ECLI:NL:GHSHE:2022:1773

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.302.942_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en ontzegging omgang tussen vader en minderjarige

In deze zaak, uitgesproken op 2 juni 2022 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader over zijn minderjarige dochter, geboren in 2007, en de ontzegging van omgang tussen hen. De vader, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, betwist de beslissing van de rechtbank waarin zijn gezag is beëindigd en de omgang is ontzegd. De rechtbank had geoordeeld dat de vader ongeschikt was om omgang te hebben met de minderjarige, die al geruime tijd geen contact meer met hem heeft gehad. De moeder, die het gezag alleen wil uitoefenen, heeft aangegeven dat de minderjarige klem zit tussen de ouders en dat de vader niet meewerkt aan de benodigde hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zijn standpunt gewijzigd en pleit voor een eenhoofdig gezag bij de moeder, gezien de problematiek van de minderjarige en de ongunstige invloed van de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de minderjarige haar mening kenbaar gemaakt, waarbij zij aangaf geen contact met de vader te willen. Het hof heeft overwogen dat de situatie van de minderjarige ernstig is en dat zij de rust en ruimte nodig heeft om haar therapie te volgen. De vader heeft aangegeven de wens van de minderjarige te respecteren, maar het hof concludeert dat de omgang met de vader in strijd is met de belangen van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 juni 2022
Zaaknummer: 200.302.942/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/343579 / FA RK 19-845
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.C. Broers,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar.
Deze zaak gaat over: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Brabant, vestiging [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de raad.
In het kort: De vader kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank waarin het gezag van de vader over [minderjarige] is beëindigd en de omgang tussen de vader en [minderjarige] voor onbepaalde tijd is ontzegd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 26 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 22 november 2021, met producties, ingekomen bij het hof op
23 november 2021, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, zoals namens de vader tijdens de mondelinge behandeling nader is toegelicht, de verzoeken van de moeder ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige] en te bepalen
dat er geen omgang zal zijn tussen de vader en [minderjarige], af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift van 17 januari 2021, ingekomen bij het hof op 18 januari 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 13 april 2022 van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 14 april 2022, met bijlagen;
- het V6-formulier van 13 april 2022 van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 15 april 2022, met bijlage.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.1.
Namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.
2.5.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met het hof gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de verbroken relatie van de ouders is geboren:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007 (hierna: [minderjarige]).
3.2.
De ouders oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige].
3.3.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt. De rechtbank heeft daarnaast de vader het recht op omgang met [minderjarige] voor onbepaalde tijd ontzegd.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezag
3.6.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. De vader wil het gezag over [minderjarige] behouden. De vader vreest ervoor uit het leven van [minderjarige] te worden geweerd indien hij niet langer het gezag over [minderjarige] uitoefent. Dat is niet in belang [minderjarige]. De vader werkt mee aan de benodigde hulpverlening en zal toestemming geven waar nodig. De vader moet een kans
krijgen om onder begeleiding van de nodige hulpverlening op zoek te gaan naar een manier waarop het gezag door de vader uitgeoefend kan worden nu recent bij hem geconstateerd is
dat hij ADHD heeft. Het is voor de vader onbegrijpelijk dat de rechtbank het advies van de raad niet heeft gevolgd. De vader betwist tenslotte een aantal door de rechtbank vastgestelde feiten op juistheid.
3.7.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De bestreden beschikking moet bekrachtigd worden. [minderjarige] zit al heel lang klem tussen de spanning van de ouders en is opgegroeid in een moeilijke situatie. Daar komt bij dat [minderjarige] gediagnosticeerd is met ASS. De moeder doet er alles aan om [minderjarige] rust te geven en te ondersteunen met de benodigde hulpverlening, maar de vader heeft hiervoor zijn toestemming meerdere keren niet verleend. Door de houding van de vader raakt de hulpverlening van [minderjarige] bovendien handelings-verlegen. Ook is het nodig geweest om een procedure vervangende toestemming te voeren. [minderjarige] zit klem en verloren tussen de ouders. De moeder wil daarom het eenhoofdig gezag uitoefenen over [minderjarige].
