ECLI:NL:GHSHE:2022:1917

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.307.981_01 en 200.309.449_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarigen na instabiliteit van ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2022 aangevochten, waarin hun gezag over de kinderen werd beëindigd. De kinderen staan sinds 24 januari 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn uit huis geplaatst. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen uitgeoefend tot de datum van de bestreden beschikking. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij zich heeft verbeterd en dat er geen noodzaak is om het gezag te beëindigen. De vader heeft ook positieve ontwikkelingen in zijn situatie aangegeven en pleit voor een herbeoordeling van de gezagskwestie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de raad en de GI. De raad heeft zijn eerdere standpunt herhaald en blijft bij zijn verzoek tot beëindiging van het gezag, terwijl de GI de bestreden beschikking ondersteunt. Het hof heeft de argumenten van beide ouders, de raad en de GI overwogen en geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De instabiliteit van de ouders is te groot, en de kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoedingssituatie.

Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders hebben onvoldoende aangetoond dat hun situatie voldoende is verbeterd om het gezag te herstellen. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke bepalingen omtrent gezag en de bescherming van de ontwikkeling van de minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 juni 2022
Zaaknummers : 200.307.981/01 en 200.309.449/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/375810 / FA RK 21-4826
In de zaak met
zaaknummer 200.307.981/01:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep (200.307.981/01),
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool.
In de zaak met
zaaknummer 200.309.449/01:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
Beide zaken gaan over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 15 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.307.981/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2022, heeft de moeder verzocht de beschikking van 15 februari 2021 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders over de kinderen af te wijzen.
2.2.
Bij brief d.d. 13 april 2022, met een rapportage in briefvorm d.d. 7 april 2022, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 april 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
In de zaak met zaaknummer 200.309.449/01
2.4.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 april 2022, heeft de vader verzocht de beschikking van 15 februari 2021 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders over de kinderen, met benoeming van de GI tot voogdes, af te wijzen.
2.5.
Bij brief d.d. 28 april 2022 heeft de raad bericht dat hij volhardt bij zijn eerdere bevindingen en verzochte gezagsbeëindiging.
In beide zaken
2.6.
De mondelinge behandeling van beide verzoeken heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Gruijl;
- de vader, bijgestaan door mr. F. Pool;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 januari 2022;
- in de zaak met nummer 200.307.981/01 de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , ingekomen op 20 april 2022.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen uitgeoefend tot de datum van de bestreden beschikking.
3.2.
De kinderen staan sinds 24 januari 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 24 januari 2023.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 24 januari 2020 uit huis geplaatst. Zij verblijven in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten het gezinshuis [gezinshuis] .
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders beëindigd.
3.4.
De moeder en de vader kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft, na een lange periode waarin het goed met haar ging, een periode gehad waarin het minder goed met haar ging. Zij heeft een psychose gehad na de uithuisplaatsing van de kinderen. Het gaat nu weer beter met haar en er is sprake van positieve ontwikkelingen. Aan de moeder is inmiddels een woning toegewezen. Zij verblijft nu nog in een opvanglocatie. Haar hulpverleningstraject bij de GGZ verloopt goed. Zij gebruikt geen drugs. Zij heeft een revalidatieplek in verband met haar spierziekte.
De moeder ziet in dat de kinderen zich goed ontwikkelen in het gezinshuis en straalt naar de kinderen uit dat zij het goed vindt dat de kinderen daar verblijven. Er is geen noodzaak om het gezag van de ouders te beëindigen. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken.
De GI heeft te weinig ingezet op een thuisplaatsing van de kinderen. De moeder heeft geen eerlijke kans gehad en wil er voor haar kinderen zijn. Er dient alsnog een perspectiefonderzoek plaats te vinden. De moeder is leerbaar, stabiel en kan in het belang van de kinderen denken en handelen. De GI heeft eerder aangegeven dat zij de moeder meer fysieke tijd met haar kinderen wil bieden, zonder pedagogische begeleiding. Dit is echter niet gebeurd. De omgangsmomenten zoals die nu plaatsvinden, vindt de moeder te weinig.
3.6.
De vader voert – samengevat – het volgende aan.
De vader erkent dat hij een periode geen stabiele basis voor de kinderen kon zijn, omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. Om die reden heeft hij aangegeven dat het goed is dat de kinderen in het gezinshuis verblijven. Hij heeft daarbij altijd en nog steeds de wens gehad dat de kinderen uiteindelijk thuis kunnen wonen. Inmiddels is sprake van een positieve ontwikkeling bij de ouders. Zij hebben afgelopen periode op alle vlakken heel hard aan zichzelf gewerkt. Aan de moeder is een woning toegewezen en de vader heeft een nieuwe baan. De ouders hebben samen weer een relatie. Zij doen hun best de omgangsregeling met de kinderen adequaat na te komen. Door miscommunicatie kon de omgang een keer niet doorgaan. De ouders belasten de kinderen niet met hun wens dat de kinderen weer thuis komen wonen. Zij zorgen er niet voor dat de kinderen in onzekerheid over hun opvoedperspectief verkeren. De kinderen ontwikkelen zich goed in het gezinshuis. De aanvaardbare termijn is niet verstreken.
