ECLI:NL:GHSHE:2022:1802

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.308.229_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding huurrecht tussen ex-partners over gebruiksrecht huurwoning en zorg voor kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen een man en een vrouw die een affectieve relatie hebben gehad en drie kinderen samen hebben. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd dat de man de huurwoning verlaat en dat zij het gebruiksrecht van de woning verkrijgt. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw toegewezen, maar de man is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 22 april 2022 gehouden, waarbij beide partijen zijn gehoord. De vrouw heeft gesteld dat er sprake is van een onveilige situatie door agressief gedrag en drugsgebruik van de man, terwijl de man deze beschuldigingen betwist. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende concrete feiten heeft aangedragen om haar vorderingen te onderbouwen. De man heeft aangetoond dat hij bijdraagt aan de huur en dat de zorg voor de kinderen niet uitsluitend op de vrouw rust. Het hof heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft ook gewezen op de verantwoordelijkheid van beide ouders om afspraken te maken over de zorg voor hun kinderen en de mogelijkheid om hulp van de gemeente in te schakelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.308.229/01
arrest van 7 juni 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. J. de Jong te Gorinchem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. O.F.X. Roozemond,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 maart 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 februari 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de man als gedaagde en de vrouw als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/394196 / KG ZA 22-48)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende de grieven, een incident tot schorsing en de conclusie van eis, inclusief bijbehorende producties;
  • het tegen de vrouw verleende verstek;
  • het H2-formulier van mr. O.F.X. Rozemond d.d. 20 april 2022.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor een mondelinge behandeling bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 22 april 2022 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. De Jong;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Roozemond, die tijdens deze gelegenheid het verstek heeft gezuiverd.
3. De beoordeling in de hoofdzaak en in het incident
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn drie kinderen geboren. De relatie is in 2019-2020 geëindigd.
3.1.2.
Op 21 maart 2018 zijn partijen een huurovereenkomst aangegaan met Thuisvester voor de huurwoning aan de [adres] te [plaats]. Partijen zijn contractuele medehuurders van de woning.
3.2.
Bij eerder vonnis in kort geding van 1 april 2021 heeft de kantonrechter de vorderingen in conventie en reconventie betreffende het alleengebruik van voornoemde huurwoning afgewezen.
3.3.
In de onderhavige procedure heeft de vrouw in kort geding gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de man te bevelen de woning te ([postcode]) [plaats] aan het adres [adres] te verlaten en daarin niet meer terug te keren;
te bepalen dat de vrouw het gebruiksrecht verkrijgt van de woning van partijen met uitsluiting van de man;
te bepalen dat de vrouw gerechtigd is deze voorziening af te dwingen door middel van de sterke arm;
te bepalen dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan het uitschrijven van de man op de huurovereenkomst;
te bepalen dat de man zal worden veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de uitschrijving van zijn naam op de huurovereenkomst onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag dat hij nalaat hieraan zijn medewerking te verlenen, althans onder verbeurte van een zodanige dwangsom en te bepalen maximum als de voorzieningenrechter juist zal achten;
te bepalen dat het te wijzen vonnis heeft te gelden als vervangende toestemming voor het geval de man in gebreke blijft om zijn medewerking te verlenen aan de uitschrijving van zijn naam op de huurovereenkomst, na verbeurte van de dwangsom tot liet te bepalen maximum;
met veroordeling van de man in de kosten van dit geding, waaronder het door de vrouw verschuldigde griffierecht, het salaris van gemachtigde, alsmede de nakosten.
3.4.
Aan deze vordering heeft de vrouw in eerste aanleg, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Partijen zijn beiden huurder van de woning. De vrouw heeft er belang bij om het alleengebruik van de woning te krijgen en het huurrecht alleen voort te zetten. De samenwoning met de man is onhoudbaar geworden. De relatie tussen partijen is ruim twee jaar geleden geëindigd. De zorg voor de drie kinderen en het huishouden komt volledig op de vrouw neer. Er is sprake van een onveilige situatie, vanwege ruzies, agressief gedrag van de man en drugsgebruik door de man. Deze situatie kan voor vrouw en kinderen niet langer voortduren.
3.5.
De man heeft in persoon tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.6.
