In deze zaak, uitgesproken door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juni 2022, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders, de moeder en de vader, zijn in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, die op 17 december 2021 het gezag van de ouders had beëindigd. De kinderen, die sinds 29 november 2018 onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, verblijven momenteel in een gezinshuis. De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de rechtbank en stellen dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is die een beëindiging van het gezag rechtvaardigt. Ze voeren aan dat de kinderen goed gedijen in het gezinshuis en dat er geen noodzaak is voor een beëindiging van het gezag om hen duidelijkheid te bieden over hun toekomst.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2022 zijn de ouders, de Raad voor de Kinderbescherming en de GI gehoord. Het hof heeft de mening van de kinderen in overweging genomen en vastgesteld dat de ouders wisselende signalen afgeven over de plaatsing van de kinderen. Het hof concludeert dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ouders hebben beiden aangegeven dat de kinderen op korte termijn niet thuis kunnen wonen, maar de GI en de Raad hebben geen mogelijkheden gezien voor een terugplaatsing op de lange termijn.
Het hof oordeelt dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is in het belang van de kinderen, omdat de onzekerheid over hun verblijf schadelijk is voor hun ontwikkeling. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof verzoekt de griffier om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant voor het centraal gezagsregister.