ECLI:NL:GHSHE:2022:1837

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
200.295.199_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2021 gegriefd, waarin de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind was vastgesteld op € 325,- per maand. De man heeft aangevoerd dat hij niet in staat is om deze bijdrage te betalen en heeft verzocht om de alimentatie op nihil te stellen of op een lager bedrag vast te stellen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2021 is aan de orde gekomen dat de vrouw, de moeder van het kind, onder bewind is gesteld. Dit bewind was niet eerder aan de man of het hof bekendgemaakt, wat leidde tot vragen over de ontvankelijkheid van het verzoek van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw geen verzoek tot het vaststellen van de alimentatie kan indienen, aangezien dit de verantwoordelijkheid van de bewindvoerder is. De bewindvoerder heeft echter verklaard de procedure in hoger beroep te willen voortzetten.

Het hof heeft geoordeeld dat de bewindvoerder als formele procespartij kan worden aangemerkt, ondanks de late bekendmaking van het bewind. De ontvankelijkheid van het verzoek is dus niet tardief en het hof zal de zaak inhoudelijk beoordelen in een nadere mondelinge behandeling die is gepland op 24 maart 2022. De beslissing van het hof is op 3 februari 2022 in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechters E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en A.M. Bossink aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.295.199/01
zaaknummer rechtbank : C/01/352691/ FA RK 19-5473
beschikking van de meervoudige kamer van 3 februari 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.J. Laatsman te Oss,
tegen
[de bewindvoerder] h.o.d.n. [naam 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die toebehoren en zullen toebehoren aan:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.A. Schippers te 's-Hertogenbosch.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 9 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 3 juni 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 9 maart 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 19 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 30 juni 2021 met bijlagen, ingekomen op 6 juli 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 26 november 2021 met bijlagen, ingekomen op 29 november 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 1 december 2021 met bijlagen, ingekomen op 1 december 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 14 december 2021 met bijlagen, ingekomen op 15 december 2021.
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 15 december 2021 met bijlagen, ingekomen op 15 december 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 16 december 2021 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tijdens deze mondelinge behandeling is alleen de ontvankelijkheid aan de orde geweest.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben tot 1 december 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 (hierna: [minderjarige] ).
De man is de biologische vader van [minderjarige] . [minderjarige] is niet door de man erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang 9 maart 2021 bepaald op € 325,- per maand.
4.2.
De grieven van de man zien op:
- het inkomen van de man (grief 1, 2, 3, 6 en 7);
- schulden van de man (grief 4);
- de zorgkorting (grief 5);
- de onderhoudsplicht voor [naam 2] en [naam 3] (grief 8).
De man verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en, opnieuw rechtdoende, de kinderalimentatie op nihil te stellen, althans vast te stellen op een zodanig bedrag als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid van de vrouw in het inleidend verzoek
5.1.
Daags vóór de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de goederen van de vrouw onder bewind zijn gesteld en dat dit ten tijde van het indienen van het inleidend verzoek van de vrouw reeds het geval was. Het betreft een beschermingsbewind.
De rechtbank, de (advocaat van de) man, noch het hof waren hiervan op de hoogte, aangezien het bewind niet is ingeschreven en namens de vrouw hierover tijdens de gehele procedure geen informatie is gegeven.
Het bewind brengt mee, en daarover bestaat ook geen geschil, dat de vrouw geen verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan indienen. Dit moet immers de bewindvoerder als formele procespartij doen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man een grief opgeworpen ten aanzien van de ontvankelijkheid van het inleidend verzoek. Nu de man niet eerder op de hoogte was van het bewind, en daar pas tijdens de mondelinge behandeling over is geïnformeerd, kon hij deze grief niet eerder opwerpen en is deze dus niet tardief. Volgens de man was de vrouw van meet af aan niet ontvankelijk in haar verzoek en kan de bewindvoerder in dit stadium van de procedure niet meer in de plaats van de vrouw treden.
Door deze tijdens de mondelinge behandeling opgeworpen grief, die in onderhavig geval gegeven de omstandigheden voldoende tijdig is opgeworpen, ligt de ontvankelijkheid van het inleidend verzoek ter beoordeling in hoger beroep voor.
In overleg met partijen is tijdens de mondelinge behandeling daarom alleen de ontvankelijkheid behandeld. Indien het hof van oordeel is dat de grief faalt en de bewindvoerder alsnog als formele procespartij kan worden aangemerkt zal een nadere inhoudelijke mondelinge behandeling worden gehouden.
5.1.1.
Mr. Schippers heeft bij journaalbericht van 15 december 2021 een verklaring overgelegd van [de bewindvoerder] , de bewindvoerder van de vrouw, waarin zij verklaart de procedure in hoger beroep over te nemen en voort te zetten als procespartij, waarbij mr. Schippers als haar advocaat zal optreden. Verder verklaart zij voor zover nodig ingestemd te hebben met c.q. toestemming te hebben verleend voor het indienen van het verzoek in eerste aanleg.
Het hof begrijpt uit deze verklaring van de bewindvoerder dat deze alsnog de procedure in hoger beroep wenst over te nemen.
Naast de verklaring van de bewindvoerder, blijkt ook uit de feiten en omstandigheden dat de bewindvoerder op de hoogte was van de procedure in eerste aanleg en ook daarmee toen al akkoord was. De bewindvoerder heeft immers het LBIO ingeschakeld om kinderalimentatie te innen op basis van de bestreden beschikking. Weliswaar staat vast dat de vrouw in eerste aanleg niet bevoegd was het inleidend verzoek in te dienen noch als procespartij in hoger beroep te verschijnen, maar op grond van de verklaring van de bewindvoerder en de feitelijke omstandigheden staat onomstotelijk vast dat de bewindvoerder alsnog deze procespositie wenst in te nemen. Het kan de man worden nagegeven dat dit in een buitengewoon laat stadium kenbaar is geworden. Het lag op de weg van de vrouw de man én het hof tijdig te informeren over het bewind. Dat neemt echter niet weg, mede gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep, dat de bewindvoerder als procespartij zal dienen te worden aangemerkt en derhalve de grief van de man faalt.
5.5.2.
Het hof komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Hiertoe zal een nadere mondelinge behandeling worden gehouden op
24 maart 2022 om 15:00 uur.Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

Het hof:
roept partijen op voor een nadere mondelinge behandeling op 24 maart 2022 om 15:00 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens, en A.M. Bossink, en is op 3 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.