een bewindvoerder nodig hebben bij het aflossen van de schulden en niet kan worden volstaan met een budgethulpverlener.
De motivering van de beslissing
3.8.
Ingevolge artikel 1:449, tweede lid, BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.9.
Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat voortzetting van het bewind niet zinvol is, nu de rechthebbenden geen medewerking verlenen aan het ingestelde bewind, waardoor het voor de bewindvoerder onmogelijk is om zijn wettelijke taak uit te voeren. Hoewel nog steeds sprake is van problematische schulden en het beschermingsbewind als voorwaarde is gesteld door de gemeente [gemeente] om (opnieuw) aangemeld te worden voor de minnelijke schuldhulpverlening, blijven de rechthebbenden stellig volhouden dat zij niet van plan zijn om samen te werken met de bewindvoerder, omdat zij hier geen vertrouwen in hebben en staan zij erop om zelf hun schulden willen proberen af te lossen met de hulp van budgetbeheerder [organisatie] . Voor het welslagen van een beschermingsbewind moet sprake zijn van enige vorm van samenwerking tussen de rechthebbenden en de bewindvoerder en de bereidheid om over en weer medewerking te verlenen. Hiervan is duidelijk geen sprake. Het is zelfs zo dat de man niet schroomt om de medewerkers van het bewindvoerderskantoor, die hun door de rechter opgelegde wettelijke taak uitvoeren, te bedreigen. Daarmee overschrijdt de man de grenzen van het betamelijke en belemmert op deze manier iedere samenwerking tussen de bewindvoerder en de rechthebbenden
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, ziet het hof zich genoodzaakt om het beschermingsbewind alsnog op te heffen.
3.10.
Gelet op het voorgaande zal het hof op grond van artikel 1:449, tweede lid, BW de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen alsnog toewijzen.
3.11.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van respectievelijk 8 oktober 2021 en 16 november 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van 1 juli 2022
,het bewind over de goederen van [de man]
,geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] [woonplaats] ;
heft op, met ingang van 1 juli 2022
,het bewind over de goederen van [de vrouw]
,geboren te [geboorteplaats] , Indonesië op [geboortedatum] 1988, wonende aan de [adres] [woonplaats] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbenden en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, locatie Roermond in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.P. de Beij en M.I. Peereboom-Van Drunick en is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.