Uitspraak
zaaknummer 200.307.981/01:
zaaknummer 200.309.449/01:
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2022 aangevochten, waarin hun gezag over de kinderen werd beëindigd. De kinderen staan sinds 24 januari 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn uit huis geplaatst. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen uitgeoefend tot de datum van de bestreden beschikking. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij zich heeft verbeterd en dat er geen noodzaak is om het gezag te beëindigen. De vader heeft ook positieve ontwikkelingen in zijn situatie aangegeven en pleit voor een herbeoordeling van de gezagskwestie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de raad en de GI. De raad heeft zijn eerdere standpunt herhaald en blijft bij zijn verzoek tot beëindiging van het gezag, terwijl de GI de bestreden beschikking ondersteunt. Het hof heeft de argumenten van beide ouders, de raad en de GI overwogen en geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De instabiliteit van de ouders is te groot, en de kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoedingssituatie.
Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders hebben onvoldoende aangetoond dat hun situatie voldoende is verbeterd om het gezag te herstellen. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke bepalingen omtrent gezag en de bescherming van de ontwikkeling van de minderjarigen.