ECLI:NL:GHSHE:2022:1918

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.288.006_01 en 200.288.006_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag van de moeder over minderjarige na wijziging omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2008. De moeder, die ten tijde van het indienen van het hoger beroep in detentie verbleef, had eerder het gezag over haar dochter verloren. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag van de moeder, maar na een mondelinge behandeling op 17 februari 2022 heeft de raad zijn standpunt gewijzigd en het verzoek tot beëindiging van het gezag niet langer gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden rondom de minderjarige zijn veranderd. De moeder heeft haar detentie beëindigd en heeft sindsdien een verbeterde relatie met haar dochter opgebouwd. De minderjarige heeft ook positief contact met haar vader en de samenwerking tussen de ouders is verbeterd. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag over haar weer aan de moeder wordt toebedeeld. De rechtbank had eerder het gezag van de moeder beëindigd, maar het hof concludeert dat de huidige omstandigheden niet langer voldoen aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging. De moeder is in staat om de zorg voor haar dochter op zich te nemen, mits zij de hulpverlening van de betrokken instanties blijft accepteren. De bijzondere curator is ontslagen van haar taak, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het gezag van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juni 2022
Zaaknummers: 200.288.006/01 en 200.288.006/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/368739 / FA RK 20-668
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
ten tijde van het indienen van het hoger beroep verblijvende in de [PI] ,
in deze procedure [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Loonstein,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
als vervolg op de beschikking van 12 augustus 2021.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
en
mr. drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius,
werkzaam bij [kantoor] te [kantoorplaats] ,
bijzondere curator over [minderjarige] .
Als informanten worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[instantie],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [instantie] .

5.De beschikking van 12 augustus 2021

5.1.
Bij beschikking van 12 augustus 2021 heeft het hof mr. drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius tot bijzondere curator over [minderjarige] benoemd en iedere verdere beslissing in afwachting van het verslag van de bijzondere curator aangehouden tot 15 november 2021 pro forma.

6.6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

in de zaken onder nummer 200.288.006/01 en nummer 200.288.006/02
6.1.
Op 17 februari 2022 heeft een mondelinge behandeling ten overstaan van het hof plaatsgevonden. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
Op deze mondelinge behandeling heeft de raad aangegeven te willen onderzoeken of het oorspronkelijke door de raad ingediende verzoek met betrekking tot de gezagsbeëindiging van de moeder gehandhaafd dient te worden. Het hof heeft de raad de gelegenheid gegeven om het eigen standpunt met betrekking tot de gezagsbeëindiging nader te bepalen en de zaak daartoe aangehouden tot 17 mei 2022. Tevens heeft het hof bepaald dat de advocaat van de moeder en de GI daarna veertien dagen de tijd hebben om op het eigen standpunt van de raad te reageren, met het verzoek gelijktijdig een afschrift te sturen aan alle overige betrokken belanghebbenden. Tevens heeft het hof alle partijen verzocht aan te geven of een nieuwe mondelinge behandeling gewenst is.
6.2.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het verslag van de bijzondere curator van 22 oktober 2021;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder met bijlage d.d. 15 november 2021;
- de brief van de GI met bijlage d.d. 8 november 2021;
- het aanvullend verslag van de bijzondere curator d.d. 4 januari 2022;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 7 februari 2022;
- de resultaten van het nadere onderzoek van de raad van 3 mei 2022;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 19 mei 2022;
- het V8 formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 23 mei 2022;
- de e-mail van [instantie] van 27 mei 2022.
6.3.
Partijen hebben het hof aangegeven dat zij afzien van een nadere mondelinge behandeling.

