ECLI:NL:GHSHE:2022:1909

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.308.666_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en vernietiging van ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van kinderbescherming

In deze zaak, uitgesproken op 16 juni 2022 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2022 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 23 januari 2023. De moeder betoogde dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was, omdat het goed ging met de kinderen en er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer waren. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, voerde aan dat er nog steeds zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, met name door schoolverzuim en gezondheidsproblemen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2022 zijn de standpunten van de moeder, de (stief)vader en de GI besproken. De moeder en de (stief)vader stelden dat de situatie verbeterd was en dat de ondertoezichtstelling hen belemmerde. De GI daarentegen benadrukte dat er nog steeds zorgen waren over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de feiten en argumenten zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er op dat moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigde.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de periode van ondertoezichtstelling vanaf de uitspraak en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is genomen door de rechters A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en K.A. Boshouwers.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 juni 2022
Zaaknummer : 200.308.666/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/377012 / JE RK 21-1824
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.S. Pot,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de (stief)vader] (hierna te noemen: de (stief)vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006, en
  • [minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 11 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en daarmee de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te heffen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2002, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Pot, advocaat van de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de (stief)vader.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het verzoekschrift van de GI tot verlenging ondertoezichtstelling, ingekomen ter griffie op 13 april 2022;
  • de brief van de raad van 25 april 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de moeder zijn geboren: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [de (stief)vader] is de vader van [minderjarige 2] en de stiefvader van [minderjarige 1] . De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij wonen bij de moeder en de (stief)vader.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 23 januari 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna telkens voor de duur van een jaar verlengd.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 23 januari 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals door de advocaat aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is nooit noodzakelijk geweest. Het gaat goed met de kinderen en er zijn nooit dusdanige problemen geweest die slechts met een ondertoezichtstelling aangepakt zouden kunnen worden. De moeder heeft altijd meegewerkt met de hulpverlening en heeft altijd openheid van zaken gegeven. Het is de moeder niet duidelijk wat de inspanningen van de GI zijn geweest, in die zin dat er in ieder geval door de GI geen zaken zijn aangepakt die de moeder niet zelf heeft aangepakt. De GI doet het voorkomen alsof de situatie rondom de huisvesting stabiel is geworden door de ondertoezichtstelling. Deze problemen zijn echter door de moeder en de stiefvader zelf opgelost.
De GI heeft onvoldoende gespecificeerd wat de concrete ernstige ontwikkelingsbedreigingen zijn, wat het plan van aanpak is, wat de doelen zijn en binnen welk tijdsbestek deze gerealiseerd dienen te zijn. De hulpverlening kan prima binnen het vrijwillig kader plaatsvinden. Door het gedwongen kader wordt de moeder belemmerd om zelf zaken te regelen. Bovendien belast de ondertoezichtstelling het gezin en met name de kinderen omdat zij hierdoor onterecht het stempel krijgen dat zij ‘probleemgevallen’ zouden zijn. De ondertoezichtstelling is slechts een lege huls en dient dan ook niet verlengd te worden.
3.6.
De (stief)vader voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Het gaat inmiddels goed met [minderjarige 1] . De coronatijd was voor hem wat lastiger maar nu gaat hij weer gewoon naar school. Waarschijnlijk hoeft [minderjarige 1] het schooljaar niet over te doen. De leerplichtambtenaar heeft in verband met schoolverzuim in het verleden een proces-verbaal opgemaakt. De betreffende zitting zal eind juni plaatsvinden. De (stief)vader ziet in dit verband geen problemen meer; een eventuele boete zal door hem worden betaald.
Ook met [minderjarige 2] gaat het weer beter. [minderjarige 2] heeft nieuwe medicatie gekregen waardoor zijn gezondheidstoestand is verbeterd. Hij gaat nu weer graag naar school. De leerkracht van [minderjarige 2] is ook positief en heeft aangegeven dat het met [minderjarige 2] beter gaat op school sinds hij weer komt. Volgens de (stief)vader gaat [minderjarige 2] over naar de volgende groep. De (stief)vader geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat de jeugdzorgwerker van de GI iedere drie weken op huisbezoek zou komen, maar dat zij pas drie keer bij hen thuis is geweest. De andere keren was de afspraak op school of digitaal. De ondertoezichtstelling heeft voor de moeder en de (stief)vader geen toegevoegde waarde.
