ECLI:NL:GHSHE:2022:1832

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
200.306.007_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van zorgregeling met begeleide contacten voor minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, is de moeder in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een zorgregeling voor hun minderjarige kind is vastgesteld. De moeder verzocht om een gefaseerde en begeleide zorgregeling, terwijl de vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 mei 2022, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg aanwezig waren.

De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige, geboren in 2019, bij de moeder zou verblijven, maar dat er ook een zorgregeling voor de vader moest komen. De moeder was van mening dat de omgang met de vader onder begeleiding moest plaatsvinden, gezien de jonge leeftijd van het kind en de zorgen over de veiligheid. De vader daarentegen stelde dat de omgang zonder begeleiding moest plaatsvinden, en dat de moeder hem stelselmatig weigerde om contact te hebben met hun kind.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar met de aanvulling dat er eerst vier begeleide contacten tussen de vader en het kind zullen plaatsvinden. Dit besluit is genomen in het belang van het kind, gezien het tijdsverloop en de jonge leeftijd. Het hof heeft ook geoordeeld dat de opgelegde dwangsommen niet geschorst worden, omdat de bestreden beschikking in stand blijft. De beslissing is op 9 juni 2022 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 juni 2022
Zaaknummer: 200.306.007/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/274498 / FA RK 20-560
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H.I. Degens,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J.H.C. Glenz.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 29 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een gefaseerde én begeleide zorgregeling vast te stellen en de door de moeder nog te betalen en reeds verbeurde dwangsommen te schorsen.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 april 2022, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en/of haar verzoeken af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Degens;
  • de vader, bijgestaan door mr. Glenz;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de stichting), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het journaalbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder van 16 februari 2022, ingekomen op 18 februari 2022;
- de brief van de GI d.d. 14 april 2022, ingekomen op 19 april 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 2 mei 2019 met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan. Tijdens dit geregistreerd partnerschap is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 23 april 2022 heeft de rechtbank Limburg, voor zover thans van belang:
- het door partijen op 2 mei 2019 aangegane geregistreerd partnerschap ontbonden;
- het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaald;
- de raad verzocht te adviseren ten aanzien van de zorgregeling en daartoe een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de volgende vragen:
  • welke mogelijkheden zijn er voor toedeling van zorg- en opvoedingstaken aan de vader?
  • hoe dient de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] te worden vormgegeven?
- de beslissing over de zorgregeling voor de duur van vijf maanden aan te houden in afwachting van het rapport en advies van de raad.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 9 september 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 september 2021 tot 9 september 2022.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] in het kader van de zorgregeling als volgt bij de vader zal verblijven:
- gedurende de eerste vier maanden elke dinsdag van 16.15 uur tot 18.00 uur en elke zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
- de daaropvolgende twee maanden tweewekelijks een overnachting van zaterdag 10.00 uur tot zondag 12.00 uur;
- na zes maanden één weekend per veertien dagen van vrijdag 16.15 uur tot zondag 17.00 uur;
- gedurende de vakanties en feestdagen evenredig bij ieder van de ouders, een en ander in goed onderling overleg tussen de ouders te regelen;
onder verbeurte van een dwangsom aan de vader van € 500,- voor iedere keer en per dag dat de vrouw geen medewerking verleent aan de zorgregeling, tot een maximum van € 10.000,-.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
Door een fout van de rechtbank zijn de raad en de GI ten onrechte niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 oktober 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter aangegeven het bericht van de gezinsvoogd te zullen afwachten alvorens te beslissen, maar desondanks heeft de rechtbank de beschikking gegeven zonder de GI in kennis te stellen en zonder de standpunten van de gezinsvoogd af te wachten.
Hierdoor heeft de rechtbank ten onrechte het standpunt van de GI ten aanzien van de zorgregeling niet in haar besluitvorming betrokken en is de rechtbank voorbij gegaan aan de te bereiken doelen zoals weergegeven in het eerste Plan van Aanpak (hierna: PvA) van 13 oktober 2021.
De GI acht het noodzakelijk, gelet op de leeftijd van [minderjarige] en het feit dat zij haar vader al geruime tijd niet heeft gezien, dat de omgang eerst onder begeleiding plaatsvindt. De GI heeft op 24 januari 2022 een verzoek tot het vaststellen/wijzigen van een regeling ter zake de uitoefening van het recht op omgang ingediend bij de rechtbank, waarbij de GI vasthoudt aan een gefaseerde en begeleide omgang.
Om voornoemde redenen en ook vanwege de ernstige bezwaren (onder meer de mishandeling van [minderjarige] en de zorgen over haar veiligheid bij de man) stelt de moeder dat de in de bestreden beschikking vastgestelde, onbegeleide omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] is.
De vrouw kan zich om voornoemde redenen ook niet verenigen met de opgelegde dwangsommen, vooral niet omdat het de fout van de rechtbank is geweest dat de raad en de GI niet zijn opgeroepen en het standpunt van de GI dus ten onrechte niet is meegenomen in de beslissing.
