ECLI:NL:GHSHE:2022:1801

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.307.927_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en inzage in stukken in hoger beroep inzake nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingeleid door [appellant] tegen de mondelinge uitspraak van de kantonrechter van 7 oktober 2021. De zaak betreft een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv tot betaling van een voorschot op de kosten van het hoger beroep, alsook een verzoek om inzage in stukken ex artikel 843a Rv. [appellant] had [geintimeerde] gedagvaard in vrijwaring en vorderde onder andere dat [geintimeerde] onrechtmatig had gehandeld in zijn functie als vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster]. De kantonrechter had de vorderingen van [appellant] in vrijwaring afgewezen en [geintimeerde] in reconventie ook. In hoger beroep heeft [geintimeerde] een ontvankelijkheidsincident opgeworpen en een voorlopige voorziening gevorderd. Het hof oordeelde dat het gevorderde voorschot van € 20.000,00 niet samenhangt met de hoofdvorderingen en wees deze af. Ook de vordering tot inzage in facturen en urenspecificaties werd afgewezen, omdat [geintimeerde] geen rechtmatig belang had bij inzage in de gevraagde stukken. Het hof hield de beslissing over de proceskosten aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.307.927/01
arrest van 7 juni 2022
gewezen in het ontvankelijkheidsincident en in de incidenten ex artikelen 223 Rv en 843a Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verweerder in de incidenten,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. B.L.A. Ruijs te Oss,
tegen
[geintimeerde], in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van
[erflaatster],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
eiser in de incidentden,
hierna te noemen: [geintimeerde] ,
advocaat: mr. N.C. Ogg te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 januari 2022 ingeleide hoger beroep van de mondelinge uitspraak van 7 oktober 2021 in vrijwaring, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, gedaan tussen [appellant] als eiser in de vrijwaringszaak in conventie, verweerder in reconventie en [geintimeerde] als gedaagde in de vrijwaringszaak in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8672500 CV EXPL 20-3622)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het proces-verbaal van voornoemde mondelinge uitspraak.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van anticipatie van [geintimeerde] van 4 maart 2022, tevens houdende ontvankelijkheidsincident, incidentele vordering voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv en memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
  • het H4-formulier van appellant waarin hij verzoekt om intrekking van het hoger beroep in principaal appel;
  • antwoordmemorie in het ontvankelijkheidsincident en incident voorlopige voorzieningen;
  • memorie van antwoord in incidenteel appel.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in incident bepaald.

3.De beoordeling

In de incidenten
3.1.
Het hof gaat, voor zover in deze incidenten van belang, uit van het volgende.
3.1.1.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 13 maart 2018 is [geintimeerde] benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] , de moeder van [appellant] .
3.1.2.
Bij vonnis van 16 oktober 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in een procedure tussen [persoon A] , de zus van [appellant] , en [appellant] voor recht verklaard dat [appellant] de nalatenschap van zijn moeder zuiver heeft aanvaard. Dit vonnis is bekrachtigd bij arrest van dit hof van 5 oktober 2021.
3.1.3.
Voormelde zus (hierna: [persoon A] ) heeft [appellant] in rechte betrokken en heeft veroordeling van hem tot betaling van diverse bedragen gevorderd (hoofdzaak in eerste aanleg met zaaknummer 8361370 CV EXPL 20-936).
3.2.
[appellant] heeft [geintimeerde] in vrijwaring gedagvaard en gevorderd voor recht te verklaren dat [geintimeerde] in zijn functie van vereffenaar in de nalatenschap van moeder onrechtmatig heeft gehandeld, althans heeft nagelaten de nalatenschap op zorgvuldige wijze te beheren en [geintimeerde] te veroordelen aan [appellant] te betalen datgene waartoe hij als gedaagde in bovengenoemde zaak tegen [persoon A] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling.
[geintimeerde] heeft in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat [appellant] :
  • de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard;
  • gezien diens zuivere aanvaarding gehouden is om de schulden van de nalatenschap te voldoen;
  • geen schade heeft te lijden door het optreden van [geintimeerde] als vereffenaar;
  • gehouden is medewerking te verlenen aan de inspanningen van [geintimeerde] om inzage te krijgen in facturen en urenlijsten van [notaris en advocaatkantoor] , alsook [advocaten voor ondernemers] N.V. die vanuit de nalatenschap zijn voldaan na het overlijden van moeder en ter zake geen beroep op een geheimhoudingsplicht tegenover de nalatenschap en de vereffenaar toekomt.
