ECLI:NL:GHSHE:2022:1792

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.280.163_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beëindiging van opdracht, termijn en vergoedingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Quirinus B.V. en Landewyck Tobacco SA over de beëindiging van een overeenkomst van opdracht. Quirinus B.V. had in 2015 een mondelinge overeenkomst gesloten met Landewyck voor het opstellen van een businessplan voor een nieuwe sigarendivisie. De overeenkomst hield in dat Quirinus maandelijks € 10.000,- zou factureren voor de werkzaamheden. Landewyck heeft de overeenkomst op 29 augustus 2018 mondeling opgezegd, wat Quirinus betwist. Quirinus vordert in deze procedure betaling van € 160.000,00, dan wel € 100.000,00, omdat zij van mening is dat de overeenkomst niet opzegbaar was en dat de opzegging onterecht was. Landewyck voert verweer en stelt dat de opzegtermijn van één maand redelijk was.

Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Nederlandse recht van toepassing is. Het hof oordeelt dat de opzegging door Landewyck gerechtvaardigd was, gezien de aard van de opdracht en de omstandigheden waaronder deze was uitgevoerd. Het hof concludeert dat de opzegtermijn van één maand redelijk is en dat er geen gronden zijn voor schadevergoeding. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Quirinus in hoger beroep af, waarbij Quirinus wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.280.163/01
arrest van 7 juni 2022
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
Quirinus B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] .,
advocaat: mr. F.L.L. Vermeeren te Nieuwkuijk (gemeente Heusden),
tegen
Landewyck Tobacco SA,
gevestigd te Luxemburg,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Landewyck,
advocaat: mr. C.C. Oberman te Amsterdam,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 18 augustus 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, onder zaaknummer/rolnummer C/01/346608 / HAZA 19-337 tussen partijen gewezen vonnis van 26 februari 2020.

5.Het verdere procesverloop

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het arrest van 18 augustus 2020;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 november 2020;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord, met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De nadere beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten (weergave rechtbank, onbestreden).
6.1.1.
Quirinus B.V. (hierna: Quirinus) heeft in 2015 een overeenkomst van opdracht
gesloten met Landewyck.
6.1.2.
De overeenkomst is mondeling gesloten tussen [appellant] (eiser
1, hierna: [appellant] ) namens Quirinus B.V. en [persoon A] (hierna:
[persoon A] ) namens Landewyck. [appellant] en [persoon A] hebben de overeenkomst niet schriftelijk vastgelegd.
6.1.3.
De overeenkomst hield in dat aan Quirinus opdracht werd gegeven om een businessplan te maken voor het opzetten van een nieuwe divisie — een sigarendivisie — voor Landewyck en dit businessplan uit te voeren. Volgens de overeenkomst kon Quirinus de diensten uitvoeren op het (woon)adres van [appellant] in [woonplaats] . [appellant] en [persoon A] hebben niet gesproken over de mogelijkheid van (tussentijdse) opzegging van de overeenkomst en de eventueel dan verschuldigde schadevergoeding dan wel de te hanteren opzegtermijn. De overeenkomst hield in dat Quirinus maandelijks € 10.000,- zou factureren voor de werkzaamheden.
6.1.4.
Quirinus heeft de opdracht uitgevoerd grotendeels vanuit het (woon)adres van [appellant] , in [woonplaats] .
6.1.5.
Quirinus heeft een businessplan opgesteld en gepresenteerd in een bestuursvergadering van Landewyck.
6.1.6.
Quirinus heeft maandelijks € 10.000,- gefactureerd voor de werkzaamheden en Landewyck heeft deze facturen voldaan tot en met augustus 2018.
6.1.7.
Landewyck heeft op 29 augustus 2018 de overeenkomst mondeling opgezegd, welke opzegging per e-mail van 30 augustus 2018 aan Quirinus als volgt schriftelijk is bevestigd:
“This email is to confirm our yesterday afternoon phone call where we have informed you
that since yesterday, we have decided to stop all collaboration between the company
Landewyck and yourself.
As a conclusion, please send us your invoices for August 2018 and another one of one
month fees to close the accounts.”
6.1.8.
Na 1 september 2018 heeft Quirinus geen werkzaamheden meer verricht voor Landewyck.
6.1.9.
Landewyck heeft noch loon betaald voor de maand september 2018, noch heeft zij schade vergoed in verband met de opzegging. Landewyck heeft aan [appellanten] gevraagd of zij een factuur wilde sturen voor de maand september 2018, waarop [appellanten] heeft laten weten dat zij geen factuur zou sturen.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellanten] betaling van € 160.000,00, dan wel € 100.000,00.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellanten] kort samengevat, ten grondslag gelegd dat Landewyck de overeenkomst niet mocht opzeggen en dat de overeenkomst daarom nog 16 maanden is doorgelopen (€ 10.000,00 per maand x 16 maanden = € 160.000,00). [appellanten] vindt subsidiair een bedrag van € 100.000,00 een redelijke vergoeding van schade onder de omstandigheden (€ 10.000,00 per maand x 10 maanden geen vervangende opdracht gevonden).
