ECLI:NL:GHSHE:2022:1920

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.302.339_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van eenhoofdig gezag en afwijzing verzoek tot omgangsregeling in een familiezaken

In deze zaak, die op 16 juni 2022 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de bekrachtiging van een beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, waarin het ouderlijk gezag over twee minderjarige kinderen is vastgesteld. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen, terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, dit heeft betwist. De rechtbank had eerder bepaald dat het gezag over de oudste minderjarige alleen aan de moeder toekomt en het verzoek van de vader om een omgangsregeling is afgewezen. De vader heeft in hoger beroep aangevoerd dat de communicatie tussen hem en de moeder is verbeterd en dat hij in staat is om samen met de moeder het gezag uit te oefenen. De moeder heeft echter betwist dat de vader zijn problemen heeft opgelost en heeft gewezen op zijn verleden van middelengebruik en de gevolgen daarvan voor de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2022 zijn beide ouders gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat de moeder het eenhoofdig gezag behoudt. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders niet is verbeterd en dat de vader niet in staat is gebleken om zijn verantwoordelijkheden als ouder op zich te nemen. De vader heeft in het verleden geen stabiele situatie kunnen creëren en heeft de kansen die hem zijn geboden om aan zijn problemen te werken niet benut. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juni 2022
Zaaknummer: 200.302.339/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/221476 FA RK 16-1903
C/03/249723 FA RK 18-1664
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A. Wijnands,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. N. Kloth.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging:
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 12 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 november 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het ouderlijk gezag over beide kinderen bij beide ouders blijft, respectievelijk komt te liggen, onder bepaling van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, zoals het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2022, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren of af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. R.A. Wijnands;
- de moeder, bijgestaan door mr. N. Kloth.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier van 15 december 2021 van de zijde van de vader, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 15 juli 2021;
- de brief van 15 november 2021 van de zijde van de raad, met als bijlage het aangepaste raadsrapport van 1 februari 2021;
- het V6-formulier van 20 april 2022 van de zijde van de moeder, met bijlage
(productie 5).

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 2] uit. Partijen zijn op 14 september 2011 gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] belast. Beide kinderen wonen bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] alleen aan de moeder toekomt en is het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige 2] afgewezen. Het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling is eveneens afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezag
3.4.
De vader voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de communicatie tussen de ouders niet is verbeterd ondanks de inzet van hulpverlening bij [instantie 1] en dat de rechtbank ten onrechte stelt dat de hulpverlening voor de vader is vastgelopen. De vader is kritisch ten aanzien van de ingezette hulpverlening omdat hij het niet altijd eens is met de door [instantie 1] gemaakte keuzes. Hij miste tijdens het traject bij [instantie 1] met name dat een poging werd gedaan om de communicatie tussen de ouders weer op gang te brengen. Hij betwist dat hij niet gemotiveerd zou zijn om hulp te aanvaarden. De vader stelt dat partijen er steeds beter in slagen om met elkaar te communiceren en dat zij recent in onderling overleg een omgangsmoment tussen de kinderen hebben afgesproken. De communicatie kan nog verder verbeteren maar de vader is ook bereid om daarin te investeren.
Daarnaast voert de vader aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem en verloren zullen raken tussen de ouders. De vader heeft zich naar zijn beste vermogen ingezet om het traject bij [instantie 1] tot een succes te maken en hij is van mening dat hij zijn zaken op dit moment voldoende op orde heeft. Hij is afgekickt van zijn drugsverslaving, hij heeft een relatie en hij heeft recent zijn Hbo-opleiding afgerond. Ondanks alle inspanningen meent hij dat het voor de moeder nooit voldoende zal zijn om zich te bewijzen als vader van de kinderen. Door de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten zal de vader nooit serieus genomen worden in zijn vaderrol. Het toekennen van gezamenlijk gezag over beide kinderen zou die ongelijkheid wegnemen.
De vader voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte het feit dat de moeder de omgang tussen de vader en de kinderen faciliteert en stimuleert heeft laten meewegen in haar beslissing. De hoofdregel is dat beide ouders belast dienen te zijn met het ouderlijk gezag tenzij dit niet in het belang is van het kind. De rechtbank redeneert andersom en overweegt dat de moeder de omgang tussen de kinderen en de vader faciliteert en stimuleert zodat er geen angst bestaat dat zij de vaderrol zal wegnemen bij toekenning van het eenhoofdig gezag. De vader is van mening dat het juist in het belang van de kinderen is dat hij samen met de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.5.
De moeder betwist dat de vader zich heeft ingezet voor het verbeteren van de onderlinge communicatie. Hij is de afspraken met [instantie 1] onvoldoende nagekomen en hij is drie maanden onbereikbaar geweest. De vader blijft de schuld van alle problemen buiten zichzelf leggen en hij is niet in staat om naar zijn eigen handelen te kijken en aan zijn problemen te werken. De gestelde doelen van de vader bij [instantie 1] zijn niet gehaald en de individuele begeleiding is gestopt omdat er weer een verschil in visie ontstond. De moeder is de juridische strijd zat en zij vraagt de vader nogmaals om aan zijn problemen te werken en in het belang van de kinderen te gaan denken. Zij vreest dat anders de omgang zal verslechteren.