3.8.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad heeft zijn standpunt ten aanzien van het gezag gewijzigd, in die zin dat de moeder alleen het gezag over [minderjarige] zou moeten krijgen. Waar de raad eerder nog dacht dat gezamenlijk gezag haalbaar zou kunnen zijn indien de vader zijn houding zou veranderen, is de afgelopen jaren gebleken dat de opstelling van de vader contra-productief werkt. [minderjarige] kan dit niet meer dragen. [minderjarige] is heel duidelijk in wat zij wil, namelijk geen contact met de vader en dat haar moeder het gezag krijgt. Het zou niet goed zijn daar nu niet naar te luisteren.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader met ingang van 26 maart 2009 gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen, nadat zij dit hebben laten aantekenen in het gezagsregister. [minderjarige] was op dat moment nog geen twee jaar oud. Inmiddels is de situatie waarin [minderjarige] opgroeit ingrijpend gewijzigd, doordat [minderjarige] en de vader al jarenlang geen (fysiek) contact hebben en [minderjarige] klem en verloren is geraakt tussen de ouders. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de rapportage van De Combinatie Jeugdzorg van 27 juli 2021, waarin wordt aangegeven dat er door de hulpverlening geen basis meer wordt gezien om met de ouders verder te spreken over het verbeteren van de onderlinge oudercommunicatie. De vader zou hulp moeten krijgen om zodanig te kunnen communiceren dat het recht gaat doen aan zijn ouderschap. Als dit op een constructievere manier zou verlopen zou er mogelijk ruimte
kunnen komen om samen te werken met de moeder en instanties wat zal bijdragen aan de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige].
De afgelopen periode is echter gebleken dat dit niet haalbaar is. De raad heeft hierover aangegeven hun standpunt te hebben herzien omdat de verandering in het gedrag van de
vader die zij hadden gehoopt te zien niet is gekomen. De vader geeft volgens de raad namelijk, mogelijk onbedoeld, telkens de boodschap dat de moeder niet te vertrouwen is in haar handelen, hetgeen als het ware een brevet van onvermogen is richting de moeder. Dit geldt bijvoorbeeld voor de keuze van de vorm van hulpverlening voor [minderjarige] die door de vader met regelmaat zeer kritisch benaderd wordt. Hoewel dit niet betekent dat de vader geen vragen mag stellen over de voorgestelde hulp voor [minderjarige], acht het hof het wantrouwen van de vader richting de moeder dat hierin doorklinkt zeer zorgelijk omdat hierdoor regelmatig discussies tussen de vader en de moeder en de vader en de hulpverlenende instanties ontstaan die een vlot verloop van een gezagsbeslissing of behandeling bemoeilijken. Dat is niet in het belang van [minderjarige], omdat zij haar therapie heel hard nodig heeft. Op dit moment slaan de behandeltechnieken bij [minderjarige] bovendien onvoldoende aan, omdat de spanningen bij [minderjarige] heel hoog opgelopen zijn nadat de vader enkele spraakberichten heeft gestuurd aan [minderjarige]. Volgens het ondersteuningsplan van [instantie] ([instantie]) van
29 maart 2022 heeft [minderjarige] veel last gekregen van psycho-somatische symptomen, zoals hoofdpijn, zich ziek voelen, snel overprikkeld zijn, forse stress ervaren, veel boosheid en verdriet om ‘’kleine’’ dingen. [minderjarige] heeft dagelijkse flashbacks van nare herinneringen, nachtmerries en beschadigt zichzelf in boze buien. [minderjarige] komt ook regelmatig in conflictsituaties terecht waarbij verbaal en fysiek geweld wordt gebruikt. De combinatie van de diagnose Autismespectrumstoornis en de last die zij ervaart door de gebeurtenissen die in het verleden in de gezinssituatie hebben plaatsgevonden, maken dat de draaglast van [minderjarige] op dit moment fors is. Ook het hof ziet dat [minderjarige], zoals de raad dat benoemd heeft, deze situatie niet meer kan dragen. Het is van groot belang dat [minderjarige] de rust krijgt om de voor haar dringend noodzakelijke therapie te kunnen volgen en ook weer op structurele basis naar school kan gaan. Daar komt bij dat [minderjarige] aan het hof heel duidelijk zelf heeft verteld wat zij wil: [minderjarige] wil geen contact met de vader en zij wil ook niet dat de vader nog langer het gezag over haar uitoefent. [minderjarige] voelt zich hierdoor gecontroleerd en kreeg voor haar gevoel weinig vrijheid van de vader.
Hoewel de vader aangeeft hulpverlening te willen om op een betere manier te kunnen communiceren, omdat er recent bij hem ADHD zou zijn vastgesteld, heeft het hof op dit moment niet de verwachting dat de hiervoor beschreven situatie binnen afzienbare tijd verbeterd kan worden. Voor [minderjarige] is bovendien nú verandering nodig, zodat zij zich kan concentreren op haar behandeling. Onder deze omstandigheden is een gezamenlijke gezagsuitoefening niet haalbaar en niet in het belang van [minderjarige]. De diverse uitspraken waar de vader naar verwijst maken dit niet anders, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de vader zal bekrachtigen.
