ECLI:NL:GHSHE:2022:1762

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.304.220_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van ontwikkelingsbedreiging door persoonlijke problematiek ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2019, als gevolg van ernstige ontwikkelingsbedreiging door de persoonlijke problematiek van de ouders. De ouders, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, stellen dat zij adequaat voor hun kind zorgen en dat er geen ontwikkelingsbedreiging is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter zorgen geuit over de opvoedsituatie, de onvoorspelbaarheid van de ouders en hun wantrouwen tegenover hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de ouders moeite hebben met de samenwerking met hulpverleners en dat er sprake is van een belast verleden, wat leidt tot stress en onveiligheid voor de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof benadrukt dat de ouders de hulpverlening de kans moeten geven om zicht te krijgen op hun opvoedvaardigheden en de ontwikkeling van hun kind. De ouders zijn aangemoedigd om open te staan voor samenwerking met de jeugdzorg om zo de situatie te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 juni 2022
Zaaknummer : 200.304.220/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/296213 / JE RK 21-1823
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder respectievelijk de vader en gezamenlijk de ouders,
advocaat: mr. M.L.M. Schrouff,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de ondertoezichtstelling van
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI), gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 december 2021, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen, als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 januari 2022, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het verzoek van de ouders in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Schrouff;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1
De moeder is met bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 september 2021, overgelegd door de advocaat van de ouders op 11 februari 2022;
  • het V6 formulier met productie 10 van de advocaat van de ouders, ingekomen ter griffie op 26 april 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang – [minderjarige] geboren.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat [minderjarige] niet in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders hebben het beste voor met [minderjarige] en voorzien in al zijn behoeftes. De basale zorg van [minderjarige] is in orde en hem wordt voldoende structuur geboden. De betrokken hulpverleners zien dat de ouders adequaat opvoedgedrag laten zien, zoals het troosten of kalmeren van [minderjarige] als dat nodig is, en dat er leuke interacties zijn tussen [minderjarige] en de ouders. Dat laat zien dat de ouders wél in staat zijn om aan te sluiten bij wat [minderjarige] in emotioneel opzicht nodig heeft. De ouders hechten veel waarde aan structuur en regelmaat; zij vinden dit prettig en bovendien biedt dit ook rust en regelmaat voor [minderjarige] , die daarbij gebaat is. Zij hebben ook bij de hulpverlening aangegeven behoefte te hebben aan een stukje voorspelbaarheid.
Er is geen sprake van structurele spanningen tussen de ouders en de hulpverlening. De ouders handelen conform de met ASH gemaakte afspraken. ASH constateert dat de relatie tussen de ouders en [minderjarige] in de basis goed is en dat sprake lijkt te zijn van veilige hechting. Van een weigerachtige houding van de ouders is geen sprake. Alleen de samenwerking met het Expertiseteam is minder prettig. Er is naar de mening van de ouders al voldoende zicht op het gezin. De ouders krijgen hulp, [minderjarige] gaat naar de kleuterschool/kinderopvang. De moeder is inmiddels doorverwezen voor psychische hulp bij [instantie], waar zij op de wachtlijst staat.
De ouders willen met JenS aan de slag maar door de ondertoezichtstelling ligt alle hulpverlening al drie maanden stil. Onlangs is de gezinsmanager vervangen en na bijna drie maanden moet er opnieuw naar het plan van aanpak en de in te zetten hulpverlening gekeken worden. Bovendien heeft deze jeugdzorgwerker aangegeven dat de prioriteit bij de oudere broer van [minderjarige] ligt. De ondertoezichtstelling werkt averechts.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat de GI inmiddels een jeugdbeschermer heeft aangewezen die de ouders twee keer heeft gesproken tijdens een huisbezoek. Hoewel de ouders weerstand hebben tegen de GI, zeggen ze prettig samen te werken met de huidige jeugdzorgwerker. De jeugdzorgwerker is bezig om hulpverlening in het gezin te krijgen en is hierover in gesprek met JenS. Omdat de ouders beeld- en geluidsopnamen willen maken van alle huisbezoeken, is er nog geen instantie bereid gevonden om de hulp in huis te bieden. Het is belangrijk dat er zicht komt op de opvoedsituatie en op [minderjarige] . De ouders geven geen toestemming om contact te leggen met de peuterspeelzaal, met de persoonlijk begeleider van de moeder, met de praktijkondersteuner GGz of met moeders huisarts over de GGz verwijzing. Hierdoor is samenwerking en afstemming met andere instanties niet mogelijk. Er is geen zicht op de situatie, de ouders zijn onvoorspelbaar in hun reacties, emoties kunnen snel oplopen en de ouders stellen veel voorwaarden aan gesprekken en hulpverlening. Dit alles maakt dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] en dat de hulpverlening niet in het vrijwillig kader geboden kan worden.
