ECLI:NL:GHSHE:2022:1770

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.304.417_01 en 200.304.417_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap van een moeder met geestelijke en lichamelijke beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de dochter van een moeder die onder bewind en mentorschap is gesteld vanwege haar geestelijke en lichamelijke toestand. De rechtbank Oost-Brabant had op 28 september 2021 een beschikking gegeven waarin een bewind werd ingesteld over de goederen van de moeder en een mentorschap werd benoemd. De dochter, die zich niet kon verenigen met deze beslissing, heeft het hof verzocht om de beschikking te vernietigen en haar als bewindvoerder en mentor aan te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2022 zijn de dochter en de moeder niet verschenen, terwijl de bewindvoerder en het Openbaar Ministerie wel aanwezig waren. De dochter heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de moeder haar als bewindvoerder en mentor wenst, maar het hof heeft geconstateerd dat er gegronde redenen zijn om deze benoeming niet te honoreren. Het hof heeft vastgesteld dat de dochter in het verleden handelingen heeft verricht die niet in het belang van de moeder zijn geweest, zoals het niet ontvangen van huurtoeslag en het onterecht gebruik maken van de financiën van de moeder. De bewindvoerder heeft de situatie inmiddels verbeterd door de financiën van de moeder te beheren en haar leefgeld te geven. Het hof heeft geconcludeerd dat de dochter niet in staat is om de belangen van de moeder goed te behartigen en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 juni 2022
Zaaknummers: 200.304.417/01 en 200.304.417/02
Zaaknummers eerste aanleg: 9331915 TF VERZ 21-836 en 9331919 TF VERZ 21-837
in de zaak in hoger beroep van:
[de dochter],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de dochter,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- het
Openbaar Ministerie, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: het OM);
-
[de moeder], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder);
-
[B.V.] B.V., gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de bewindvoerder respectievelijk de mentor).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 september 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 december 2021, heeft de dochter het hof verzocht om voormelde beschikking te vernietigen in die zin dat zij tot bewindvoerder en mentor van de moeder wordt benoemd althans een beslissing te nemen die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.1.
Bij aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie op 18 januari 2022, heeft de dochter het hof verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen tot de behandeling van het beroepschrift. Deze zaak is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.304.417/02.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2022, heeft [de bewindvoerder / mentor] B.V. het hof verzocht, althans zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de dochter af te wijzen. Ingeval het hof oordeelt dat er redenen zijn die het ontslag van de bewindvoerder en de mentor rechtvaardigen wordt verzocht om in elk geval de dochter niet tot opvolgend bewindvoerder en/of mentor te benoemen, maar deze taken weg te leggen bij een professionele instelling.
2.2.1.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 maart 2022, heeft [de bewindvoerder / mentor] B.V. het hof verzocht om het schorsingsverzoek in de zaak met zaaknummer 200.304.417/02 af te wijzen.
2.3.
In de brief van 10 februari 2022 heeft het OM geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden beschikking.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 april 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Van den Heuvel;
  • namens [de bewindvoerder / mentor] B.V.: [medewerker 1] en [medewerker 2] (via video-verbinding), bijgestaan door mr. Bogaarts.
2.4.1.
De dochter en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.2.
Namens het OM is met bericht van verhindering van 10 februari 2022, geen vertegenwoordiger verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 augustus 2021 respectievelijk 28 september 2021;
  • de brief van het OM d.d. 10 februari 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de dochter d.d. 14 april 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van [de bewindvoerder / mentor] B.V. d.d. 15 april 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [de moeder] vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand en heeft eveneens een mentorschap ingesteld ten behoeve van haar. Tot bewindvoerder en mentor is benoemd: [de bewindvoerder / mentor] B.V.
3.2.
De dochter kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
De dochter voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - aan dat de moeder wil dat de dochter als bewindvoerder en mentor wordt benoemd. De kantonrechter is ten onrechte voorbij gegaan aan deze uitdrukkelijke voorkeur van de moeder.
Er ligt een volmacht waaruit de voorkeur van de moeder blijkt. Er zijn geen gegronde redenen die zich tegen deze benoeming verzetten. Er is geen objectieve onderbouwing van de conclusie dat de dochter niet in het belang van de moeder handelt. De dochter woont bij de moeder in huis, er is dagbesteding, mantelzorg en dagelijks thuiszorg. Het feit dat de moeder niet is gevaccineerd tegen Covid-19 betekent niet dat de dochter in strijd met de belangen van de moeder handelt. Er is geen vaccinatieplicht.