De rechtbank heeft de vordering van de vrouw, voor zover zij heeft gevorderd dat zij uitsluitend het gebruik van de woning krijgt, toegewezen en bepaald dat de man de woning binnen een termijn van twee weken moet verlaten. De ter versterking van de gevraagde veroordeling gevorderde sterke arm is eveneens toegewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij uitdrukkelijk overwogen dat er slechts sprake is van een ordemaatregel die alleen geldt voor de duur van de bodemprocedure en dat deze ordemaatregel vervalt indien de vrouw niet binnen drie maanden na de datum van het bestreden vonnis een bodemprocedure aanhangig maakt. De voorzieningenrechter heeft verder bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd. De overige vorderingen van de vrouw zijn afgewezen.
3.7.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De man vordert bij dagvaarding in hoger beroep om het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de vrouw de woning [adres] te [plaats] ([postcode]) dient te verlaten binnen een week na de betekening van het door het hof te wijzen arrest en dat zij niet meer zal terugkeren naar deze woning;
te bepalen dat de man het gebruiksrecht van deze woning zal verkrijgen bij uitsluiting van de vrouw;
te bepalen dat de man gerechtigd zal zijn deze voorziening af te dwingen via de sterke arm van justitie en politie;
te bepalen dat het te wijzen arrest zal gelden als vervangende toestemming voor het geval de vrouw weigert haar medewerking te verlenen aan de uitschrijving van haar naam van de huurovereenkomst;
de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding, zijnde de eigen bijdrage van de aan de man afgegeven toevoeging en het door hem te betalen griffierecht.
Daarnaast vordert de man bij wijze van incident om de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis te schorsen in afwachting van de beslissing in hoger beroep.
3.8.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep mondeling verweer gevoerd.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
het incident tot schorsing
3.9.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis ingetrokken. Nu de man de grieven in het incident niet langer handhaaft zal het hof de man in voornoemd schorsingsincident niet-ontvankelijk verklaren.
de hoofdzaak
3.9.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man zijn vorderingen, zoals vermeld in rov. 3.7, ingetrokken; in hoger beroep vordert hij thans nog het bestreden vonnis te vernietigen en de vorderingen van de vrouw alsnog af te wijzen.
3.9.3.
Met de grieven beoogt de man het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
3.9.4.
Ter beoordeling ligt kort gezegd de vraag voor of de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden, in aanmerking nemende de gemotiveerde betwisting door de man, voldoende aannemelijk zijn geworden om de in eerste aanleg gevorderde voorzieningen toe te wijzen. Het hof is van oordeel dat de vrouw hierin niet is geslaagd en zal hieronder uitzetten hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.9.4.
Volgens de vrouw is er voor haar en de kinderen sprake van een onveilige situatie wegens agressief gedrag en drugsgebruik door de man. Verder betoogt zij dat zij altijd degene is die de kinderen verzorgt, naar school brengt en alle kosten, waaronder de huur, betaalt. Daar komt bij dat de vrouw werkt en de man geen arbeid verricht. Dit maakt volgens de vrouw dat het alleenrecht over de huurwoning haar dient toe te komen.
De man betwist uitdrukkelijk dat hij zich heeft misdragen.
Het hof constateert dat de vrouw, tegenover deze gemotiveerde betwisting door de man, heeft nagelaten de gestelde agressie en drugsgebruik met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Niet alleen ontbreekt bijvoorbeeld een aangifte of mutatie bij de politie, ook anderszins zijn er geen concrete gegevens die deze stelling van de vrouw onderbouwen. Daarbij komt dat partijen in 2021 ook al een procedure hebben gevoerd over het alleenrecht van de woning, maar vervolgens gewoon samen in de gezamenlijke woning zijn blijven wonen.
Ook de stelling van de vrouw dat zij de volledige zorg over de kinderen draagt betwist de man gemotiveerd. Volgens hem draagt juist hij het grootste deel van de zorg voor de kinderen omdat de vrouw regelmatig afwezig is en in het buitenland verblijft. De man is ook de contactpersoon voor school en voor instanties. Weliswaar erkent de vrouw tijdens de mondelinge behandeling dat de man de contactpersoon voor school is, maar zij wijst erop dat dat was omdat zij gedurende de schooltijden aan het werk is.