Dit dwangmiddel leidt er alleen maar toe dat de spanningen tussen partijen nog verder oplopen en zij nog verder van elkaar verwijderd raken. Ook zijn de dwangsommen niet in het belang van [minderjarige] , omdat deze financieel nadelige gevolgen hebben voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen geen aanleiding te zien om de raad en de GI alsnog in de gelegenheid te stellen om hun standpunten nader toe te lichten. Dit en het feit dat voor de tweede keer dwangsommen zijn opgelegd, geeft aan dat de zaak voor de rechtbank duidelijk was.
Sinds het verbreken van de relatie is de vrouw weigerachtig omgang van de vader met [minderjarige] toe te staan. De vader heeft voorlopige voorzieningen moeten vragen en een kort geding moeten starten om omgang te verkrijgen. Bij vonnis in kort geding van 17 september 2020 heeft de voorzieningenrechter de vrouw veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling op straffe van een dwangsom. Uit het vonnis van 17 september 2020 blijkt dat de begeleide omgangsmomenten via [instantie] goed zijn verlopen en er geen sprake is van contra-indicaties. De vrouw is zonder gegronde reden weigerachtig medewerking te verlenen aan omgang.
In de bestreden beschikking is het – zorgvuldig tot stand gekomen – advies van de raad overgenomen. Begeleide omgang werd niet noodzakelijk geacht en in de regeling die in de bestreden beschikking is vastgesteld, is al sprake van een gefaseerde opbouw.
Het maximum aan dwangsommen zoals bepaald in de bestreden beschikking is inmiddels verbeurd. De vader heeft tot op heden geen omgang gehad met [minderjarige] .
De vader begrijpt niet dat de jeugdzorgwerker, ondanks deze voorgeschiedenis en ondanks de eindbeschikking van de rechtbank, toch een verzoek tot vaststelling ex artikel 1:265g BW van een begeleide en gefaseerde omgang bij de rechtbank heeft ingediend. De rechtbank heeft een weloverwogen beslissing genomen op basis van een onderzoek door de raad. De GI mag deze beschikking niet naast zich neerleggen.
De reden voor de ondertoezichtstelling is een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] die is gelegen in de opvoedsituatie bij de moeder, die stelselmatig de vader uit het leven van [minderjarige] houdt, haar met een negatief vaderbeeld belast en haar de kans onthoudt om een eigen beeld van de vader te vormen en op een onbelaste wijze contact met hem te hebben.
Het belang van [minderjarige] is gediend met een spoedige hervatting van de omgang zonder begeleiding. De gefaseerde opbouwregeling garandeert dat [minderjarige] de kans krijgt om weer aan de vader te wennen. Het feit dat er lang geen contact is geweest is niet onoverkomelijk voor een kind van bijna drie jaar oud, zeker niet als er een opbouwregeling wordt toegepast.
De taak van de GI is te bevorderen dat de ouders zich heroriënteren op de wijze waarop zij met elkaar communiceren en de moeder te bewegen haar negatieve standpunt over vader los te laten.
De rechtbank heeft op goede gronden een dwangsom opgelegd en deze beslissing is ook voldoende gemotiveerd.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Tot op heden is geen omgang gerealiseerd, mede omdat de vader het niet eens was met het voorstel de omgang begeleid te starten en vast wil houden aan de regeling in de bestreden beschikking.
De GI heeft op grond van artikel 1:265g een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg tot het vaststellen van een gefaseerde, begeleide omgangsregeling. In dit verzoek geeft de GI aan dat er geen belemmeringen zijn voor omgang van [minderjarige] met haar vader. Moeder heeft grote zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij vader, hoewel concrete feiten ontbreken. Gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] en het feit dat zij haar vader inmiddels een half jaar niet heeft gezien, kan de vader op dit moment geen hechtingsfiguur voor [minderjarige] zijn waar zij veiligheid bij ervaart. Hierdoor, in combinatie met het feit dat de moeder de overtuiging heeft dat er sprake is van kindermishandeling, lijkt naleving van de bestreden beschikking niet haalbaar vanuit het perspectief van de ondertoezichtstelling. Er wordt meer recht gedaan aan de emotionele veiligheid van [minderjarige] en de ontwikkelingsfase waarin zij zich bevindt, wanneer middels een gefaseerde en begeleide opbouw in de omgang toe wordt gewerkt naar de in de bestreden beschikking vastgestelde omgang.
