ECLI:NL:GHSHE:2022:191

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
21/00242
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en beroep op overmacht

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting heeft de belanghebbende verklaard dat hem telefonisch was toegezegd dat de naheffingsaanslag zou worden kwijtgescholden, wat het hof als geloofwaardig heeft beoordeeld. Het hof oordeelt dat de door de belanghebbende aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet leiden tot een geslaagd beroep op overmacht, maar dat de toezegging van de heffingsambtenaar wel degelijk een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt. Het hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de naheffingsaanslag onterecht opgelegd verklaard. De heffingsambtenaar is verplicht het betaalde griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00242
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 december 2020, nummer BRE 19/3750 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen belanghebbende, vergezeld van zijn partner. De heffingsambtenaar is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij de heffingsambtenaar bij brief van 5 oktober 2021 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door de heffingsambtenaar opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 6 oktober 2021 om 08:08 uur door de heffingsambtenaar is afgehaald op een PostNL-locatie.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is op 13 juni 2019 onder aanslagnummer [aanslagnummer]
een naheffingsaanslag parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd wegens het parkeren met een auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. De auto stond namelijk geparkeerd aan de Keldermanslaan in Bergen op Zoom. In de parkeerverordening en het daarbij horende aanwijzingsbesluit van de gemeente Bergen op Zoom is deze plaats aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.2.
Tijdens een controle op 13 juni 2019 omstreeks 11:26 uur is door de parkeercontroleurs vastgesteld dat met het door belanghebbende om 10:19 uur aangeschafte parkeerkaartje tot 11:01 uur aan de Keldermanslaan mocht worden geparkeerd. Zij hebben geconstateerd dat ten tijde van de controle geen geldig parkeerkaartje zichtbaar aanwezig was en de auto ook niet was aangemeld voor GSM-parkeren. Daarom is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,40, verhoogd met € 59,00 wegens kosten van de naheffing.
2.3.
Gedagtekend 20 januari 2021 heeft de griffier de heffingsambtenaar verzocht om binnen zes weken na dagtekening een verweerschrift in te dienen. De griffier heeft met dagtekening 4 maart 2021 de heffingsambtenaar nogmaals in de gelegenheid gesteld om vóór 18 maart 2021 een verweerschrift in te dienen. Met dagtekening 5 oktober 2021 is de heffingsambtenaar door de griffier opgeroepen om de onderhavige zaak mondeling ter zitting te behandelen. In hoger beroep heeft het hof met dagtekening 12 februari 2021 alleen een ontvangstbevestiging betreffende een afschrift proces-verbaal parkeerbelasting van de heffingsambtenaar ontvangen. De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend en is niet ter zitting verschenen.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Niet in
geschil is dat belanghebbende op 13 juni 2019 omstreeks 11:26 uur aan de Keldermanslaan heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.0.1.
De heffingsambtenaar is niet ter zitting verschenen en heeft het hof niet medegedeeld dat en met welke reden hij niet op de zitting aanwezig zal zijn.
4.0.2.
Het hof hecht er aan op te merken dat op de heffingsambtenaar weliswaar geen wettelijke verplichting rust om ter zitting te verschijnen, doch dat behoorlijk bestuur en professionaliteit de heffingsambtenaar nopen zich ter zitting te doen vertegenwoordigen, bijzondere omstandigheden daargelaten. Door niet te verschijnen miskent de heffingsambtenaar zijn positie als procespartij, in het bijzonder nu hij optreedt namens de overheid, en kan het onderzoek ter zitting worden bemoeilijkt. Nog afgezien van de meerwaarde die een mondelinge uitwisseling van standpunten kan hebben naast de schriftelijke wisseling van stukken, veroorzaakt het niet-verschijnen dat bij een rechter levende vragen niet beantwoord kunnen worden.
4.0.3.
