ECLI:NL:GHSHE:2022:1921

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.302.426_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bewind en opheffing op verzoek van rechthebbende na positieve ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat in 2019 was ingesteld over de goederen van de rechthebbende, die gediagnosticeerd is met autisme. De rechthebbende, die zich sinds de instelling van het bewind positief heeft ontwikkeld, verzocht om het bewind op te heffen. De kantonrechter had eerder het verzoek tot opheffing afgewezen, maar het hof oordeelde dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond. De rechthebbende had inmiddels een leidinggevende functie en woonde samen met zijn partner, waarmee hij zijn financiën regelde. Het hof concludeerde dat de rechthebbende in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen, en heeft het bewind per 1 juli 2022 opgeheven. De bewindvoerder had erkend dat de rechthebbende zich positief had ontwikkeld, maar vond het nog te vroeg om het bewind op te heffen. Het hof deelde deze mening niet en wees het verzoek van de rechthebbende toe. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juni 2022
Zaaknummer: 200.302.426/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9157841 \ BM VERZ 21-2513
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. R.R.J.W. Delsing.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. G.J.E. Schoofs,
[vader rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader van de rechthebbende,
[moeder rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder van de rechthebbende,
[zus rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de zus van de rechthebbende.
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
mr. [betrokkene] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2021, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
primair:alsnog het bewind op te heffen;
subsidiair:(naar het hof begrijpt:) de bewindvoerder te ontslaan en een door het hof bereid gevonden bewindvoerder tot opvolgend bewindvoerder te benoemen.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 december 2021, heeft de bewindvoerder verzocht (naar het hof begrijpt:):
primair:de bestreden beschikking te bekrachtigen,
subsidiair: de bewindvoerder te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de door mr. Delsing overgelegde volmacht waarbij de rechthebbende mr. [betrokkene] heeft gevolmachtigd om hem zowel in rechte als buiten rechte te vertegenwoordigen, ingekomen ter griffie op 11 april 2022;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Delsing overgelegde verklaring van de werkgever van de rechthebbende genaamd [werkgever rechthebbende] .
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Delsing;
  • namens de bewindvoerder, mevrouw [vertegenwoordiger van de bewindvoerder] , bijgestaan door mr. Schoofs.
2.4.1.
Het hof heeft mevrouw [partner rechthebbende] , de partner van de rechthebbende, als toehoorder bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.
2.4.2.
De vader, de moeder en de zus van de rechthebbende zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.3.
Het hof heeft mr. [betrokkene] , in zijn hoedanigheid van vertrouwenspersoon en gevolmachtigde van de rechthebbende, als informant aangemerkt en bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.
Mr. [betrokkene] is door het hof als informant gehoord.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 28 juni 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, over de goederen die [de rechthebbende] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
De rechthebbende heeft de kantonrechter verzocht om het bewind op te heffen.
De rechthebbende stelt dat hij in eerste aanleg tevens heeft beoogd subsidiair ontslag van de bewindvoerder te verzoeken.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.4.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
Primair verzoekt de rechthebbende om opheffing van het bewind. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het bewind in 2019 is ingesteld vanwege het autisme van de recht-hebbende en dat daar nog steeds sprake van is, zodat de grond die destijds tot de instelling van het bewind heeft geleid nog steeds bestaat. De ernst van het autisme van de rechthebbende is niet van die omvang dat nog steeds een bewind nodig is. De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat niet of onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de rechthebbende zijn financiën (al dan niet met behulp van zijn vriendin en/of ouders) zelf kan beheren. Bij de aanvang van het bewind was net de diagnose autisme gesteld. Ook was de rechthebbende net in een nieuwe situatie terechtgekomen omdat hij de overstap naar het werkende leven had gemaakt. Hij kreeg te maken met een nieuwe omgeving met veel prikkels en had tijd nodig om hieraan te wennen. In de bestreden beschikking wordt door de rechtbank ten onrechte niet meegenomen dat de rechthebbende zich sinds de aanvang van het bewind heeft ontwikkeld. De rechthebbende verwijst hiervoor naar de door hem overgelegde verklaringen. Hij werkt inmiddels 1,5 jaar bij zijn huidige werkgever en heeft daar een leidinggevende functie die hij naar tevredenheid van zijn werkgever uitvoert. Ook woont hij sinds 1,5 jaar (niet officieel) samen met zijn partner. De rechthebbende regelt samen met zijn partner de financiën. De financiële situatie van de rechthebbende is overzichtelijk; hij heeft alleen een paar vaste lasten. Ook heeft hij geleerd om met zijn autisme te leven. Hij leidt een gestructureerd leven, voelt aan wanneer hij overprikkeld raakt en handelt daar vervolgens naar. Voor de huidige situatie van de rechthebbende is het niet (meer) nodig of opportuun om het bewind in stand te houden. Hij kan -desgevraagd- ermee instemmen dat het bewind nog drie maanden in stand blijft, waarbij hij geleidelijk aan meer financiële verantwoordelijkheden krijgt.