[geintimeerde] heeft voorts in reconventie gevorderd:
  • [appellant] te gelasten om bij [notaris en advocaatkantoor] de facturen en urenlijsten van december 2016 die zien op debiteurnummer 124423 en de factuur met urenspecificaties die vanaf de bankrekening van de nalatenschap op 9 januari 2017 werd voldaan op te vragen en alle verder tot verkrijging van deze stukken vereiste medewerking te verlenen op straffe van een dwangsom;
  • te bepalen dat na het vollopen van de hiervoor genoemde dwangsommen de uitspraak van de kantonrechter in de plaats zal treden van het verzoek van [appellant] aan voornoemd notaris- en advocaatkantoor tot het verstrekken van de genoemde facturen met urenspecificaties.
3.3.
Bij mondelinge uitspraak van 7 oktober 2021, vastgelegd in proces-verbaal, heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] in vrijwaring afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [geintimeerde] eveneens afgewezen met veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten.
3.4.
[appellant] is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen.
3.5.
[geintimeerde] is van deze uitspraak in incidenteel hoger beroep gekomen. Daarnaast werpt [geintimeerde] een ontvankelijkheidsincident op en vordert hij bij wege van voorlopige voorzieningen:
- veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geintimeerde] als vereffenaar van de nalatenschap van moeder van een voorschot van € 20.000,00 ter delging van de kosten van de procedures tussen partijen voor het hof;
- [appellant] te gebieden te bewerkstelligen dat urenspecificaties en facturen van mr. [persoon B] en/of [notaris en advocaatkantoor] die vanaf de rekening van de nalatenschap van moeder werden voldaan ter beschikking van [geintimeerde] komen;
- te bepalen dat bij uitblijven van uitvoering van het hiervoor gevorderde [geintimeerde] wordt gemachtigd tot het zelf bewerkstelligen van het gevorderde op grond van artikel 3:299 BW.
Ontvankelijkheid principaal appel
3.6.
Het hof stelt vast dat [appellant] het door hem ingestelde principaal appel bij de bij H3-formulier ingediende akte met bijzondere volmacht ex artikel 250 Rv heeft ingetrokken en afstand van instantie in principaal appel heeft gedaan. Dit betekent dat [geintimeerde] geen belang meer heeft bij het door hem opgeworpen ontvankelijkheidsincident. Dit zal dan ook worden afgewezen.
Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
3.7.
Het hof stelt het volgende voorop. Voor toewijzing van een voorlopige voorziening gedurende de duur van het geding is nodig dat het gaat om een vordering die samenhangt met de hoofdvordering (artikel 223 lid 2 Rv). Het karakter van de voorziening brengt voorts met zich dat de eiser in het incident een zodanig dringend belang bij de gevraagde voorziening moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak moet afwachten. Bij een beslissing op de vordering dient het belang van de eiser bij toewijzing van de vordering te worden afgewogen tegen het belang van de verweerder om de afloop van de procedure af te wachten. Bij die belangenafweging moeten alle omstandigheden van het geval (waaronder de mate van aannemelijkheid van een toewijzing van de vordering in de hoofdzaak, de te verwachten duur van het geding en het eventuele restitutierisico) worden betrokken.
Voorschot
3.8.
Ten aanzien van het gevorderde voorschot van € 20.000,00 kan niet worden geoordeeld dat deze gevraagde voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvorderingen van [geintimeerde] . Immers, de hoofdvorderingen van [geintimeerde] in reconventie houden, kort gezegd, verband met de zuivere aanvaarding door [appellant] van de nalatenschap en de rechtsgevolgen daarvan en de facturen van advocaten die door [appellant] betaald zijn van de rekening van de nalatenschap, terwijl het door [geintimeerde] gevorderde voorschot ziet op door [geintimeerde] gemaakte en te maken kosten in het kader van het hoger beroep in de hoofdzaak. Dit betekent dat het gevorderde voorschot niet kan worden toegewezen.
Facturen en urenspecificaties
3.9.
