ECLI:NL:GHSHE:2022:1860

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
20-003429-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van levensgezel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel. De politierechter had de verdachte op 28 oktober 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot 3 maanden gevangenisstraf. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar subsidiair werd een strafmaatverweer gevoerd.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte op 9 april 2019 te Breda zijn levensgezel heeft mishandeld door haar tegen het onderbeen en de rug te trappen. Het hof oordeelde dat de politierechter ten onrechte had aangenomen dat de vrouw de levensgezel van de verdachte was, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe persoonlijke relatie. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte strafbaar voor mishandeling, met een gevangenisstraf van 4 weken, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder onherroepelijk een straf opgelegd gekregen, wat meegewogen is in de beslissing.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003429-19
Uitspraak : 31 mei 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 oktober 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-085483-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1981,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde, met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid “begaan tegen zijn levensgezel”, bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 9 april 2019 te Breda, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen het onderbeen, althans het lichaam, te trappen en/of te schoppen en/of die [slachtoffer] (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, tegen de rug, althans het lichaam, te trappen en/of te schoppen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 april 2019 te Breda [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen het onderbeen te trappen en die [slachtoffer] tegen de rug te trappen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. In het bijzonder acht het hof, anders dan de politierechter, niet bewezen dat [slachtoffer] de levensgezel was van de verdachte. Immers, uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt onvoldoende dat sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid tussen de verdachte en [slachtoffer] .
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, Basisteam Markdal, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2000-2019082163, gesloten d.d. 11 april 2019, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 31. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2019, dossierpagina’s 8 tot en met 9, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 9 april 2019, omstreeks 16:35 uur, kreeg ik de melding om me naar [adres] te begeven, aldaar zou een vrouw door een man zijn mishandeld. De man zou als bestuurder rijden in een Opel Vivaro, zwart van kleur en voorzien van het kenteken [kenteken] . Blijkens bevraging bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek de tenaamgestelde van dit voertuig te zijn: [slachtoffer] , [geboortedag 2] 1996 te [geboorteplaats 2] (Brazilië). Ter plaatse zag ik op straat meerdere personen staan. Deze personen wezen naar het voertuig dat langs de kant van de weg stond geparkeerd. Ik zag bij het voertuig een man staan, later blijkende te zijn [verdachte] . Vervolgens zag ik dat een vrouw (
het hof begrijpt: [slachtoffer]) voorover tegen een geparkeerd voertuig hing, waarbij zij een voet deels over haar been gebogen hield. Ik zag naast haar op de grond een schoen liggen. Ik zag dat de enkel van de vrouw dik en opgezwollen was. Ook zag ik een bloedwondje ter hoogte van haar enkel. Door haar werd bevestigend geantwoord op de vraag of zij de eigenaresse van de hierboven genoemd voertuig was. Hierop werd de man door mij aangehouden als verdachte.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verhoor d.d. 9 april 2019, dossierpagina’s 5 tot en met 6, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op 9 april 2019, omstreeks 16.15/16.30 uur, hoorde ik iemand schreeuwen op straat. Ik keek uit het raam en zag een vrouw in de richting van een zwart busje lopen. Vervolgens zag ik een man uit het busje stappen. Ik zag de man in de richting van de vrouw lopen en ik hoorde hem vloeken en schelden richting de vrouw. Ik hoorde de vrouw hard gillen. Vervolgens zag ik dat de man de vrouw trapte. De man raakte het onderbeen van de vrouw en ik zag dat de vrouw hierdoor omviel. Op het moment dat de vrouw op de grond lag, zag ik dat de man haar in haar rug schopte. Ik rende hierop direct naar buiten om de vrouw te helpen.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2019, dossierpagina 24, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik heb op 10 april 2019 telefonisch contact gehad met [slachtoffer] . Ik vroeg of ze bij een dokter was geweest en ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat ze gisteren inderdaad nog bij een dokter was geweest en dat zij haar enkel op verschillende plekken gebroken had en dat zij enkele weken in het gips moest.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep (primair) vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – voor zover relevant, samengevat – het volgende aangevoerd.
De verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd, immers, beide getuigen hebben bij de politie op essentiële punten anders verklaard dan bij de raadsheer-commissaris. Voorts betwist de verdediging de juistheid van de verklaring van de onbekend gebleven 13-jarige jongen. De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan deze getuige alsnog in hoger beroep te horen, ingeval het hof het proces-verbaal van bevindingen inhoudende de verklaring van deze jongen voor het bewijs zal gebruiken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof twijfelt niet aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] , zoals hiervoor weergegeven in de bewijsmiddelen. Deze gedetailleerde verklaring is vrijwel direct na de gebeurtenis ter plaatse afgelegd bij een van de verbalisanten. Dat de verklaring zoals [getuige 1] deze heeft afgelegd bij de politie op (ondergeschikte) onderdelen afwijkt van de verklaring die zij ongeveer tweeënhalf jaar later heeft afgelegd bij de raadsheer-commissaris maakt dit oordeel niet anders, nu deze afwijkingen alleszins begrijpelijk zijn gezien het tijdsverloop. Het hof acht de verklaring van getuige [getuige 1] betrouwbaar en gebruikt deze voor het bewijs.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 2] behoeft geen bespreking nu deze verklaring niet voor het bewijs wordt gebruikt.
Voor zover het verweer betrekking heeft op de verklaring van de onbekend gebleven 13-jarige jongen behoeft dit evenmin bespreking, omdat het hof die verklaring niet voor het bewijs gebruikt. Op het voorwaardelijk verzoek om deze getuige alsnog in hoger beroep te horen behoeft het hof geen beslissing te nemen.
Het verweer wordt bijgevolg in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden zal opleggen. Daartoe voert de advocaat-generaal aan dat een kortere straf niet passend is gelet op het gewelddadige karakter van het handelen van de verdachte tegenover een kwetsbare vrouw.
De verdediging heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd. Zij verzoekt om aan te sluiten bij de LOVS-oriëntatiepunten en te volstaan met de oplegging van een geldboete en, indien dit niet voldoende is, een voorwaardelijke straf. Voorts moet rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de ouderdom van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , zijn toenmalige vriendin, door haar te trappen tegen haar onderbeen en rug. Dit heeft ertoe geleid dat het slachtoffer een gebroken enkel heeft opgelopen. Door zijn handelen heeft de verdachte op gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Voorts vond de mishandeling plaats midden op de dag, op de openbare weg en waren vele omstanders hier getuige van.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld. Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof, met de politierechter, een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten zal daarop in mindering worden gebracht.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een geldboete, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging is bepleit, acht het hof dan ook niet aan de orde. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd maakt dit niet anders.
Anderzijds ziet het hof geen aanleiding om de duur gevangenisstraf (fors) te verhogen zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G Truijen, griffier,
en op 31 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S. Riemens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.