6.2.3.
Landewyck heeft verweer gevoerd. Zij vindt de opzegtermijn van een maand, zoals genoemd in haar hiervoor aangehaalde opzeggingsbrief, redelijk en toereikend.
6.2.4.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank:
- [appellant] niet-ontvankelijk verklaard
- het door Quirinus gevorderde tot een bedrag van € 10.000,00 toegewezen
- het door Quirinus gevorderde voor het overige afgewezen en
- [appellanten] veroordeeld in de proceskosten.
6.3.
[appellanten] heeft in hoger beroep een grief aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, voor zover de vorderingen zijn afgewezen, tot het alsnog toewijzen van de vorderingen en tot terugbetaling van bedragen die door [appellanten] op grond van het bestreden vonnis zijn voldaan.
[appellanten] heeft bij memorie van grieven de eis gewijzigd zodat deze luidt:
- Landewyck, op de gronden als voormeld, te veroordelen tot betaling aan [appellant] of Quirinus B.V. bij betaling aan de een, Landewyck zal zijn bevrijd tot betaling aan de ander, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, het bedrag van € 160.000,==, zijnde het bedrag dat [appellant] of in ieder geval Quirinus nog tegoed heeft ten titel van honorarium op basis van de overeenkomst tussen partijen, althans het bedrag van € 100.000,==, zijnde het bedrag dat Landewyck op de gronden als voormeld nog verschuldigd is aan [appellant] of Quirinus ten titel van honorarium over de toepasselijke opzegtermijn en /of schadevergoeding, althans een zodanig bedrag als Uw Hof ten titel van honorarium verschuldigd over de toepasselijke opzegtermijn, en /of schadevergoeding in goede Justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 september 2018, althans de dag der dagvaarding in eerste aanleg, tot de dag der algehele voldoening;
- Landewyck te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen zijdens [appellant] /Quirinus ter voldoening aan het vonnis in eerste aanleg aan Landewyck is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling tot aan de dag der algehele voldoening.
Met veroordeling van Landewyck in de proceskosten inclusief rente en de nakosten.
Deze eiswijziging is tijdig naar voren gebracht en is geoorloofd. Het hof zal uitgaan van de gewijzigde eis.
6.4.
Landewyck heeft verweer gevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
6.5.
Het hof stelt bij de beoordeling in de eerste plaats vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Nederlandse recht van toepassing is. De werkzaamheden zijn immers uitgevoerd in het ressort, zoals de rechtbank terecht heeft beslist.
6.6.
Het hof memoreert dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van hem in het bestreden vonnis. De vorderingen, voor zover ingesteld door [appellant] , zijn daarom in dit hoger beroep verder niet aan de orde.
Het hof merkt verder op dat Landewyck geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Dit betekent dat de vorderingen van Quirinus in dit hoger beroep uitsluitend aan de orde zijn voor zover de rechtbank die vorderingen heeft afgewezen.
6.7.
[appellanten] heeft ter toelichting op de grief kort samengevat, langs de lijnen van zijn standpunten in eerste aanleg, naar voren gebracht:
- de overeenkomst van opdracht was gelimiteerd qua duur, zou tenminste doorlopen tot 31 december 2019 en was tot die tijd dus niet opzegbaar
- dat is mondeling zo afgesproken, zo volgt ook uit de overgelegde schriftelijke verklaring van [persoon A] (intussen sedert juni 2017 niet langer werkzaam bij Landewyck)
- [appellant] en [persoon A] hebben bij het maken van de afspraken niet gesproken over de mogelijkheid van (tussentijdse) opzegging
- ook de aard en omvang van de opdracht (ontwikkeling businessplan en opzetten sigarendivisie, zoals besloten door de Raad van Bestuur van Landewyck) wijzen in de richting van een niet-opzegbare overeenkomst tot eind 2019
- Landewyck heeft geen opzegtermijn in acht genomen en heeft slechts toegestaan dat [appellant] nog een factuur zou sturen over één maand
- de opzegging was een drastische koerswijziging, in die zin dat de sigarendivisie werd opgeheven
- [appellant] had op het tijdstip van de opzegging geen andere klanten en was dus afhankelijk van de inkomsten uit de opdracht.
6.8.
Het hof behandelt de standpunten van [appellanten] in hoger beroep gezamenlijk. Het hof neemt daarbij de inhoud van de schriftelijke verklaring van [persoon A] veronderstellenderwijs als waar aan. Uit deze verklaring volgt de afspraak dat de opdracht een looptijd heeft tot eind 2019. Zo’n afspraak kan onder omstandigheden betekenen dat een dergelijke opdracht, in afwijking van het uitgangspunt dat overeenkomsten van opdracht door de opdrachtgever te allen tijde mogen worden opgezegd, tussentijds niet mag worden opgezegd. Dat hangt echter af van de concrete context, de uitlatingen van partijen bezien in die context, wat partijen over en weer redelijkerwijs daaruit hebben mogen afleiden en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar hebben mogen verwachten, een en ander gewogen naar wat voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW).