7.De verdere beoordeling

in de zaak onder nummer 200.288.006/017.1. Aan het hof ligt voor de beslissing op het verzoek van de moeder in hoger beroep tot het vernietigen van de bestreden beschikking en het alsnog afwijzen van het inleidende verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder.
Het hof is van oordeel dat het voldoende geïnformeerd is en in staat is zonder mondelinge behandeling een beslissing te geven.
7.2.
Uit het aanvullende raadsrapport is gebleken dat de raad het eerder ingenomen standpunt heeft gewijzigd en het verzoek tot het beëindigen van het gezag van de moeder niet langer handhaaft. De raad legt hieraan het volgende ten grondslag. [minderjarige] heeft haar hele leven te maken gehad met instabiliteit en onrust. Zij is getuige geweest van de conflictueuze relatie van de moeder met de vader en ook van de conflictueuze relatie van de moeder met de stiefvader. De moeder is in 2016 veroordeeld vanwege doodslag op de stiefvader en het verbergen van zijn lichaam en zij is tot 2021 gedetineerd geweest. Sinds de start van de detentie van de moeder in 2015 heeft [minderjarige] bij drie pleeggezinnen verbleven. Tot 2016 verbleef [minderjarige] bij de tante moederszijde, maar omdat deze plaatsing voor te veel onrust binnen de familie zorgde is [minderjarige] in een neutraal pleeggezin geplaatst. Deze plaatsing leek perspectief biedend te zijn, maar vanwege de moeizame onderlinge relaties tussen de moeder, de familie, de GI en het pleeggezin en bepaalde gebeurtenissen in het pleeggezin zelf is [minderjarige] in december 2021 overgeplaatst naar een ander neutraal pleeggezin. Vanaf het moment dat de moeder gedetineerd is geraakt heeft [minderjarige] onder constante druk gestaan van spanningen tussen de mensen om haar heen. Hierdoor is elke pleegzorgplaatsing van [minderjarige] met veel onrust gepaard gegaan. De moeder heeft veel moeite gehad om de regie over de zorg voor [minderjarige] los te laten en heeft gedurende haar detentie het gevoel gehad dat zij niet voldoende betrokken werd in de opvoeding van [minderjarige] . Dit heeft ertoe geleid dat de samenwerking met de GI een strijd is geworden, waarbij het beide partijen niet is gelukt hierin verandering teweeg te brengen. In het onderzoek van de raad van 2020 kwam de sterk bepalende houding van de moeder naar voren. Deze houding belemmerde op dat moment het contact tussen [minderjarige] en de moeder, omdat de moeder moeite had de mening en gevoelens van [minderjarige] te onderkennen.
In het nieuwe onderzoek van de raad komt de sterk bepalende houding van de moeder minder naar voren. De moeder heeft meer en beter zicht op de ontwikkeling en opvoeding van [minderjarige] sinds zij uit detentie is, en uit de begeleiding van [instantie] is gebleken dat de moeder inmiddels beter aansluit bij [minderjarige] en beter naar haar luistert en [minderjarige] beter haar grenzen aan kan geven bij de moeder. [minderjarige] heeft rondom de plaatsing in het nieuwe pleeggezin veel teleurstelling ervaren, omdat de mogelijke (netwerk)plaatsing bij haar oom en tante niet door is gegaan en zij net als in het toenmalige pleeggezin in een gezin met een christelijke achtergrond zou worden geplaatst. De moeder is tijdens deze periode een steunfiguur voor [minderjarige] gebleken. Een deel van de zorgen die de raad had in 2020 blijft echter bestaan. Deze zorgen zijn onder andere gelegen in de emotieregulatie van de moeder en de mate waarin de moeder [minderjarige] betrekt in de strijd tegen de GI. Verder heeft de moeder belangrijke groei en mijlpalen in de ontwikkeling van [minderjarige] niet meegemaakt en hebben de moeder en [minderjarige] beiden een belaste voorgeschiedenis, wat ze extra kwetsbaar maakt. Daar staat tegenover dat de samenwerking tussen de moeder en overige hulpverleningsinstanties, zoals haar casemanager en [instantie] , wel positief verloopt. De moeder komt de gemaakte afspraken na, stelt zich trouw op en gaat aan de slag met de feedback die ze krijgt.
Wat doorslaggevend is geweest voor de andere visie van de raad is dat het beëindigen van het gezag van de moeder niet heeft geleid tot de situatie die de raad voor [minderjarige] voor ogen had. Tijdens het indienen van het verzoek bij de rechtbank was het contact tussen [minderjarige] en de moeder verslechterd en waren de spanningen tussen de moeder, de familie, de GI en het pleeggezin erg belastend voor [minderjarige] . De hoop was om de belasting die [minderjarige] ervaarde weg te nemen of te verminderen door een gezagsbeëindigende maatregel te verzoeken, maar dit heeft niet geleid tot de gewenste rust voor [minderjarige] . De plaatsing in het vorige pleeggezin bleek niet langer passend voor [minderjarige] , waardoor zij overgeplaatst moest worden naar een ander pleeggezin. Ondertussen is de detentie van de moeder geëindigd en is de moeder bezig geweest haar leven weer op te bouwen. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] is enorm verbeterd en [minderjarige] heeft positief contact met de vader. Ook is er is sprake van samenwerking tussen de ouders. Hoewel de situatie door de overplaatsing van [minderjarige] naar een ander pleeggezin is verbeterd, heeft het aflopen van de detentie van de moeder de deur geopend voor een terugplaatsing bij de moeder. [minderjarige] trekt steeds meer naar de moeder toe en het is haar wens om bij de moeder verder op te groeien. De raad acht het daarom in het belang van [minderjarige] om weer bij de moeder te gaan wonen en de raad ziet hier ook mogelijkheden toe. Het is daarbij wel noodzakelijk dat [instantie] betrokken blijft, zodat een hulpverlener waar de moeder een vertrouwensrelatie mee heeft en die vertrouwd is voor [minderjarige] de regie over de thuisplaatsing uitvoert en hulpverlening in de opvoedingssituatie biedt.