Het hof stelt vast dat de door [geintimeerde] gevorderde voorlopige voorziening met betrekking tot de facturen en urenspecificaties samenhangt met zijn vordering in reconventie om voor recht te verklaren dat [appellant] gehouden is medewerking te verlenen aan [geintimeerde] om inzage te krijgen in de facturen met urenspecificaties van door [appellant] in privé ingeschakelde advocaten die vanuit de nalatenschap van moeder zijn voldaan alsook met zijn vordering om [appellant] te gelasten om facturen en urenspecificaties op te vragen. Hij wil immers met dit incident ook bewerkstelligen dat hij beschikking krijgt over deze facturen en urenspecificaties, althans hierin inzage krijgt. De vordering leent zich niet voor toewijzing bij wijze van voorlopige voorziening omdat een veroordeling tot het verschaffen van inzage in de gevraagde stukken een definitief karakter heeft.
3.10.
Deze vordering komt daarom feitelijk neer op een incidentele vordering ex artikel 843a Rv. Dit artikel biedt immers de mogelijkheid om inzage te vorderen in bescheiden ten behoeve van bewijslevering. Het processtuk van [geintimeerde] van 4 februari 2022 bevat de in het kader van een dergelijke vordering relevante motivering. Het feit dat [geintimeerde] zijn vordering in het onderhavige incident baseert op artikel 223 Rv neemt naar het oordeel van het hof niet weg dat het beoordelingskader van artikel 843a Rv ook hier van toepassing is. Het hof zal de incidentele vordering dan ook als zodanig beoordelen.
3.11.
Het beoordelingskader van artikel 843a Rv houdt in dat een dergelijke vordering slechts kan worden toegewezen indien degene van wie inzage, afschrift of uittreksel wordt gevorderd deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft en daarnaast voldaan is aan alle volgende voorwaarden:
de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben;
de vordering dient betrekking te hebben op bepaalde bescheiden en
de bescheiden dienen een rechtsbetrekking te betreffen waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is.
3.12.
Naar het oordeel van het hof stuit de vordering van [geintimeerde] af op het ontbreken van een rechtmatig belang bij inzage in de door hem genoemde stukken. [geintimeerde] geeft aan met de gevraagde facturen en urenspecificaties aan te willen tonen dat deze betrekking hebben op werkzaamheden die niet ten behoeve van de nalatenschap van moeder maar ten behoeve van [appellant] in privé zijn verricht. Ook in dit incident staat vast dat [appellant] op 2 februari 2017 en op 8 februari 2017 betalingen van in totaal ruim € 16.000,00 heeft verricht aan het kantoor van mr. [persoon B] (Dirkzwager advocaten). Zoals de kantonrechter in de bestreden uitspraak al heeft vastgesteld, heeft zowel de rechtbank (in haar vonnis van 16 oktober 2019) als dit hof (in het arrest van 5 oktober 2021) geoordeeld dat deze betalingen betrekking hebben op werkzaamheden die mr. [persoon B] voor [appellant] persoonlijk heeft verricht en dat [appellant] door deze betalingen vanaf de bankrekening van moeder c.q. de nalatenschap een privéschuld van hem zelf heeft voldaan. Dit wordt ook niet door [appellant] betwist. Aldus dient ook in dit incident ervan te worden uitgegaan dat [appellant] bovengenoemde bedragen ten onrechte van de bankrekening van de nalatenschap heeft betaald. Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien welk belang [geintimeerde] nu nog heeft bij inzage van de facturen en urenspecificaties die betrekking hebben op die bedragen. [geintimeerde] stelt in dit incident niet dat er nog andere betalingen dan bovengenoemde vanuit de nalatenschap aan mr. [persoon B] en/of [notaris en advocaatkantoor] zijn verricht met betrekking tot werkzaamheden die ten behoeve van [appellant] in privé zijn verricht. De incidentele vordering dient dan ook te worden afgewezen vanwege het ontbreken van belang.
3.13.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de door [geintimeerde] gevorderde machtiging ex artikel 3:299 BW evenmin toewijsbaar is en dus ook zal worden afgewezen.
3.14.
De beslissing over de kosten van de incidenten zal worden aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.15.
Het hof stelt vast dat de zaak op de rol van 14 juni 2022 staat voor akte aan de zijde van [geintimeerde] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vorderingen van [geintimeerde] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de rol van 14 juni 2022 staat voor akte aan de zijde van [geintimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juni 2022.
griffier rolraadsheer