ECLI:NL:GHSHE:2022:1775

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
20-001983-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met dodelijke afloop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, in een situatie waarbij een ander is overleden. De verdachte bestuurde een combinatie van voertuigen en had een banksman, [betrokkene 1], die hem moest begeleiden tijdens het achteruitrijden. Tijdens deze manoeuvre ontstond er een aanzienlijke afstand tussen de kraanwagen van de banksman en de combinatie van de verdachte, waardoor andere verkeersdeelnemers de gelegenheid kregen om zich tussen de voertuigen te begeven. Dit leidde tot een dodelijk ongeval waarbij het slachtoffer werd geraakt door de combinatie van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte had moeten beseffen dat de banksman tijdens de manoeuvre niet adequaat kon functioneren. Ondanks dat de verdachte verklaarde zicht te hebben via de spiegels, was de afstand te groot en de situatie te druk om blindelings op de aanwijzingen van de banksman te vertrouwen. Het hof oordeelt dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen en bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar verhoogt de strafmaat. De verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001983-21
Uitspraak : 3 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 augustus 2021, in de strafzaak met parketnummer 82-227553-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis en tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te
besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straffen en in zoverre opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering en de bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs. Deze behoeven enige aanvulling en verbetering.
De bewijsmiddelen
De door de rechtbank in het vonnis in Bijlage 2 onder 10 gehanteerde bewijsmiddelen behoeven enige aanvulling en verbetering.
1. De eerste zin van het onder 10.2 gebruikte bewijsmiddel dient te luiden:
Wij ontvingen de camerabeelden van camera 03 die opnames had gemaakt van het dodelijk ongeval op het Dow terrein dat had plaats gevonden op 7 oktober 2019.
2. De zesde alinea van het onder 10.2 gebruikte bewijsmiddel “Om 15.26.15 komt …derde vrachtauto” komt te luiden als volgt:
Om 15.26.15 uur komt de achterzijde van het derde voertuig in beeld. Het slachtoffer keek nog steeds in de richting van de eerder gepasseerde kraan. Ik zag dat het slachtoffer om 15:26:16 uur van achteren werd geraakt door het voertuig dat het beeld in kwam rijden.
3. Het onder 10.4 gehanteerde bewijsmiddel, te weten het proces-verbaal van verhoor van verdachte, dient te worden aangevuld met de volgende passage, weergegeven op dossierpagina 80:
Ik heb gedurende het hele proces echter continu zicht gehad op de hijskraan in de spiegels.
4. Het onder 10.5 gehanteerde bewijsmiddel, te weten de verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 27 juli 2021, dient te worden vervangen. In plaats daarvan hanteert het hof de hierna opgenomen gedeelten uit de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg:
Het was druk op het terrein van [bedrijf X] (…) Als wij ergens komen, staan er altijd mensen met ontzag te kijken naar de omvang van de voertuigen waarmee wij rijden. Op het fabrieksterrein waren geen looproutes voor de voetgangers. Bij een stop is het eigenlijk één groot plein waar allerlei activiteiten op plaatsvinden. (…) Wij zijn recht achteruit gaan rijden (…) Ik heb dan in mijn spiegels geen dode hoek. Wel heb ik direct achter mijn oplegger een enorm stuk waar je mensen niet ziet. Als de oplegger geladen is, kan dat wel een stuk van 30 meter zijn voordat je iemand in je spiegels achter de wagen ziet. (…) Wij reden achteruit in konvooi. We hadden daar geen afspraak over gemaakt. Dat is een ding dat we al lang samen zo doen, dat is een ongeschreven regel om zo te rijden. Wij doen dit al jaren zo en bijna wekelijks. De een is de banksman, de ogen van de ander. We hadden per portofoon contact. (…) Aan het eind van het terrein van de turn-around moest [betrokkene 1] manoeuvreren omdat hij achteruit linksaf moest slaan. (…) Terwijl we in konvooi achteruit reden moest ik een keer ophalen. In het begin was de afstand tussen [betrokkene 1] en mij 20 a 30 meter. Door het ophalen werd die afstand vergroot tot wel 60 meter of meer. Ik heb dit niet aan [betrokkene 1] gemeld. (…) Ik zag dat hij achteruit reed en dat hij aan het manoeuvreren was. (…) Ik heb [betrokkene 1] niet gemeld dat ik nog een keer moest ophalen.