Verder hebben de rechthebbende en zijn ouders door toedoen van de bewindvoerder gedwaald over de met het bewind beoogde doelen en belangen. Het bewind is met name ingesteld als voorzorgsmaatregel omdat de rechthebbende twee keer iets had gekocht op afbetaling van in totaal € 1.400,-. De rechthebbende benadrukt dat bij de aanvang van het bewind geen sprake was van problematische schulden, zoals ook uit het BKR-overzicht volgt. Verder hadden de rechthebbende en zijn ouders een tijdelijke maatregel voor ogen, waarbij gewerkt zou worden naar zelfredzaamheid. Naast dat de bewindvoerder heeft nagelaten om de rechthebbende te begeleiden naar zelfredzaamheid, heeft de bewindvoerder ook belemmerd dat de ontwikkeling van de rechthebbende kan worden vastgesteld. Gedane toezeggingen en gemaakte beloften werden door de bewindvoerder niet nagekomen. Er is sprake van een structurele wanprestatie door de bewindvoerder. In de relatie tussen de rechthebbende en de bewindvoerder is een onherstelbare vertrouwensbreuk ontstaan, die een vruchtbare samenwerking onmogelijk maakt. De rechthebbende verzoekt daarom subsidiair de bewindvoerder te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen.
3.6.
De bewindvoerder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
De kantonrechter heeft in 2019 terecht een bewind over de goederen van de rechthebbende ingesteld. Er was dan weliswaar geen sprake van een problematische schuldensituatie, maar de rechthebbende was niet in staat om zijn financiële belangen deugdelijk waar te nemen. Dit blijkt ook uit de aanvraag van het bewind en de daarbij behorende toelichting. De rechthebbende had moeite om financiële zaken te overzien en was daarin door zijn ouders lastig te corrigeren. De ouders konden de druk van het regelen van zaken voor de rechthebbende niet meer aan omdat hierdoor discussies en spanningen binnen het gezin ontstonden.
De rechthebbende heeft zich sinds de instelling van het bewind positief ontwikkeld, maar deze ontwikkeling is nog te prematuur om het bewind nu al op te kunnen heffen. De bewind-voerder stelt voor om in een periode van drie maanden toe te werken naar volledige zelf-redzaamheid van de rechthebbende. De weekgelden worden dan omgezet naar maandgeld, waarbij de rechthebbende alle betalingen zelf gaat doen. De rechthebbende krijgt in die periode de volledige financiële regie (samen met zijn partner), waarbij hij nog wel begeleiding van de bewindvoerder ontvangt.
De bewindvoerder verzet zich niet tegen het door de rechthebbende verzochte ontslag, omdat de rechthebbende meent dat er sprake is van een vertrouwensbreuk. De samenwerking kan volgens de bewindvoerder echter nog wel worden voortgezet. De door de rechthebbende gemaakte verwijten aan het adres van de bewindvoerder zijn onjuist en/of onterecht. De bewindvoerder heeft aan alle verplichtingen voldaan. De betalingen van de vaste lasten verlopen goed en er wordt gespaard. Een zelfredzaamheidstraject, zoals door de rechthebbende genoemd, is niet opgenomen in het plan van aanpak bewind. Bovendien is voor een dergelijk traject vereist dat er sprake is van een goede communicatie tussen de bewindvoerder en de rechthebbende. De communicatie verloopt echter moeizaam waardoor een zelfredzaamheidstraject tot nu toe nog niet mogelijk is geweest.
3.7.
Mr. [betrokkene] heeft tijdens de mondelinge behandeling het navolgende verklaard.