6.9.
Het hof is van oordeel dat Landewyck in dit geval, bij de beoordeling in dit kader, het gelijk aan haar zijde heeft. Het hof stelt bij de beoordeling de aard en strekking van de opdracht centraal:
- het ging om een idee voor een nieuwe business: de sigarendivisie
- [appellant] zou als ervaren zakenman een businessplan gaan ontwikkelen en die divisie gaan opzetten en leiden
- hij zou regelmatig overleggen met het bestuur van Landewyck (dat heeft hij ook gedaan)
- in de loop van de maanden is gebleken dat de divisie niet van de grond kwam en dat grote verliezen werden geleden, zo voert Landewyck onweersproken aan.
Landewyck mocht naar het oordeel van het hof bij het maken van de afspraken weliswaar impliciet, maar toch redelijkerwijs begrijpen dat zij de opdracht onder deze omstandigheden tussentijds mocht opzeggen. De mogelijkheid van tussentijdse opzegging ligt besloten in de aard en strekking van de opdracht: het opzetten van een nieuwe onderneming, met onzekere vooruitzichten. Ervaren ondernemers, zoals partijen, begrijpen dat het belangrijk is om de stekker er snel uit te kunnen trekken als de zaken niet lopen zoals verwacht en gehoopt. Landewyck mocht redelijkerwijs begrijpen dat dit een onderdeel was van de afspraken.
6.10.
Dit zou anders kunnen zijn indien [appellant] en [persoon A] zouden hebben besproken dat tussentijdse opzegging niet aan de orde kon zijn. Maar een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. [appellanten] wijst verder als relevante factor terecht op de voorgenomen tussentijdse evaluatie eind 2019, maar dat is in de context niet meer dan een intentie, een voornemen en een plan. Dit is niet voldoende om aan te nemen dat [appellanten] bij het maken van de afspraken redelijkerwijs mocht aannemen dat een eerdere opzegging uitgesloten was, ongeacht de resultaten en verliezen.
6.11.
De volgende vraag is of de opzegtermijn van één maand redelijk is en of er gronden zijn voor vergoeding van schade. Ook hier stelt het hof de aard en strekking van de samenwerking voorop:
- [appellant] had bij het maken van de afspraken al zeer veel zakelijke ervaring
- de opdracht betreft een leidinggevende functie als ondernemer voor een businessplan
- er waren bij dat plan onzekere vooruitzichten en ondernemersrisico’s, waarmee voor Landewyck veel geld was gemoeid
- de – betrekkelijk hoge – beloning was ook in overeenstemming met deze achtergronden, al verschillende partijen van mening over hoeveel uren per week [appellant] zou werken voor die beloning
- [appellant] en [persoon A] hebben niet gesproken over een exit-vergoeding, break-up fee of soortgelijke vergoeding
- zij waren wel ervaren ondernemers en het hof gaat er bij gebreke van een toelichting van uit dat zij bekend waren met die mogelijkheden
- [appellanten] heeft niets concreets gesteld over mededelingen aan Landewyck (bij het maken van de afspraken) over omzet of klanten die hij voor de opdracht moest opgeven, of schade die hij zou lijden (doordat hij andere werkzaamheden niet zou kunnen uitvoeren).
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat [appellant] het risico draagt dat Landewyck in de tegenvallende resultaten en verliezen een reden ziet om de samenwerking tussentijds te beëindigen, met een opzegtermijn van beperkte duur en zonder verdere schadevergoeding. Dat hoort bij de functie en de aard van de opdracht. Landewyck mocht dit bij het maken van de afspraken redelijkerwijs zo begrijpen. De opzegtermijn van één maand komt het hof redelijk voor, omdat de samenwerking op het tijdstip van de opzegging relatief kort had geduurd. Het hof ziet geen reden voor een aanvullende vergoeding van schade.
6.12.
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellanten] heeft geen concrete uitlatingen of andere gedragingen naar voren gebracht, die een ander licht werpen op de kwestie. Zoals hiervoor gememoreerd is het hof veronderstellenderwijs uitgegaan van de juistheid van de schriftelijke verklaring van [persoon A] , zodat nader onderzoek op dat punt niet nodig is.
6.13.
De conclusie is dat de grief faalt. Het hof zal:
- het bestreden vonnis bekrachtigen
- het gevorderde in hoger beroep afwijzen
- [appellanten] veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, als de in het ongelijk gestelde partij.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af het in hoger beroep gevorderde;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Landewyck op € 5.517,00 voor griffierecht en op € 6.556,00 voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, P.W.A. van Geloven en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juni 2022.
griffier rolraadsheer