Het schorsingsverzoek heeft de dochter op de mondelinge behandeling ingetrokken gelet op de gelijktijdige behandeling met de hoofdzaak.
3.4.
[de bewindvoerder / mentor] B.V. voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het navolgende aan. Reeds in 2017 is er bij de
rechthebbende vasculaire dementie vastgesteld. De lichamelijke situatie is op dit moment stabiel en onder controle. De geestelijk situatie echter niet. De rechthebbende woont nu nog thuis alwaar enkele aanpassingen zijn gedaan; duidelijk is echter dat zij op niet al te lange termijn meer zorg nodig zal hebben dan haar in de huidige omstandigheden kan worden geboden. De verwachting is dat zij dan naar een verpleeghuis zal moeten verhuizen.
De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat de moeder als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat was om ten volle haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Het is de vraag of de moeder ten tijde van het afgeven van de volmacht voldoende in staat was om haar wil te bepalen. De volmacht betreft een onderhandse volmacht. De notaris heeft uitdrukkelijk opgenomen dat enkel de handtekening is gelegaliseerd.
Uit de ervaringen die bewindvoerder met de dochter heeft is gebleken dat zij niet capabel is om het bewind en /of het mentorschap uit te oefenen. De bewindvoerder leidt uit de dagelijkse gang van zaken en uit de administratie af dat in financiële zin misbruik is gemaakt, althans dat allerhande kosten en facturen die op naam van de dochter stonden, lange tijd door de moeder zijn voldaan.
Daarbij komt dat geen enkel overleg mogelijk is met de dochter; zij frustreert de bewindvoerder en mentor. Zij maakt ten onrechte verwijten en bestookt hen met misplaatste en ernstige opmerkingen. Met naam en toenaam worden medewerkers van [de bewindvoerder / mentor] publiekelijk aan de (digitale) schandpaal genageld en bedreigd.
Tegen de wil van de moeder plaatste de dochter camera’s in het huis van de moeder.
De dochter uit onafgebroken haar overtuigingen over vaccinaties, corona, complotten, nazi-theorieën en seksueel misbruik van kinderen.
Binnen [de bewindvoerder / mentor] B.V. heeft overleg plaatsgevonden over het al dan niet kunnen/willen voortzetten van de taken die eerder door de kantonrechter zijn opgelegd.
Zij wil haar eigen medewerkers immers beschermen en een veilige werkomgeving bieden. Dit is in het gedrang gekomen door de kwalijke opstelling van de dochter. De bewindvoerder neemt in deze zaak haar beschermende taken zeer hoog op en acht het van groot belang dat de (financiële) belangen van de rechthebbende in bescherming wordt genomen en dat haar belangen nu en in de toekomst op een correcte wijze worden behartigd. Dit laatste weegt zwaar en de bewindvoerder verzoekt het hof daarom de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van het schorsingsverzoek 200.304.417/02:
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft de advocaat van de dochter het schorsingsverzoek ingetrokken. Het hof maakt uit deze intrekking op dat het hoger beroep van de dochter in deze zaak (het schorsingsverzoek) niet wordt gehandhaafd. Dit brengt met zich dat de dochter niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek in hoger beroep.
In de hoofdzaak 200.304.417/01:
3.7.
Niet in geschil is dat er in de onderhavige zaak een bewind, ex artikel 1:431 lid 1 BW dient te worden ingesteld over één of meer van de goederen, die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren en ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap, ex artikel 1:450 lid 1 BW, dient te worden ingesteld. Gebleken is dat de rechthebbende tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen maar ook belangen van niet-vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen, als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand.
3.8.
Dit hoger beroep richt zich enkel tot de persoon van de bewindvoerder en de mentor.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 respectievelijk 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het bewind en mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder dan wel mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge artikel 1:435 lid 3 respectievelijk 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder respectievelijk de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Lid 4 van deze artikelen bepaalt dat, indien de rechthebbende gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot bewindvoerder dan wel tot mentor wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is.