7.3.
De GI en de vader hebben het hof via de advocaat van de moeder laten weten achter het advies van de raad te staan en het eens te zijn met het verzoek van de moeder.
7.4.
Het hof overweegt het volgende.
7.4.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of;
de ouder het gezag misbruikt.
7.4.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden, die het hof na eigen beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, het gezag van de moeder beëindigd heeft.
Inmiddels is de feitelijke situatie gedurende de procedure bij het hof in een stroomversnelling gekomen zoals uit het navolgende zal blijken. Die gewijzigde feitelijke omstandigheden, die kennelijk ook voor de raad aanleiding zijn geweest om niet langer het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder te handhaven, hebben er toe geleid dat het hof nu van oordeel is dat op dit moment niet (meer) wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging en dat het gezag over [minderjarige] met ingang van de beschikking van het hof weer aan de moeder toebedeeld kan worden.
In het navolgende zal het hof uiteenzetten hoe het tot deze beslissing is gekomen.
7.4.3.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat situatie wezenlijk is veranderd sinds de bestreden beschikking. Het verblijf van [minderjarige] in het toenmalige pleeggezin bleek niet langer passend te zijn voor [minderjarige] , waardoor [minderjarige] in december 2021 is overgeplaatst naar een ander pleeggezin. In de tussentijd is de detentie van de moeder afgelopen en is de relatie tussen de moeder en [minderjarige] die toentertijd moeizaam verliep, hersteld. Daarnaast heeft [minderjarige] inmiddels goed contact met de vader en zijn de ouders in staat om samen te werken.
7.4.4.
Hoewel het hof zich zorgen blijft maken om het eisende en controlerende karakter van de moeder en de onrust die zij daarmee de afgelopen jaren voor [minderjarige] heeft gecreëerd, is het hof met de raad van oordeel dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder in de huidige omstandigheden het minst belastend zal zijn voor [minderjarige] . Het hof acht de kans groot dat de strijd tussen de GI en de moeder bij voortzetting van de huidige situatie zal blijven voortbestaan, waardoor [minderjarige] belast zal blijven worden met deze strijd en de spanningen die die strijd meebrengt. De moeder zal zich, zo blijkt uit haar houding en uitlatingen, niet neerleggen bij het opgroeien van [minderjarige] in een pleeggezin (een situatie die in haar visie volstrekt niet in het belang van [minderjarige] is). Daarnaast zal [minderjarige] , die graag bij haar moeder wil gaan wonen, teleurgesteld zijn als zij niet thuisgeplaatst wordt. Dit zal leiden tot onrust in het pleeggezin, waar naast [minderjarige] twee jongere pleegkinderen wonen. De pleegouders hebben het hof recent laten weten dat de andere twee pleegkinderen momenteel al moeilijker gedrag laten zien vanwege de onzekerheid over de plaatsing van [minderjarige] . Ook zullen de moeder en [minderjarige] de contacten die zij buiten de afspraken met de GI om hebben, blijven onderhouden, waardoor [minderjarige] een dubbelleven zal gaan leiden. De verwachting is dat de spanning en onrust die [minderjarige] momenteel ervaart zal afnemen bij een thuisplaatsing en door het herstellen van het gezag van de moeder. De moeder kan dan zelf de belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen en hoeft geen strijd meer te voeren over de opvoeding van [minderjarige] . Volgens [instantie] heeft de moeder op 14 juni 2022 de sleutel van haar nieuwe woning gekregen en kan zij hier samen met [minderjarige] wonen. Het hof is daarom van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de moeder weer het gezag over [minderjarige] gaat uitoefenen.
7.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en het inleidend verzoek van de raad alsnog dient te worden afgewezen. Het hof gaat er daarbij wel vanuit dat de moeder de door de raad geïndiceerde hulpverlening van [instantie] voor haarzelf maar ook voor [minderjarige] zal blijven accepteren en [instantie] de regie over de thuisplaatsing zal laten voeren.
7.6.
Het hof stelt vast dat gelet op de door het hof hieronder onder 4 gegeven beslissing waarbij het inleidend verzoek van de raad alsnog zal worden afgewezen de bijzondere curator van haar taak kan worden ontslagen.
in de zaak onder nummer 200.288.006/02
7.7.
Gelet op de beslissing van het hof in de zaak 200.288.006/01 heeft de moeder geen belang meer bij een beslissing op haar verzoek de werking van de beschikking van de rechtbank te schorsen en zal het hof dit verzoek van de moeder afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak onder nummer 200.288.006/02:
wijst het verzoek van de moeder af;
in de zaak onder nummer 200.288.006/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 oktober 2020 over de periode tot 16 juni 2022;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 oktober 2020 met ingang van 16 juni 2022;
en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] met ingang van 16 juni 2022;
bepaalt dat het gezag met ingang van 16 juni 2022 over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] toekomt aan de moeder;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte;
ontslaat mr. drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius, werkzaam bij [kantoor] te [kantoorplaats] , van haar taak als bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en
H. van Winkel en is op 16 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.