De moeder betwist dat de communicatie recent zou zijn verbeterd. De communicatie van de vader is agressief en respectloos als hij zijn zin niet krijgt en daarom doet de moeder moeite om de goede vrede te bewaren om te voorkomen dat een en ander escaleert.
De moeder heeft gegronde twijfel of de vader zijn zaken voldoende op orde heeft en clean is. Sinds april 2019 heeft hij slechts twee urinetesten overgelegd waarbij de moeder ook haar twijfels heeft bij de betrouwbaarheid van deze testen. De vader heeft veel mogelijkheden gehad om het vertrouwen van de moeder (deels) terug te winnen, maar hij heeft hier telkens geen gebruik van gemaakt. Ook is het niet constructief geweest dat hij zonder de moeder en de kinderen hierover te informeren 182 kilometer bij hen vandaan is gaan wonen. De moeder heeft altijd alle beslissingen ten aanzien van de kinderen zelf moeten nemen en zij vreest dat, indien de vader met het gezamenlijk gezag over de kinderen wordt belast, de praktische problemen zich zullen opstapelen en herhalen. De vader heeft immers periodes gekend dat hij dagenlang spoorloos en onbereikbaar was door zijn middelengebruik en ook is hij eerder maandenlang van huis geweest door diverse opnames in GGZ-instellingen, afkickklinieken en een safehouse.
De moeder voert ten slotte aan dat de rechtbank terecht heeft benoemd dat zij de drijvende kracht is achter de omgang tussen de vader en de kinderen en dat er geen vrees is dat zij de vader zal weren uit het leven van de kinderen. De vader heeft tien jaar het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] gehad en hij had zijn verantwoording kunnen nemen, maar hij heeft het volledig laten afweten.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.6.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.6.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat het gezag over de kinderen alleen aan de moeder toekomt. In aanvulling hierop overweegt het hof het navolgende.
3.6.5.
Het hof stelt vast dat het de ouders ondanks de ingezette hulpverlening niet is gelukt om de onderlinge communicatie te verbeteren. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de samenwerking tussen de hulpverleningsinstantie [instantie 1] en de vader moeizaam is verlopen en dat het traject uiteindelijk zonder het gewenste resultaat is beëindigd. Ondanks de goede intenties van de vader lukt het hem niet om afspraken na te komen en blijft hij de oorzaak van de problemen buiten zichzelf leggen. Dat het de ouders kennelijk lukt om tien keer per jaar een omgangsmoment af te spreken is positief te noemen, maar dit maakt naar het oordeel van het hof niet dat de ouders in staat moeten worden geacht om samen uitvoering te geven aan het ouderlijk gezag. Het hof merkt in dit verband op dat de vader gedurende de periode dat hij belast was met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] hier feitelijk geen uitvoering aan heeft gegeven en dat de moeder altijd alleen de gezagsbeslissingen over [minderjarige 1] heeft genomen.
3.6.6.
Het hof stelt vast dat ook het vertrouwen tussen de ouders de afgelopen jaren niet is verbeterd, wat met name te maken had met het middelengebruik door de vader. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij enkele gesprekken heeft gevoerd met de praktijkondersteuner van de huisarts, maar dat deze gesprekken inmiddels zijn stopgezet en dat hij niet is doorverwezen naar een GGZ-instelling voor behandeling. Het ligt op de weg van de vader om zich onder behandeling te laten stellen of op andere wijze te laten zien dat hij geen middelen meer gebruikt, zodat deze zorgen van de moeder kunnen worden weggenomen. Ter zitting is gebleken dat ook op andere gebieden nog steeds geen sprake is van een stabiele situatie bij de vader. Zo heeft de vader verklaard dat hij op dit moment geen baan meer heeft en niet meer samenwoont met zijn vriendin, waardoor hij noodgedwongen zal moeten verhuizen, omdat hij de huur van zijn woning niet alleen kan bekostigen.
3.6.7.
Aangezien de vader jarenlang beperkt aanwezig is geweest in het leven van de kinderen, hij tot op heden geen stabiele situatie heeft weten te creëren en hij ook de kansen die hem zijn geboden om te werken aan de communicatie met de moeder en het herstellen van het vertrouwen niet heeft aangegrepen, is het hof van oordeel dat het op dit moment in het belang van de kinderen is dat de moeder eenhoofdig met het ouderlijk gezag belast blijft, zodat zij alleen de gezagsbeslissingen kan blijven nemen. Omdat de vader tot op heden niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en de hulpverlening bij [instantie 1] is beëindigd, is niet te verwachten dat binnen afzienbare termijn verbetering zal komen in de situatie. Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de beslissing van de rechtbank om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten, dient te worden bekrachtigd.
Omgang
3.7.
