9.1.Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a) Op of omstreeks 22 april 2004 heeft Achmea Retail Bank N.V., mede handelend onder de naam Centraal Beheer Achmea (hierna: Achmea), met [persoon A] en haar toenmalige echtgenoot [persoon B] (hierna: [persoon B] ) een ‘overeenkomst autofinanciering’ gesloten (hierna: de kredietovereenkomst). In de kredietovereenkomst, waarin [persoon A] en [persoon B] zijn aangemerkt als de klant en Achmea als de Bank, is onder meer het volgende bepaald (inleidende dagvaarding, productie 1):
“(…)
Rekeningnummer: [rekeningnummer 1]
(…)
1. De bank verleent de klant een kredietlimiet van € 15.000,00 (…) voor het financieren van een motorrijtuig. (…) Over het debetsaldo is de klant rente verschuldigd (…). Op het moment van opmaak bedraagt deze rente 0,713% per maand. (…) De rente is variabel en kan op ieder moment door de Bank worden herzien.
De klant verplicht zich maandelijks een termijnbedrag, groot 2% van de resterende schuld, te betalen op of omstreeks de eerste van elke maand (…). De eerste termijn is verschuldigd een maand na de eerste opname (…)
[volgt ondertekening door Achmea, [persoon B] en [persoon A] ]
(…)”
b) Sinds 22 april 2004 heeft [persoon A] aan Achmea een groot aantal betalingen in verband met de overeenkomst gedaan (inleidende dagvaarding, 1.3; memorie van grieven, 1.4).
c) Bij brief van 22 november 2005 hebben [persoon A] en [persoon B] Achmea als volgt bericht (conclusie van antwoord, productie 15):
“(…)
Met dit schrijven delen wij U mede dat het vaste tegenrekening nummer dient gewijzigd te worden.
Het betreft Autofinanciering [rekeningnummer 1] t.n.v. [persoon B] en/of [persoon A]
Het nummer (…) dient gewijzigd te worden in (…)
We nemen aan dat de telecode ongewijzigd blijft en dat de maandelijkse incasso kan blijven plaatsvinden.
(…)”
d) Bij beschikking van 28 april 2006 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch is de echtscheiding uitgesproken tussen [persoon A] en [persoon B] (inleidende dagvaarding, productie 12). De echtscheidingsbeschikking is op 12 mei 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waarmee het huwelijk is ontbonden.
e) Bij overeenkomst van 6 december 2010 heeft Achmea haar consumptief kredietportefeuille verkocht aan onder meer De Lage Landen Financiering B.V. (hierna: DLL). In de ‘Akte van cessie / Contractsoverneming’ van 1 maart 2011 die Achmea en DLL hebben ondertekend, is onder meer het volgende bepaald (inleidende dagvaarding, productie 2):
“(…)
1. (…)
a. [Achmea] draagt aan [DLL] over: het deel van de Portefeuille dat bestaat uit alle rechten en vorderingen van [Achmea], alsmede de complete rechtsverhouding van [Achmea] tot de betrokken consumenten, uit hoofde van door [Achmea] gesloten financieringsovereenkomsten met consumenten onder de Labels (…) “Centraal Beheer Achmea” (…)
2. Onderhavige overdracht geschiedt met inbegrip van alle aan de overgedragen rechten, vorderingen en rechtsverhoudingen verbonden nevenrechten, afhankelijke rechten, voorrechten en inclusief alle bijbehorende rechten en verplichtingen, alsmede alle rechten en verplichtingen die voorafgaand aan deze overdracht opeisbaar zijn geworden.
3. Onderhavige overeenkomst geldt voor wat betreft de overdracht van de onder 1 genoemde rechten en vorderingen als een akte in de zin van 3:94 BW, en wat betreft de overdracht van de onder 1 genoemde rechtsverhoudingen als een akte in de zin van 6:159 BW. Van de overdracht van de rechten en vorderingen zal mededeling worden gedaan aan de kredietnemers (…)”
f) DLL heeft aan [persoon A] en [persoon B] mededeling gedaan van de levering van de vorderingen uit de kredietovereenkomst. DLL, (mede) handelend onder de naam Freo, heeft de kredietovereenkomst voortgezet (conclusie van antwoord, 8).
g) [persoon A] en [persoon B] zijn, ondanks herhaalde aanmaning en ingebrekestelling, met de betaling van vervallen termijnbedragen in gebreke gebleven. DLL heeft vervolgens, bij brief van 10 oktober 2012, de kredietovereenkomst beëindigd en aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag aan restantschuld (conclusie van antwoord, productie 5).
h) Bij e-mail van 12 augustus 2013 heeft [persoon A] aan DLL onder meer als volgt bericht (conclusie van antwoord, productie 8):
“(…)
In de bijlage stuur ik U het in 2006 getekende echtscheidings-convenant toe waarin vermeld staat dat Dhr. [persoon B] een lening afgesloten bij/via Centraal Beheer Achmea in zijn geheel overneemt. Ik leef sinds maart 2006 duurzaam gescheiden van Dhr. [persoon B] en heb geen contact meer.
Mij is niet bekend dat dit is overgenomen door FREO, noch heb ik herinneringen ontvangen. Wellicht zou ik een kopie van de brieven, gericht aan mij, maar ook aan mijn ex-echtgenoot, op zijn eigen adres (waarvan ik aanneem dat hij deze ook heeft ontvangen). Mocht [persoon B] , niet (meer) hebben betaald, of is er een andere reden waarvan ik uiteraard in zijn geheel niet op de hoogte gebracht ben, kunnen we de zaak bekijken/bespreken.
(…)”
i) Omdat [persoon A] en [persoon B] vervolgens niet zijn overgegaan tot algehele voldoening van het bedrag waarop DLL aanspraak maakte, heeft DLL [persoon A] en [persoon B] , afzonderlijk van elkaar, in januari 2015 in rechte betrokken en veroordeling gevorderd tot betaling van een bedrag van € 6.146,41 in hoofdsom, te vermeerderen met rente (conclusie van antwoord, productie 6).
j) Bij vonnis van 2 februari 2015 van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven (zaak-/rolnummer: 3774085 / 15-512) is [persoon B] bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.558,31 met rente en kosten (conclusie van antwoord, productie 7). [persoon B] heeft het volledige bedrag waartoe hij is veroordeeld, aan DLL betaald.
k) De procedure tussen DLL en [persoon A] is op of omstreeks 19 januari 2016 geroyeerd.
l) Bij verzoekschrift van 5 maart 2016 heeft [persoon A] , op grond van artikel 46 lid 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens, de rechtbank Oost-Brabant primair verzocht om DLL te bevelen haar persoonsgegevens met betrekking tot de kredietrelatie met DLL te verwijderen uit het Centraal Krediet Informatiesysteem van de Stichting BKR. Aan dit verzoek heeft zij onder meer ten grondslag gelegd dat de kredietovereenkomst nietig is, omdat Achmea niet over een vergunning beschikte als bedoeld in artikel 9 (oud) van de Wet op het consumentenkrediet.
m) Bij beschikking van 12 juli 2016 heeft de rechtbank DLL bevolen de persoonsgegevens van [persoon A] te verwijderen. Zij heeft daartoe als volgt overwogen (inleidende dagvaarding, productie 3):