Is het vorige niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder dan wel tot mentor benoemd.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat gegronde redenen zich er tegen verzetten dat de dochter wordt benoemd tot bewindvoerder en/of mentor. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
3.8.3.
Ten aanzien van de vermogensrechtelijke belangen, blijkt uit de stukken en wat op de mondelinge behandeling is besproken dat de dochter sinds het voorjaar 2021 staat ingeschreven op het adres van de moeder, waardoor de moeder geen huurtoeslag meer ontvangt; ook heeft zij daardoor geen recht op bijzondere bijstand. Tot voor kort stond ook de auto van de dochter op naam van de moeder en betaalde de moeder de kosten van de mobiele telefoon van de dochter. Hetzelfde gold voor een gezinsongevallenverzekering die op naam stond van de dochter en waarvoor de moeder de premies betaalde. Op 3 augustus 2021 is een bedrag van € 7.000,- overgemaakt van de rekening van de moeder op de rekening van de dochter. De dochter is niet verschenen op de mondelinge behandeling bij de rechtbank en ook niet bij het hof en heeft geen uitleg gegeven over deze gang van zaken. Dit alles leidt tot de conclusie dat de dochter handelt tegen het belang van de moeder en haar eigen belang voorop stelt.
De bewindvoerder heeft orde op zaken gesteld; facturen die voorheen via automatische incasso van de rekening van de moeder werden betaald maar op naam van de dochter stonden, zijn gestorneerd. Ook heeft de bewindvoerder boetes betaald die de dochter had veroorzaakt. De bewindvoerder maakt inmiddels wekelijks € 60,- leefgeld over aan de moeder, betaalt de vergoeding voor de mantelzorger en voldoet de rekeningen van de moeder. Anders dan de dochter stelt, is niet gebleken dat er door de bewindvoerder schulden worden opgebouwd en is er geen sprake van openstaande rekeningen.
3.8.4.
Ook wat betreft de behartiging van de niet-vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende ziet het hof, net als de rechtbank, geen rol weggelegd voor de dochter.
Het hof heeft er geen vertrouwen in dat zij als mentor voor de moeder kan optreden en haar belangen goed zal behartigen. Aan hetgeen de kantonrechter in de bestreden beschikking op dat punt heeft overwogen en na eigen weging wordt onderschreven door het hof, voegt het hof nog het volgende toe.
Uit een recent gesprek medio maart 2022 met de moeder, de huisarts, de ouderverpleegkundige en de mentor heeft de rechthebbende expliciet aangegeven dat zij het niet prettig vindt dat de dochter bij haar inwoont. Zij gaf bovendien aan dat de dochter een grote mond heeft en vaak tegen haar schreeuwt. De dochter blijkt verder niet in staat om een samenwerking aan te gaan met de huidige mentor, deze komt niet binnen als de dochter er is, en het hof heeft zorgen over de mogelijkheden tot samenwerking met andere hulpverleners die bij zorg voor de moeder zijn betrokken of in de toekomst betrokken moeten worden.
Tot slot getuigen de ernstige en kwalijke uitlatingen van de dochter richting de bewindvoerder/mentor in haar emailberichten maar ook op sociale media
niet van een houding die past bij een mentor. Dit alles leidt tot de conclusie dat de dochter ook hierin handelt tegen het belang van de moeder en haar eigen belang voorop stelt.
3.8.5.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat gegronde reden aanwezig zijn om voorbij te gaan aan de door de dochter gestelde uitdrukkelijke voorkeur van de moeder om de dochter te benoemen als bewindvoerder en mentor. Voor zover de dochter zich daarbij beroept op de door haar in hoger beroep overgelegde machtiging van 28 januari 2016 en de algemene volmacht van 20 september 2020 waaruit volgens haar de voornoemde voorkeur blijkt, is het hof van oordeel dat - als er al sprake zou zijn van een rechtsgeldige volmacht - hetgeen hiervoor is overwogen zwaarder weegt en de zorgen die aanleiding zijn geweest voor het inleidend verzoek en de noodzaak tot ingrijpen en benoeming van een professionele bewindvoerder/mentor, nog steeds bestaan.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.10.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak bekend onder zaaknummer 200.304.417/02:
verklaart de dochter niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep;
In de zaak bekend onder zaaknummer 200.304.417/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 september 2021;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.