ECLI:NL:GHSHE:2022:1766

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.298.587_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om een wijziging van de kinderalimentatie die hij aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, diende te betalen voor hun minderjarige kind. De man had in 2016 een bedrag van € 100,- per maand afgesproken, maar verzocht nu om dit bedrag te verlagen naar € 25,- per maand met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de kinderalimentatie gewijzigd en vastgesteld op € 25,- per maand voor een bepaalde periode, maar het verzoek om de alimentatie met terugwerkende kracht te verlagen werd afgewezen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van de man en de afspraken die in het verleden zijn gemaakt. De man had zijn verzoek onderbouwd met de stelling dat hij zijn baan had verloren en dat hij niet in staat was om de oorspronkelijke alimentatie te betalen. De vrouw betwistte echter dat de man langdurig niet had kunnen werken en voerde aan dat hij in staat was om aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. Het hof oordeelde dat de man niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn verzoek en dat de vrouw niet had hoeven rekening houden met een wijziging van de alimentatie met terugwerkende kracht. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 juni 2022
Zaaknummer: 200.298.587/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/337360 FA RK 20-5134
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 18 mei 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 13 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 mei 2021.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Leijser namens de man;
- de vrouw.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met producties van de advocaat van de man d.d. 22 februari 2022.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben van 2011 tot het najaar 2015 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige 1] erkend. [minderjarige 1] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
In het door partijen op 27 juni 2016 ondertekende ouderschapsplan zijn partijen ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (hierna ook: de kinderalimentatie) overeengekomen, kort gezegd, dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juni 2016 een bedrag van € 100,- per maand betaalt, steeds bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3.
Bij beschikking van 11 februari 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland bepaald dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2016 € 100,- per maand bedraagt en, na indexering, met ingang van 1 januari 2017 € 102,10 per maand en met ingang van 1 januari 2018 € 103,63 per maand.
3.4.
Bij beschikking van 17 december 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek in hoger beroep om de kinderalimentatie op nihil te stellen dan wel op een zodanig bedrag als het hof juist acht én heeft het hof voornoemde beschikking van 11 februari 2019 bekrachtigd voor zover aan het hoger beroep onderworpen.
3.5.
De vrouw is op 1 april 2018 gehuwd met [betrokkene] . De vrouw en [betrokkene] zijn de ouders van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 18 mei 2021 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant voormelde beschikking van 11 februari 2019 gewijzigd en bepaald dat de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] over de periode van 1 oktober 2020 tot 18 januari 2021 nader wordt vastgesteld op € 25,- per maand. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2.
De grief van de man ziet op de ingangsdatum. De man verzoekt, zo heeft hij tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt, de kinderalimentatie over de periode van 1 januari 2017 tot 18 januari 2021 nader te bepalen op € 25,- per maand.
Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek aangevuld, in die zin dat hij tevens verzoekt om de kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2021 te bepalen op € 25,- maand.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil op welke datum de wijziging van de kinderalimentatie moet ingaan. Daarnaast ligt ter beslissing de door de man verzochte wijziging van de kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2021.
Het hof zal deze onderwerpen achtereenvolgens beoordelen.
De ingangsdatum
5.2.
De man verzoekt het hof om als ingangsdatum 1 januari 2017 te hanteren en hij onderbouwt dit verzoek, samengevat, als volgt.
Hij is eind 2016 zijn baan kwijtgeraakt. Hij heeft daarna een Werkloosheidsuitkering ontvangen en vanaf 8 mei 2017 een Ziektewetuitkering. Het UWV heeft besloten dat de man vanaf 26 november 2018 weer arbeidsgeschikt is. De man heeft vervolgens een uitkering ingevolge de Participatiewet aangevraagd en ontvangen.
Op het moment dat de man een Werkloosheidsuitkering ging ontvangen, heeft hij de vrouw hiervan in kennis gesteld en hebben zij een gesprek gevoerd over aanpassing van de kinderalimentatie. Partijen hebben toen afgesproken dat de man niet meer de kinderalimentatie hoefde te betalen, maar de vrouw ontkent dit. In de gerechtelijke procedures die over de kinderalimentatie tussen partijen in 2018 en 2019 zijn gevoerd, heeft de man zijn financiële stukken aangeleverd. Nu de vrouw volledig op de hoogte was en is van de financiële situatie van de man, had zij er rekening mee dienen te houden dat de kinderalimentatie zou worden gewijzigd. Daarbij geldt dat de door hem verzochte wijziging met ingang van 1 januari 2017 geen ingrijpende gevolgen heeft, immers niet leidt tot een verplichting tot terugbetaling voor de vrouw, aangezien de man de kinderalimentatie over de periode van januari 2017 tot juni 2020 niet heeft betaald.