Het door de GI bij de rechtbank ingediende verzoek is nog niet behandeld. Wel zijn er inmiddels contacten geweest met mogelijke zorgaanbieder AnaCare. Deze zorgaanbieder kan een zorgvuldige opbouw in de omgangscontacten met vader bieden. Er heeft een intakegesprek plaatsgevonden met de moeder en de vader heeft positief gereageerd op het verzoek om een intakegesprek te plannen. De GI is in afwachting van de beschikking wijziging omgang waarmee een start zou kunnen worden gemaakt met het herstellen van contact tussen de vader en [minderjarige] , waarbij toegewerkt zal worden naar onbegeleid contact, zoals bepaald in de bestreden beschikking, hetgeen het uiteindelijke doel is. Dit zal een langdurig proces zijn, wat enig geduld en vertrouwen van de vader zal vragen. De GI wil starten met de gefaseerde omgang om enerzijds [minderjarige] en de vader weer aan elkaar te laten wennen en anderzijds de moeder het vertrouwen te geven dat haar dochter veilig is. De GI is van mening dat het alleen op deze manier mogelijk wordt het vertrouwen bij de moeder in enige mate te herstellen en een structureel gezonde omgang tussen [minderjarige] en de vader te laten plaatsvinden.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven nog steeds achter zijn advies van 26 juli 2021 te staan. Echter, omdat de bestreden beschikking, waarin een verdeling van zorg- en opvoedingstaken overeenkomstig het advies van de raad is vastgesteld, tot op heden helaas niet is uitgevoerd, is het door tijdsverloop in combinatie met de nog jonge leeftijd van [minderjarige] , nu het belang van [minderjarige] noodzakelijk eerst een aantal begeleide contacten te laten plaatsvinden. De raad adviseert een viertal begeleide contacten te laten plaatsvinden, waarna de zorgregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking uitgevoerd kan worden.
3.9.
Het hof oordeelt als volgt.
De zorg- en contactregeling
3.9.1.Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Het hof is, na zelfstandige beoordeling en overweging, van oordeel dat de zorg- en contactregeling die in de bestreden beschikking is vastgesteld op dat moment juist was en nog steeds is. Het feit dat de moeder tot op heden stelstelmatig heeft geweigerd deze zorgregeling na te komen maakt echter dat deze regeling vanwege het tijdsverloop in combinatie met de jonge leeftijd van [minderjarige] , nu enige aanpassing behoeft. Het hof zal hierin het advies van de raad volgen en bepalen dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] eerst vier keer onder begeleiding plaatsvinden, in een frequentie van één contact per week. Na deze vier begeleide contacten zal de onbegeleide zorgregeling plaatsvinden zoals in de bestreden beschikking is bepaald, dat wil zeggen dat [minderjarige] bij de man zal verblijven:
- gedurende de eerste vier maanden elke dinsdag van 16:15 uur tot 18:00 uur en elke zondag van 10:00 uur tot 18:00 uur;
- de daaropvolgende twee maanden tweewekelijks een overnachting van zaterdag 10:00 uur tot zondag 12:00 uur;
- na zes maanden één weekend per veertien dagen van vrijdag 16:15 uur tot zondag 17:00 uur;
- gedurende de vakanties en feestdagen evenredig bij ieder van de ouders, een en ander in goed onderling overleg tussen de ouders te regelen.
3.9.3.
Voor zover de moeder op de mondelinge behandeling bij het hof wederom heeft aangevoerd dat de vader [minderjarige] heeft mishandeld en dat [minderjarige] dus niet veilig zou zijn bij de vader, stelt het hof voorop dat deze beschuldiging van de vrouw reeds is meegewogen in het raadsrapport en de bestreden beschikking. De meldingen die de vrouw heeft gedaan bij verschillende instanties - waaronder de politie, huisarts en jeugdarts van het consultatiebureau - hebben niet geleid tot daadwerkelijke vaststelling van mishandeling of misbruik van [minderjarige] . Het hof verwijst naar de uitgebreide overwegingen van de rechtbank hieromtrent, die het hof, na zelfstandige afweging en beoordeling, overneemt en tot de zijne maakt.
3.9.4.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de in de bestreden beschikking vastgestelde (onbegeleide) zorg- en contactregeling zal bekrachtigen, met de aanvulling dat eerst vier begeleide contacten zullen plaatsvinden. Het is aan de GI om die op korte termijn te organiseren en het is aan de beide ouders om daar aan mee te werken. Het daarna voortzetten van de zorgregeling in onbegeleide vorm is niet afhankelijk van een (eventuele) evaluatie van de begeleide omgang, omdat de opbouw in de vorm van de begeleide contacten het (helaas onvermijdelijke) gevolg is van het tijdsverloop en de nog jonge leeftijd van [minderjarige] en niet vanwege de vermeende onveiligheid van [minderjarige] als ze bij de vader is.
Dwangsom
3.10.
De vrouw heeft verzocht de nog te betalen en reeds verbeurde dwangsommen te schorsen.
Omdat het hof de bestreden beschikking bekrachtigt met alleen een aanvulling vanwege het tijdsverloop en de nog jonge leeftijd van [minderjarige] , ziet het hof geen aanleiding de door de rechtbank opgelegde dwangsom te schorsen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 29 oktober 2021, met die aanvulling dat alvorens de onbegeleide zorg- en contactregeling gaat plaatsvinden zoals door de rechtbank Limburg bepaald, er eerst vier wekelijkse, begeleide, contacten tussen [minderjarige] en de vader zullen plaatsvinden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en K.A. Boshouwers, en is op 9 juni 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis, in tegenwoordigheid van de griffier.