De vader voert aan dat de rechtbank ten onrechte het raadsadvies om een BOR vast te stellen niet heeft gevolgd. Hij stelt dat de hulpverlening die beide partijen hebben doorlopen via [instantie 1] twee parallelle trajecten betrof, met als doel om hun positie als ouder te versterken, maar dat deze hulpverlening onvoldoende gericht was op het herstel van het contact met de kinderen. Dat in het verleden al eens is gekozen voor een BOR-traject, weerhoudt de raad er niet van om in het belang van de kinderen opnieuw een BOR-traject te adviseren. Dit advies kan volgens de vader niet worden gepasseerd met de droge constatering dat er in het verleden al een BOR-traject is geweest.
De vader heeft moeite met het reguleren van zijn emoties ten opzichte van de moeder. Hij erkent dit probleem en hij heeft ook hulp gezocht middels een verwijzing van de huisarts naar de praktijkondersteuner (POH-GGZ). Als de rechtbank van oordeel is dat de vader eerst aan zijn problematiek moet werken voordat een traject opgestart kan worden om middels begeleide omgang en hulpverlening te kunnen komen tot contactherstel, dan worden zijn problemen veel groter gemaakt dan dat ze zijn. Bovendien is een BOR-traject juist bedoeld om middels hulpverlening te kijken hoe onbelast contact met de vader kan worden vormgegeven.
3.8.
De moeder voert aan dat sinds mei 2016 al drie keer een begeleide omgangsregeling is opgestart. De eerste keer via een mediationtraject bij [advocatenkantoor] in [plaats] , vervolgens een BOR-traject via het [instantie 2] in [plaats] en daarna zijn er afspraken gemaakt met de raad over (bel)contacten. Daarnaast liep er een hulpverleningstraject met [instantie 1] sinds februari 2019. De moeder is – evenals [instantie 1] , de raad en de rechtbank – van mening dat een BOR (opnieuw) tot de mogelijkheden kan behoren indien de vader daadwerkelijk aan zijn problemen gaat werken onder begeleiding van de juiste hulpverlening. Zonder de juiste hulpverlening is niet te verwachten dat hij binnen afzienbare termijn hierin voldoende verbetering zal laten zien en dat hij nu wel zijn verantwoording zal nemen. De moeder betwist dat de vader zijn problemen erkent. In alle jaren dat deze problematiek speelt en na de vele rapporten en procedures heeft de vader nu enkel om een verwijzing gevraagd naar een POH-GGZ medewerker. Dit lijkt er enkel op gericht te zijn om wederom een BOR te verkrijgen. De moeder is van mening dat de vader eerst een hulpverlenings- / behandeltraject positief zal moeten afronden, zodat hij zich ook beter in de belevingswereld van de kinderen kan inleven, voordat er gesproken kan worden over een BOR-traject.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.9.2.
Het hof begrijpt dat de vader verzoekt om uitbreiding van de lopende omgangsregeling en hierbij het advies van de raad te volgen, in die zin dat gestart wordt met een begeleide omgangsregeling van één keer per maand (BOR-1) om vervolgens toe te werken naar onbegeleide omgang. Gelet op de vele trajecten die in het verleden zijn geprobeerd en vroegtijdig zijn beëindigd door de opstelling van de vader, ziet het hof echter evenals de rechtbank geen aanleiding om opnieuw een BOR-traject op te starten. Het hof acht het, mede gelet op de lange duur van de onderhavige procedure, in het belang van de kinderen dat een eindbeslissing wordt gegeven, zodat er een einde komt aan deze juridische strijd en er voor de kinderen duidelijkheid komt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de lopende regeling, waarbij de ouders tien keer per jaar een omgangsmoment afspreken, kennelijk het hoogst haalbare is, zodat het hof geen reden ziet tot wijziging van deze regeling en de bestreden beschikking ook op dit punt zal bekrachtigen.
Informatieregeling
3.10.
De vader voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat er geen informatie- en consultatieplicht voor de moeder geldt ten opzichte van de vader. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat er geen schriftelijk verzoek lag om een informatieregeling vast te leggen. Hoewel deze verplichting al uit de wet volgt, verzoekt de vader toch om een regeling vast te leggen, inhoudende dat moeder hem eens per maand (per e-mail) dient te informeren over het welzijn van de kinderen.
3.11.
De moeder verbaast zich over het verzoek van de vader tot, omdat zij de vader sinds jaar en dag op de hoogte houdt van het welzijn van de kinderen. Zij stelt hem op de hoogte van medische zaken, schoolse en buitenschoolse activiteiten. In oktober 2021 was hij uitgenodigd voor de oudergesprekken van de kinderen op school, maar liet hij een dag van tevoren weten dat hij de benzine niet kon betalen. De moeder heeft toen geregeld dat hij via beeldbellen aanwezig kon zijn bij deze gesprekken. De moeder is van mening dat de rechtbank terecht niet heeft beslist op het verzoek van de vader tot vaststelling van een informatieregeling, omdat er geen verzoek voorlag.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
Op grond van artikel 1:377b BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen.
3.12.2.
Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende belang heeft bij het vastleggen van een informatieregeling, nu de informatieplicht volgt uit de wet en de moeder onweersproken heeft gesteld dat zij zich houdt aan deze informatieplicht. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de door de vader verzochte informatieregeling vast te leggen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 12 augustus 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.P. de Beij en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 16 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier