ECLI:NL:GHSHE:2022:1885

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
200.287.506_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door spuitwerkzaamheden met landbouwgif

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [X] Boomkwekerijen B.V. tegen Loonbedrijf [Y] B.V. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding van € 5.274,-- die [X] stelt te hebben geleden door spuitwerkzaamheden met landbouwgif uitgevoerd door [Y]. De rechtbank had de vordering in eerste aanleg afgewezen, waarna [X] in hoger beroep ging. Tijdens de procedure in hoger beroep is een comparitie van partijen gehouden en zijn memorie van grieven en memorie van antwoord ingediend. De kern van het geschil betreft de vraag of [Y] aansprakelijk is voor de schade die [X] stelt te hebben geleden. Het hof oordeelt dat [Y] bewijs moet leveren van de tijdstippen waarop de spuitwerkzaamheden zijn uitgevoerd, aangezien deze informatie cruciaal is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering en het horen van getuigen. De raadsheer-commissaris, mr. O.G.H. Milar, zal de getuigenverhoren leiden. De zaak is aangehouden voor een rol op 5 juli 2022, waar partijen hun getuigen en verhinderingen moeten opgeven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
zaaknummer 200.287.506/01
arrest van 14 juni 2022
in de zaak van
[X] Boomkwekerijen B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante, hierna: [X] ,
advocaat: mr. T.G.G. Raijmakers te Eindhoven,
tegen
Loonbedrijf [Y] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde, hierna [Y] ,
advocaat: mr. S. Goldstein te Amsterdam,
op het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant,
zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 27 augustus 2020 tussen appellante als
eiseres en geïntimeerde als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8299949 \C V EXPL 20-434)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Ter uitvoering van het tussenarrest van 9 februari 2021 is op 9 maart 2021 een comparitie van partijen gehouden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Daarna heeft [X] een memorie van grieven genomen en [Y] een memorie van antwoord met producties 1 tot en met 12. Ten slotte zijn de stukken weer in handen gesteld van het hof voor het wijzen van arrest.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1
De vordering van [X] tegen [Y] strekt tot vergoeding van door haar veroorzaakte schade aan bomen als gevolg van het gebruik van een spuitmiddel. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Tussen partijen staat vast dat de schade € 5.274,-- bedraagt.
3.2
Tussen partijen was aanvankelijk in geschil op welke datum de spuitwerkzaamheden zijn uitgevoerd. [Y] heeft in haar verweer in eerste aanleg gesteld dat deze datum 6 april 2019 was. Blijkens de memorie van grieven gaat [X] daar ook van uit.
3.3
Tussen partijen is (terecht) niet in geschil dat de bespuiting met de in dit geval door [Y] gebruikte middelen slechts dan tot aansprakelijkheid leidt indien het zodanig waarschijnlijk was dat door de bespuiting schade zou kunnen ontstaan, dat [Y] zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had dienen te onthouden.
3.4. [Y] heeft schriftelijke bescheiden in het geding gebracht die zijn opgemaakt om de (kennelijk volgens haar relevante) gegevens met betrekking tot het spuiten schriftelijk vast te leggen. In deze bescheiden ontbreken echter de tijdstippen waarop of waartussen is gespoten. [X] , die niet bekend was en kon zijn met die tijdstippen, zou in een onredelijk zware bewijspositie geraken wanneer hij volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv met het bewijs van de tijdstippen zou worden belast. Daarom is het hof van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in dit bijzondere geval behoren mee te brengen dat [Y] de tijdstippen waarop of waartussen is gespoten bewijst. [Y] zal hiertoe in de gelegenheid worden gesteld.
3.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
laat [Y] toe bewijs te leveren van de tijdstippen waarop of waartussen op
6 april 2019 door haar spuitwerkzaamheden zijn uitgevoerd;
bepaalt, voor het geval [Y] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. O.G.H. Milar als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 5 juli 2022 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenver-hoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [Y] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.J. van Sandick en P. Kuipers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juni 2022.
griffier rolraadsheer