De man betwist echter dat de vrouw een vaste baan heeft en wijst erop dat de vrouw regelmatig in Frankrijk bij een nieuwe partner verblijft. De vrouw laat na op enigerlei wijze voldoende concreet aannemelijk te maken dat zij een vast dienstverband heeft en zo ja, van welke aard en omvang. Daarbij komt dat zij erkent met het jongste kind van partijen enige weken in Frankrijk te hebben verbleven en dat de man in deze periode op de andere kinderen paste. Het hof leidt hieruit af dat de vrouw de zorg voor de twee oudste kinderen gedurende haar verblijf in Frankrijk kennelijk wel aan de man toevertrouwt. Dit strookt niet met de beweringen van de vrouw dat de man agressief gedrag vertoont en drugs gebruikt.
Bovendien heeft de man door middel van onderliggende stukken aangetoond dat hij, anders dan de vrouw aanvoert, wel degelijk meebetaalt aan de huur van de woning doordat zijn deel van de huurkosten wordt ingehouden op zijn bijstandsuitkering. Uit de door de man overgelegde stukken is onder meer gebleken dat partijen in samenspraak met de gemeente een overeenkomst hebben opgesteld waarin partijen zijn overeengekomen dat de huurlasten door partijen worden gedeeld. Verder blijkt uit deze stukken dat de gemeente hulp heeft aangeboden om tot een duurzame oplossing te komen.
Gelet op alle voormelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien heeft de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat er gronden zijn voorlopig aan de vrouw het alleenrecht van de woning te doen toekomen. Het had op de weg van de vrouw gelegen om nader te onderbouwen dat er sprake is geweest en nog steeds is van een onveilige situatie althans anderszins sprake is van een situatie die toewijzing van de gevraagde voorziening rechtvaardigt. Voor een nader, uitgebreid onderzoek naar de feiten is in een kort geding procedure geen plaats, nog daargelaten de vraag of de vrouw voldoende heeft gesteld om tot een beoordeling van een eventueel bewijsaanbod toe te komen.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van de man slagen en dat de vorderingen van de vrouw dienen te worden afgewezen.
3.11.
Aangezien zowel de man als de vrouw op grond van de huurovereenkomst het recht hebben om in de huurwoning te verblijven betekent dit in concreto dat zowel de man als de vrouw toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van de betreffende huurwoning.
Dit laat onverlet dat er voor de man mogelijk een contactverbod ligt. Het is in dit hoger beroep niet aan het hof om te bepalen hoe het vermeende contactverbod zich verhoudt tot de onderhavige beslissing.
3.12.
Het hof overweegt ten slotte nog uitdrukkelijk het volgende.
Niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van escalaties tussen partijen.
Er zijn dan ook zorgen over de kinderen van partijen die al jarenlang klem lijken te zitten in de huidige situatie, waarbij de man en de vrouw kennelijk niet in staat zijn om met elkaar samen te leven en/of de om de relatie op een goede manier te beëindigen en hiertoe goede afspraken te maken. Bijzonder daarbij is dat er inmiddels ruim een jaar na de eerste kort geding procedure is verstreken, maar noch de vrouw noch de man een bodemprocedure met betrekking tot afwikkeling van hun samenleving en de verantwoordelijkheden ten aanzien van hun kinderen is gestart. Zelfs de vrouw bleek tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nog steeds niet tot het starten van de bodemprocedure te zijn overgegaan.
Het is de verantwoordelijkheid van beide ouders dat zij de belangen van de kinderen voorop stellen en dat zij concrete afspraken gaan maken met betrekking tot onder meer de verdeling van hun zorg- en opvoedtaken.
Verder wijst het hof de ouders op de mogelijkheid zich opnieuw tot de gemeente te wenden om te bespreken welke mogelijkheden er zijn voor een andere huurwoning voor één van de partijen en voor een traject om tot een betere communicatie met elkaar te komen. Uit de stukken is gebleken dat de gemeente zich in dit kader tot op heden welwillend heeft opgesteld.
3.13.
Het hof zal, met inachtneming van artikel 237 lid 1 Rv, de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In hetgeen de man verder heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om hiervan af te wijken.

4.De uitspraak

Het hof:
in het incident en in de hoofdzaak:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het incident en in de vorderingen in hoger beroep zoals omschreven in het petitum onder 1 t/m 4;
in de hoofdzaak:
vernietigt het bestreden vonnis van 28 februari 2022 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, voor zover de vorderingen van de vrouw zijn toegewezen onder 5.1 tot en met 5.5;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af de vorderingen van de vrouw;
compenseert de proceskosten in hoger beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juni 2022.
griffier rolraadsheer