De heffingsambtenaar heeft met het niet verschijnen in zijn geheel geen reden gegeven voor het niet verschijnen ter zitting. Om die reden en mede gelet op de in 2.3 geschetste gang van zaken gaat het hof ervan uit dat er geen bijzondere omstandigheden zijn geweest die aan de afwezigheid ten grondslag hebben gelegen. Het hof betreurt het daarom dat de heffingsambtenaar er voor heeft gekozen niet ter zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake was van overmacht in verband met een uitgelopen zitting bij de politierechter. Gelet op die omstandigheid is het volgens belanghebbende niet aan zijn schuld te wijten dat ten tijde van de controle geen parkeerbelasting is voldaan. Belanghebbende stelt daarnaast dat hem is toegezegd dat het te betalen bedrag zou worden kwijtgescholden. Enerzijds heeft Parkeerbeheer in een telefonisch gesprek op de dag van de bekeuring aangegeven dat er coulant zou worden omgegaan met het kwijtschelden van de parkeerboete en anderzijds heeft de belastingrechter ter zitting bij de rechtbank voorgesteld om de boete kwijt te schelden, aldus belanghebbende.
4.2.
Het hof overweegt omtrent het beroep op overmacht als volgt. De wettelijke bepalingen inzake de heffing van parkeerbelastingen bieden het hof niet de vrijheid de naheffingsaanslag op grond van deze door belanghebbende aangevoerde persoonlijke omstandigheden te vernietigen. Wanneer sprake is van een noodsituatie of een spoedeisende situatie waardoor belanghebbende absoluut, feitelijk en fysiek, verhinderd is om parkeerbelasting te betalen kan wel sprake zijn van het vervallen van de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat van een dergelijke situatie in dit geval geen sprake van is. Gemeenten kunnen overigens wel beleid voeren of een gedragslijn volgen waarop een parkeerder zich kan beroepen. Het is het hof echter niet gebleken dat een dergelijk beleid geldt voor persoonlijke omstandigheden zoals die spelen bij belanghebbende en dat ligt, gelet op het zakelijke en objectieve karakter van de parkeerbelastingen, ook niet voor de hand. Het niet betaald hebben van de verschuldigde parkeerbelasting komt daarom in beginsel voor rekening en verantwoordelijkheid van belanghebbende.
4.3.
Bij een toezegging waaraan vertrouwen kan worden ontleend moet het gaan om een ondubbelzinnige toezegging bij de wetstoepassing in de concrete situatie van een individu. Daarbij moet door degene die de toezegging heeft gedaan kennis zijn genomen van alle bijzonderheden van de specifieke situatie. Een dergelijke toezegging bindt de heffingsambtenaar, ook wanneer de nakoming van de toezegging in strijd is met de wet. Daarbij gelden twee voorbehouden. Het eerste voorbehoud is dat de door belanghebbende aan Parkeerbeheer verschafte, voor diens toezegging relevante gegevens juist en volledig zijn. Het tweede voorbehoud is dat de gedane toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen.
4.4.
Het hof overweegt met betrekking tot het telefoongesprek met Parkeerbeheer als volgt. Belanghebbende heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat Parkeerbeheer telefonisch, rond het moment dat de naheffingsaanslag was uitgereikt, nadat belanghebbende de feitelijke situatie had uitgelegd concreet en ondubbelzinnig heeft toegezegd dat door het schrijven van een brief de naheffingsaanslag zou worden kwijtgescholden. Door deze concrete en ondubbelzinnig toezegging van Parkeerbeheer na kennisneming van alle bijzonderheden van de specifieke situatie, kon en mocht belanghebbende redelijkerwijs begrijpen dat de naheffingsaanslag zou worden kwijtgescholden. Bij de toepassing van het vertrouwensbeginsel gaat het er niet om wat is bedoeld te zeggen, maar hoe belanghebbende de gedraging van Parkeerbeheer redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen. De gedragingen van Parkeerbeheer moeten vervolgens aan de heffingsambtenaar worden toegerekend. Met het gevoerde telefoongesprek heeft de heffingsambtenaar aldus een in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de naheffingsaanslag zou worden kwijtgescholden.
4.5.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag onterecht opgelegd.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 47 respectievelijk € 134 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het aan belanghebbende betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 181 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, raadsheer, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.