5.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij betwist dat de man langdurig niet heeft kunnen werken.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Bij het opleggen, wijzigen of beëindigen van een alimentatieverplichting heeft de rechter op grond van artikel 1:402 BW een grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum.
De – gewijzigde – verplichting kan ingaan op de datum dat de omstandigheden zijn gewijzigd, de man/vrouw op de hoogte was van de wijziging van de omstandigheden, het oorspronkelijke verzoekschrift is ingediend, of de bestreden beschikking werd gegeven.
Ook een andere datum is mogelijk, maar de rechter moet in elk geval behoedzaam omgaan met deze beslissingsvrijheid wanneer een wijziging met terugwerkende kracht ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde, omdat die daardoor zou moeten terugbetalen wat in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Dat geldt ook voor de rechter in hoger beroep als die een in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage verlaagt of op nihil bepaalt.
5.4.2.
Niet is komen vast te staan dat partijen in het verleden een afspraak over aanpassing van de kinderalimentatie hebben gemaakt. Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de vrouw rekening had kunnen houden met een wijziging van de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2017, zoals door de man thans is verzocht. Dat de man in eerdere gerechtelijke procedures financiële stukken in het geding heeft gebracht is in dit verband onvoldoende, te meer nu de vrouw betwist dat de man in de ter beoordeling staande periode niet kon werken. Het lag op de weg van de man om een wijzigingsverzoek in te dienen, indien zich een wijzigingsgrond voordeed. De man heeft dit eerder nagelaten, hetgeen voor zijn rekening en risico komt.
Het hof is daarom, evenals de rechtbank, van oordeel dat het in dit geval redelijk is om 1 oktober 2020 als ingangsdatum te bepalen, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift. Vanaf die datum heeft de vrouw rekening kunnen houden met een eventuele wijziging van de kinderalimentatie.
Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2021
5.5.
De man verzoekt de kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2021 te wijzigen.
Hij stelt dat hij van 18 januari 2021 tot en met juli 2021 als chauffeur in loondienst heeft gewerkt bij [N.V.] N.V. Zijn loon over die periode bedroeg € 9.424,- bruto. Na een conflict op zijn werk is de man daar gestopt met werken. De man heeft ook een periode gewerkt bij [bedrijf]. Hij heeft nu geen inkomen of uitkering.
5.6.
De vrouw voert als verweer, samengevat, het volgende aan.
De man is in staat om betaalde werkzaamheden te verrichten. Dit blijkt ook uit het arbeidsdeskundig onderzoek dat ten aanzien van de man heeft plaatsgevonden. Er is geen objectieve reden waarom de man niet kan werken. Het is een patroon, dat de man een conflict krijgt op zijn werk. De man is verwijtbaar werkloos. Hij dient aan zijn onderhoudsverplichting voor [minderjarige 1] te voldoen.
5.7.
Het hof overweegt als volgt.
5.7.1.
De man heeft geen inzage gegeven in zijn inkomenssituatie vanaf 1 augustus 2021. Onduidelijk is in welke periode hij voor [bedrijf] heeft gewerkt en of hij vanaf 1 augustus 2021 inkomen heeft gehad.
Voor zover er sinds 1 augustus 2021 sprake is van een inkomensvermindering bij de man is het hof van oordeel dat die inkomensvermindering voor herstel vatbaar is. Naar voren is gekomen dat de man een conflict heeft gehad bij zijn voormalige werkgever en daarna is gestopt met werken.
Niet gebleken is, bijvoorbeeld door het overleggen van een medische verklaring of sollicitatiebrieven, dat de man per voornoemde datum om gezondheidsredenen niet kan werken of dat hij niet in staat is zijn oorspronkelijke inkomen te gaan verwerven.
Het hof gaat er daarom vanuit dat de man in staat was en is om de geldende kinderalimentatie vanaf 18 januari 2021 ook na 1 augustus 2021 te blijven voldoen (zijnde in 2021 € 111,59 per maand en met ingang van 1 januari 2022 € 113,71 per maand).
5.7.2.
Het hof zal daarom ook het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2021 afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 18 mei 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het verzoek van de man tot wijziging van zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] met ingang van 1 augustus 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis en mr. H. van Winkel en is op 2 juni 2022 door mr. A.M. Bossink uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.