ECLI:NL:GHSHE:2022:1847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
200.305.509_01 en 200.305.509_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en dwangsom in familiezaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep met betrekking tot de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2015. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 mei 2022, waarbij de vrouw werd bijgestaan door mr. J.G. van Ek en de man door mr. J.M.E. van den Heuvel. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure. De vrouw had een verzoek tot schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg ingediend, maar trok dit verzoek tijdens de zitting in. Het hof oordeelde dat het zich onvoldoende voorgelicht voelde om een verantwoorde beslissing te nemen over de zorgregeling en verzocht de raad om een onderzoek in te stellen en te rapporteren over de invulling van de zorgregeling. Het hof hield de verdere behandeling van de zaak aan voor vier maanden, waarbij partijen de gelegenheid kregen om schriftelijk te reageren op het rapport van de raad. Tevens werd de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de oplegging van een dwangsom betrof, en werd de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 mei 2022
Zaaknummers: 200.305.509/01 en 200.305.509/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/290685 / FA RK 21-1349
Schriftelijke uitwerkingd.d. 9 juni 2022 van de mondelinge uitspraak, gedaan tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 24 mei 2022
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in incident,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in incident,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M.E. van den Heuvel.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 januari 2022;
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2022.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Ek;
- de man, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
1.3. Na de mondelinge toelichting heeft het hof de mondelinge behandeling geschorst voor overleg in raadkamer. Na hervatting van de mondelinge behandeling heeft het hof op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

2.De beoordeling

in de hoofdzaak
2.1.
Partijen hebben samen het gezag over hun kind [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
2.2.
Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.3.
Tussen partijen is in geschil de – in de bestreden beschikking van 5 november 2021 vastgestelde – zorgregeling voor [minderjarige] en de dwangsom die aan die zorgregeling is verbonden.
2.4.
Het hof acht zich onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen naar en te rapporteren en adviseren over de invulling van de zorgregeling voor [minderjarige] . In afwachting van dat onderzoek en het advies van de raad zal het hof de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden.
Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad. Zo nodig bepaalt het hof een tweede mondelinge behandeling.
2.5.
Het hof gaat ervan uit dat in de tussenliggende periode de geldende zorgregeling wordt voorgezet. Wel vindt het hof het passend dat, gelet op het nu verzochte raadsonderzoek, het innen van dwangsommen niet zal plaatsvinden. Op dat punt zal het hof de bestreden beschikking daarom vernietigen.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat in de toekomst (ambtshalve) opnieuw een dwangsom kan worden opgelegd.
met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.6.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken, nu gelijktijdig uitspraak zal worden gedaan in de hoofdzaak en op het verzoek tot schorsing. Het hof zal de vrouw in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

3.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.305.509/02
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 5 november 2021;
in de zaak met nummer 200.305.509/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 5 november 2021, uitgesproken onder zaaknummer C/03/290685 / FA RK 21-1349, voor zover het de oplegging van een dwangsom betreft;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen met betrekking tot de invulling van de zorgregeling voor [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
verzoekt de raad voor de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 10 oktober 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en P.M.M. Mostermans en is op 24 mei 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.