5. De door het hof gedane eigen waarneming ten aanzien van de tot het dossier behorende camerabeelden van het ongeval, in het bijzonder die van de camerabeelden van
camera 4. Het hof neemt op deze beelden waar dat de manoeuvre van [betrokkene 1] , achteruit rijdend met de hijskraan aan het einde van de weg voor een T-kruising aanvangt om 15:25:30 uur, waarbij [betrokkene 1] begint met het langzaam linksom achteruit draaien van zijn hijskraan en waarbij [betrokkene 1] gegidst wordt door een persoon aan zijn achterkant en waarbij de hijskraan aan de voorzijde een fiets licht raakt waarna deze wordt verplaatst zodat [betrokkene 1] verder kan met zijn manoeuvre. Voorts is te zien dat – terwijl [betrokkene 1] nog bezig is met langzaam achteruit rijden – twee personen die ter hoogte van de cabine van de hijskraan op de weg staan om 15:26:20 uur plotseling reageren op iets wat zij verderop in de richting waar vandaan [betrokkene 1] met zijn hijskraan zojuist was gekomen, kennelijk zien gebeuren of kort daarvoor is gebeurd; één van deze personen begint meteen te rennen. [betrokkene 1] gaat nog 17 seconden verder met zijn manoeuvre.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs opgenomen in het vonnis van de rechtbank onder 4.3.2 behoeven enige verbetering. De overweging zoals weergegeven in de één na laatste alinea op pagina 3 van het vonnis, te weten “Het moment dat verdachte zijn combinatie “op moest halen” (…) terwijl er niets was afgezet.”, komt te vervallen. Deze overweging zal worden vervangen door de hieronder vermelde overweging:
Doordat verdachte zijn combinatie moest “ophalen” was er op gegeven moment een aanzienlijk gat ontstaan tussen de kraanwagen en de door verdachte bestuurde combinatie. Daarmee verdween voor de overige verkeersdeelnemers het beeld van het rijden in konvooi voor wat betreft de kraanwagen en de combinatie, zodat er voor overige verkeersdeelnemers meer gelegenheid ontstond om zich tussen beide voertuigen te begeven. Van die gelegenheid is blijkens de camerabeelden van camera 4 ook volop gebruik gemaakt. Zolang [betrokkene 1] zich – behalve op het besturen van zijn eigen voertuig – mede als banksman voor verdachte voldoende kon concentreren op de wegsituatie tussen hem en verdachtes combinatie om verdachte bij gevaarlijke situaties te waarschuwen, is onder bepaalde voorwaarden voorstelbaar dat verdachte bij het achteruit rijden mocht vertrouwen op [betrokkene 1] en diens aanwijzingen.
Verdachte wist echter dat [betrokkene 1] op een gegeven moment met zijn kraanwagen achteruit rijdend een haakse bocht linksom zou moeten maken, wat – gelet op de beperkte ruimte om dat met zijn omvangrijke combinatie uit te voeren – geen sinecure was. Daarbij moest [betrokkene 1] voortdurend de achterkant van zijn combinatie, zijn gids, de voorkant van zijn voertuig en zijn directe omgeving in de gaten houden. Verdachte heeft verklaard via de spiegels continu zicht te hebben gehad op de hijskraan.
In die situatie had verdachte moeten beseffen dat [betrokkene 1] tijdens die manoeuvre onmogelijk op een adequate wijze zijn rol als banksman voor verdachte kon vervullen en mocht hij – als bestuurder die achteruit rijdt met een trekker met aanhangwagen met een grote dode hoek achter die combinatie – er niet meer op vertrouwen dat [betrokkene 1] in voldoende mate als zijn “ogen en oren” functioneerde. De omstandigheid dat [betrokkene 1] expliciet verdachte ervan op de hoogte had kunnen brengen dat hij tijdelijk – vanwege de te verrichten manoeuvre – niet voldoende als banksman of als “oren en ogen” van verdachte kon functioneren, ontslaat verdachte niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om zich steeds ervan te vergewissen dat hij op zijn banksman als zijn “oren en ogen” kon en mocht vertrouwen, zeker nu hij wist dat er een moment voor [betrokkene 1] zou komen waarop deze met zijn hijskraan een bijzondere, extra concentratie vergende manoeuvre moest gaan verrichten en hij ook zelf kon waarnemen wanneer [betrokkene 1] met die manoeuvre bezig was.
Gebleken is dat de manoeuvre van [betrokkene 1] is ingezet omstreeks 15:25:30 uur en dat om 15:26:16 uur het [slachtoffer] door de door verdachte bestuurde combinatie werd geraakt. Dit betekent dat verdachte gedurende zo’n 46 seconden achteruit is blijven rijden nadat hij had gezien dat zijn banksman een bijzondere manoeuvre inzette en hij zich er toen van bewust had moeten zijn dat hij niet meer blind kon varen op zijn banksman [betrokkene 1] , zeker nu de afstand tot [betrokkene 1] zo groot was geworden en het op het bedrijventerrein van [bedrijf X] erg druk was, allerlei personen door elkaar liepen, fietsten en overstaken, terwijl er niets was afgezet.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 3 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.