In deze zaak, uitgesproken op 16 juni 2022 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2022 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 23 januari 2023. De moeder betoogde dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was, omdat het goed ging met de kinderen en er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer waren. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, voerde aan dat er nog steeds zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, met name door schoolverzuim en gezondheidsproblemen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2022 zijn de standpunten van de moeder, de (stief)vader en de GI besproken. De moeder en de (stief)vader stelden dat de situatie verbeterd was en dat de ondertoezichtstelling hen belemmerde. De GI daarentegen benadrukte dat er nog steeds zorgen waren over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de feiten en argumenten zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er op dat moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigde.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de periode van ondertoezichtstelling vanaf de uitspraak en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is genomen door de rechters A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en K.A. Boshouwers.