3.7.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Ondanks dat de (stief)vader en de moeder lieve en zorgzame ouders zijn voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en het beste met hen voorhebben, zijn er nog steeds grote zorgen rondom de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Er is erg veel schoolverzuim waardoor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een grote leerachterstand hebben opgelopen. Het lukt de (stief)vader en de moeder niet om de kinderen structuur te bieden en ze dagelijks naar school te laten gaan. De (stief)vader en de moeder laten onvoldoende communicatie met de school zien en erkennen de zorgen rondom het schoolverzuim niet. Daarnaast zijn er zorgen over de sociale ontwikkeling en de vorming van (kinderlijke) autonomie en het ontbreken en aangaan van sociale contacten. De geboden hulpverlening heeft onvoldoende kunnen bereiken. Veel afspraken met de pedagogische gezinsbegeleiding van [instelling 1] zijn afgezegd of niet doorgegaan.
[minderjarige 2] heeft ook gezondheidsproblemen, waarvoor hij naar het ziekenhuis is verwezen. Ook hier worden gemaakte afspraken vaak zonder bericht van verhindering niet nagekomen. Daardoor kan onvoldoende medische zorg worden verleend aan [minderjarige 2] .
Het doel van de GI is te bewerkstellingen dat de (stief)vader en de moeder de opvoedsituatie stabiel houden, dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dagelijks naar school gaan en dat de (stief)vader en de moeder de afspraken met school, begeleiding, ziekenhuis en dergelijke blijven nakomen. Tot dusver worden de positieve stappen die de (stief)vader en de moeder zetten maar kort vastgehouden. Ondersteuning vanuit het vrijwillig kader zal onvoldoende werken omdat de (stief)vader en de moeder de zorgen niet erkennen en zij hulpverlening vermijden. Terwijl de (stief)vader en de moeder een diep wantrouwen hebben jegens jeugdzorg weet de huidige jeugdzorgwerker aan te sluiten bij dit gezin en de (stief)vader en de moeder te motiveren tot actieve samenwerking. Het is dan ook in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dat de ondertoezichtstelling in stand blijft.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden die het hof na eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt heeft geoordeeld dat ten tijde van het geven van de bestreden beschikking voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake was van een zodanig ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat deze een voortzetting van de ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Er is naar het oordeel van het hof echter thans niet langer sprake van een zodanig ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat deze een voortzetting van de ondertoezichtstelling rechtvaardigt en derhalve is niet langer voldaan aan het wettelijk criterium als genoemd in artikel 1:255 BW.
3.8.4.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het volgende gebleken.
Het gaat inmiddels goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het gezin woont al geruime tijd op het huidige woonadres en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in hun omgeving nieuwe contacten opgedaan. Dat er bij de kinderen op sociaal gebied zorgen zouden zijn of dat zij op een ander vlak ernstig in hun ontwikkeling werden of worden bedreigd is het hof niet gebleken.
De door de GI genoemde ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] was met name gelegen in de schoolgang van de kinderen.
Ten aanzien van het schoolverzuim van [minderjarige 1] is de leerplichtambtenaar ingeschakeld, is proces-verbaal opgemaakt en is een zitting bij de rechter gepland. Naar alle waarschijnlijkheid zal in dit traject, zoals te doen gebruikelijk, de Raad voor de Kinderbescherming om advies worden gevraagd en wordt wellicht ook nog door de rechter jeugdreclassering ingezet. De schoolgang van [minderjarige 1] wordt naar het oordeel van het hof op deze manier voldoende gemonitord en gewaarborgd. Het hof vertrouwt er op dat de school hier voldoende toezicht op houdt en indien nodig zo snel en adequaat mogelijk ingrijpt en de leerplichtambtenaar inschakelt als er opnieuw sprake zou zijn van verzuim.
De schoolgang van [minderjarige 2] hing samen met zijn medische klachten. De medische situatie van [minderjarige 2] is inmiddels verbeterd door het wijzigen van zijn medicatie. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de onderwijzer van [minderjarige 2] positief gerapporteerd heeft over de ontwikkelingen van [minderjarige 2] nu hij weer naar school komt; ter zitting is een bericht van de leraar van [minderjarige 2] hierover voorgelezen.
3.8.5.
Het hof neemt in haar overwegingen nog mee dat [instelling 2] is ingeschakeld. Daarbij wordt vanuit de driehoek - ouders, kinderen en professional - samengewerkt en begeleiding geboden. Het hof vertrouwt er op dat, waar nodig, de (stief)vader en de moeder de noodzakelijke hulpverlening in het vrijwillig kader zullen (blijven) volgen.
3.8.6.
Op grond van al het vorenstaande is het hof van oordeel dat thans, bij het ontbreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW, er geen wettelijke grond meer is voor een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de GI alsnog dient te worden afgewezen met ingang van heden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2022, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de periode van ondertoezichtstelling vanaf heden;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van heden het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog af;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling over de periode van 11 januari 2022 tot heden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en K.A. Boshouwers en is op 16 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.