Omgang
3.10.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader vindt dat hem onterecht de omgang met [minderjarige] voor onbepaalde tijd is ontzegd. Dit is een te zwaar middel. De vader heeft sinds 2018 al geen rechtstreeks contact meer met [minderjarige] en de hulpverlening die [minderjarige] sindsdien heeft gehad is tot op heden niet gericht geweest op herstel van het contact. De vader wil het contact tussen hem en [minderjarige] echter niet afdwingen. Het zou aan [minderjarige] moeten zijn wanneer er contact komt. Ook dient onderzocht te worden waar de weerstand van [minderjarige] vandaan komt.
3.11.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De omgang tussen [minderjarige] en de vader levert ernstig nadeel op voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige]. De
vader is bovendien ongeschikt of niet in staat tot het hebben van omgang met [minderjarige].
Daarnaast verzetten de zwaarwegende belangen van [minderjarige] zich tegen omgang. [minderjarige] heeft al 3,5 jaar geen contact met de vader, nadat zij aangaf door de vader mishandeld te zijn. [minderjarige] wil haar vader sindsdien niet meer zien. [minderjarige] krijgt therapie voor haar ernstige problematiek, terwijl de vader zich hier niet begripvol in toont. Daar komt bij dat de persoonlijke omstandigheden van de vader onduidelijk zijn. De vader heeft slechts heel summier inzage gegeven in een rapport waaruit zou moeten blijken dat de vader ADHD heeft. Niet duidelijk is of het veilig is voor [minderjarige] om contact te hebben met de vader en wat hij heeft gedaan om er voor te zorgen dat er weer contact kan zijn. Indien [minderjarige] aangeeft contact te willen met de vader dan zal de moeder hieraan meewerken. Hier mag voor [minderjarige] echter geen druk op liggen.
3.12.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad onderschrijft de visie van de vader, die door de moeder is bevestigd, dat het aan [minderjarige] is of en wanneer zij contact wil met de vader. Dit mag echter geen last op haar schouders inhouden en een te grote verantwoordelijkheid voor haar worden.
3.13.1.
Het hof overweegt als volgt.
3.13.2.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.13.3.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 en lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang - al dan niet voor bepaalde tijd – indien
:
sub a: omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
sub b: de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
sub c: het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken
sub d: omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.13.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven de wens van [minderjarige] te respecteren dat zij op dit moment geen contact wil met de vader. De vader wil de druk bij [minderjarige] en de angst dat zij contact moet hebben met de vader bij haar wegnemen en een omgangsregeling niet afdwingen. Wat de vader betreft is er alleen contact tussen [minderjarige] en de vader wanneer [minderjarige] zelf aangeeft dat te willen. De moeder heeft aangegeven [minderjarige] hierin te zullen ondersteunen wanneer zij aangeeft behoefte te hebben aan contact met de vader. De raad heeft aangegeven hier eveneens achter te staan, indien dit op [minderjarige] geen druk legt. Ook het hof acht het van groot belang dat [minderjarige] de rust, ruimte en vrijheid krijgt om op haar eigen tijd aan te kunnen geven wanneer zij voelt dat zij het contact met de vader weer wil aangaan. Ook acht het hof het van belang dat [minderjarige] de ruimte krijgt om de voor haar benodigde therapie aan te gaan en succesvol te kunnen afronden. Het hof sluit gelet hierop aan bij hetgeen de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen, namelijk dat het de hoop uit dat wanneer iedere vorm van drang wordt weggenomen [minderjarige] mogelijk uiteindelijk weer open zal staan voor contact met de vader. Gelet hierop kan er geen omgangsregeling worden bepaald en zal het hof de omgang tussen [minderjarige] en de vader ontzeggen, omdat het hof omgang in strijd acht met de zwaarwegende belangen van
[minderjarige] en zij blijk heeft gegeven van ernstige bezwaren tegen de omgang tussen de vader en [minderjarige]. Het hof merkt daarbij op dat het niet zo is dat er geen contact
magzijn, maar het mag alleen als het de wens en het initiatief van [minderjarige] is.
3.14.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. Het hof zal de proceskosten van de procedure compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 augustus 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en
H.J. Witkamp en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.