De rechthebbende is pas op latere leeftijd gediagnosticeerd met autisme. De ouders en de rechthebbende hebben daar inmiddels mee leren omgaan. De rechthebbende woont samen met zijn partner maar staat formeel nog ingeschreven op het woonadres van zijn ouders. Wanneer de rechthebbende ‘volledig kan meedraaien’ zal hij zich op het adres van zijn partner laten inschrijven. De rechthebbende is altijd welkom bij zijn ouders en hij blijft daar een kamer houden. De ouders zijn bereid om de rechthebbende te blijven ondersteunen, ook na de opheffing van het bewind.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Voor zover de rechthebbende in grief 1 en 5 heeft aangevoerd dat de kantonrechter zijn verzoek in eerste aanleg anders had moeten opvatten en behandelen, falen die grieven bij gebrek aan belang. Immers, het hoger beroep dient tevens tot het herstel van fouten in eerste aanleg. Het hof begrijpt het verzoek van de rechthebbende aldus dat hij primair om opheffing van het bewind en subsidiair om ontslag van de bewindvoerder verzoekt.
3.8.2.
Ten aanzien van het verzoek tot opheffing van het bewind overweegt het hof het volgende.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.8.4.
Het hof stelt voorop dat de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bij beschikking van 28 juni 2019 over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind heeft ingesteld, omdat bij de rechthebbende sprake was van een lichamelijk of geestelijke toestand als gevolg waarvan hij niet in staat was ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Hoewel het bewind destijds op goede grond is ingesteld en dit in hoger beroep ook niet in geschil is, constateert het hof dat de rechthebbende en zijn ouders enerzijds en de bewindvoerder anderzijds verschillende verwachtingen van het bewind hadden. De rechthebbende en zijn ouders zagen het bewind vooral als een voorzorgsmaatregel en als een tijdelijke maatregel, waarbij met behulp van de bewindvoerder zou worden gewerkt naar een volledige zelfredzaamheid van de rechthebbende. De bewindvoerder stelt zich echter op het standpunt dat een dergelijk zelfredzaamheidstraject geen onderdeel uitmaakte van het plan van aanpak van het bewind. Wat daar ook van zij, het hof dient te beoordelen of genoemde grond voor het bewind thans nog aanwezig is.
3.8.5.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de rechthebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat inmiddels genoemde grond voor het bewind is komen te vervallen, waardoor de noodzaak voor het bewind niet langer meer bestaat. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de door de rechthebbende in het geding gebrachte verklaringen van zijn werkgever, zijn ouders en zijn partner volgt dat de rechthebbende zich -sinds de instelling van het bewind in 2019- positief heeft ontwikkeld. De werkgever van de rechthebbende heeft onder meer verklaard dat de rechthebbende in een korte tijd dusdanig is gegroeid, dat hij gepromoveerd is en een nieuwe functie heeft gekregen als teamleider. De rechthebbende voert volgens zijn werkgever zijn verantwoordelijkheden als teamleider naar tevredenheid uit. Verder woont de rechthebbende al ruim 1,5 jaar (niet officieel) samen met zijn partner en beheert hij samen met zijn partner op een gestructureerde wijze hun uitgavenpatroon. Tot slot heeft de rechthebbende verklaard dat hij inmiddels met zijn autisme heeft leren leven en dat hij altijd kan rekenen op de ondersteuning van zijn partner en zijn ouders.
Verder neemt het hof in aanmerking dat ook de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat de rechthebbende zich -sinds de instelling van het bewind in 2019- positief heeft ontwikkeld. De bewindvoerder vindt deze positieve ontwikkeling echter nog te prematuur om het bewind nu al op te kunnen heffen. Het hof deelt deze visie van de bewindvoerder -gelet op genoemde feiten en omstandigheden- echter niet. Het hof is, anders dan de rechtbank en de bewindvoerder, van oordeel dat de rechthebbende op dit moment in staat moet worden geacht om -eventueel met behulp van zijn netwerk- ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof acht het dan ook niet noodzakelijk om de door de bewindvoerder voorgestelde periode van drie maanden, waarin door de bewindvoerder naar een volledige zelfredzaamheid van de rechthebbende zou worden toegewerkt, af te wachten. Het hof zal daarom het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind alsnog toewijzen en het bewind per 1 juli 2022 opheffen.
3.8.6.
Omdat het hof het primaire verzoek van de rechthebbende heeft toegewezen, behoeft het subsidiaire verzoek van de rechthebbende geen verdere bespreking meer.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen zoals hierna onder 4 vermeld.
3.10.
Het hof zal onder 4 voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
Proceskosten
3.11.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 augustus 2021,
en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind met ingang van 1 juli 2022 alsnog toe;
heft op, met ingang van 1 juli 2022
,het bewind over de goederen van
[de rechthebbende],geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], wonende aan de [adres] [woonplaats] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene/rechthebbende en een - zo mogelijk door hem/haar voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.P. de Beij en H.M.A.W. Erven en is op 16 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.