De ouders hebben geen eerlijke kans gekregen. De inspanningen van de GI gedurende de ondertoezichtstelling van de kinderen waren er niet op gericht om de ouders weer zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te laten dragen. Er dient, ook gelet op de gewijzigde omstandigheden van de ouders, alsnog een onderzoek naar de situatie en mogelijkheden van ouders plaats te vinden.
3.7.
De raad voert – samengevat – het volgende aan.
De raad ziet naar aanleiding van de opgehaalde informatie, zoals weergegeven in zijn rapportage van 7 april 2022, geen reden om zijn eerdere bevindingen van de raadsrapportage van 21 oktober 2021 aan te passen. De raad blijft bij zijn verzoek en standpunt in eerste aanleg. De beslissing tot beëindiging van het gezag is niet lichtvaardig genomen. De instabiliteit van de ouders is met periodes te groot, afgezet tegen de zekerheid die de kinderen nodig hebben. De zekerheid over hun perspectief hebben de kinderen nodig om hun goede ontwikkeling vast te kunnen houden. De kinderen en de ouders zijn te kwetsbaar om het gezag in stand te laten. Als de ouders hun positieve ontwikkeling vasthouden, dan zou gekeken kunnen worden naar uitbreiding van het contact tussen de ouders en de kinderen.
3.8.
De GI voert – samengevat – het volgende aan.
De bestreden beschikking is op juiste gronden afgegeven. De GI onderschrijft de in het verzoekschrift van de raad aangevoerde gronden. De recente ontwikkelingen zijn als volgt.
Bij aanvang van de plaatsing lieten de kinderen op meerdere ontwikkelingsgebieden achterstanden zien in hun ontwikkeling. Zij hebben die achterstand inmiddels ingehaald en ontwikkelen zich leeftijdsadequaat. Wel hebben alle drie de kinderen veel behoefte aan duidelijkheid, voorspelbaarheid en structuur. Zij doen hierin, in vergelijking met leeftijdsgenoten, een groter beroep op de opvoedvaardigheden van hun opvoeders. Het uitdagende gedrag van de kinderen neemt toe nadat zij belastende omgangscontacten hebben gehad met de ouders of als de ouders niet op het geplande omgangsmoment zijn verschenen. De kinderen gaan inmiddels een hechtingsrelatie aan met de gezinshuisouders. Voor de kinderen is het belangrijk dat zij duidelijkheid krijgen over hun woonperspectief.
De contactregeling tussen de ouders en de kinderen is teruggebracht in frequentie om teleurstelling bij de kinderen te voorkomen en om te zorgen dat de ouders de regeling kunnen nakomen. Sinds januari 2022 is de bezoekregeling voor de kinderen met de ouders gewijzigd naar één keer per drie weken (dat was voordien een keer per twee weken). De laatste twee maanden is één contactmoment niet doorgegaan, omdat de begeleider niet tijdig was gebeld. De ouders zijn de laatste twee maanden beter bereikbaar. Voor de ouders is het lastig om in samenwerking te blijven met de GI en gezinshuisouders. Daarom is het belangrijk dat er een voogd is die kaders kan stellen en beslissingen kan nemen over en voor de kinderen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.3.
Op het moment dat perspectiefonderzoek mogelijk was, was de situatie van de ouders te instabiel. De ouders stellen dat thans sprake is van een verbetering van hun situatie, maar dit is onvoldoende gebleken. Zo was er in januari 2022 nog een onveilig omgangsmoment met de kinderen, waarbij de moeder instabiel en verward was en verbaal agressief naar de omgangsbegeleider. Ook zijn de ouders veelvuldig te laat bij afspraken. Voorts verblijven de ouders nog in een opvanglocatie. Zij hebben verklaard dat de moeder zicht heeft op een andere woning, maar dit is niet onderbouwd. Verder bestaat onduidelijkheid over het behandeltraject van de vrouw bij de GGZ en haar middelengebruik. De raad heeft – na de bestreden beschikking – nog aanvullend onderzoek gedaan naar de actuele stand van zaken. Uit de briefrapportage van dat onderzoek blijkt evenmin dat de instabiliteit bij de ouders voldoende is weggenomen.
Het hof is van oordeel dat onder de huidige omstandigheden onverminderd geldt dat er geen perspectief op terugplaatsing van de kinderen bij de ouders bestaat. De aanvaardbare termijn waarbinnen de ouders de zorg voor de kinderen zouden kunnen dragen, zoals bedoeld in artikel 1:266 lid 1 BW, is verstreken. Voor de kinderen moet duidelijkheid bestaan over hun toekomstperspectief en wie daarover de belangrijke beslissingen kan gaan nemen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking ten aanzien van beide ouders dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en L.N. Geerman en is op 16 juni 2022 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.