De raad ziet ouders die snel overvraagd en overprikkeld zijn en dat de hulpverlening stress bij de ouders veroorzaakt. Ook zonder directe bemoeienis van hulpverlening komen die stresssituaties voor. [minderjarige] voelt de spanning en ziet de boosheid. Hij zoekt dan veiligheid bij de ouders, die niet geboden kan worden. Dit kan tot hechtingsproblematiek leiden. Dat is bij [broer], de oudere broer van [minderjarige] ook gebeurd. [broer] is uit huis geplaatst, dat wil de raad bij [minderjarige] juist voorkomen.
Door inmenging van hulpverlening en de ondertoezichtstelling is [minderjarige] aangemeld bij de peuterspeelzaal. De ouders vonden dit niet nodig. Nu blijkt dat er noodzaak is voor [minderjarige] om vijf dagen per week naar de peuterspeelzaal te gaan en daarnaast naar logopedie. De raad ziet geen mogelijkheden om de hulpverlening in het vrijwillig kader te laten plaatsvinden omdat de ouders geen hulpvraag hebben.
3.6.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – aan dat er een wisseling in jeugdzorgwerkers heeft plaatsgevonden en dat de huidige jeugdzorgwerker een samenwerking met de ouders heeft gevonden. AnaCare wordt ingezet om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden en de persoonlijke problematiek van de ouders. De hulpverlening is nog niet gestart vanwege ziekte bij AnaCare en bij de ouders. AnaCare is bereid om hulpverlening in te zetten mits er goede afspraken gemaakt kunnen worden.
De GI ziet ouders die heel hard vechten voor hun kinderen. Soms schieten zij daarin door. [minderjarige] is een peuter die graag onderneemt. De ouders reageren op [minderjarige] en stellen hem grenzen. Er is veel liefde van de ouders voor [minderjarige] . De GI maakt zich zorgen dat de ouders snel in de emotie schieten en vraagt zich af hoe het gaat als [minderjarige] over een grens blijft gaan. In een telefoongesprek kan er respectloos gereageerd worden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW/Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de ouders de basale zorg voor [minderjarige] op orde hebben. Zij bieden hem voldoende structuur. De betrokken hulpverleners geven aan dat de ouders adequaat opvoedgedrag laten zien, zoals het troosten of kalmeren van [minderjarige] als dat nodig is. Ook worden er leuke interacties tussen de ouders en [minderjarige] gezien. De ouders gaan liefdevol met [minderjarige] om.
Er worden echter ook zorgen gesignaleerd over de snel oplopende emoties en het onvoorspelbaar reageren als gevolg van de persoonlijke problematiek van de ouders. Uit het raadsrapport blijkt dat bij beide ouders sprake is van een belast verleden. De vader is clean van heroïnegebruik en gebruikt structureel methadon onder controle van de huisarts. Daarnaast krijgt hij kalmerings- en slaaptabletten voorgeschreven van de huisarts. Bij de moeder is sprake van een verstandelijke beperking. De moeder heeft 16 uur per week ondersteuning van haar begeleider nodig. Ook is er bij beide ouders sprake van structureel wietgebruik en zijn er ruzies tussen de ouders.
Uit het raadsrapport van 3 september 2021 blijkt dat Veilig Thuis in de periode januari-juni 2021 drie politiemeldingen heeft ontvangen. In januari 2021 werd de moeder door de politie in verwarde toestand aangetroffen en bestond het vermoeden van een overdosis GHB. De ouders verbleven op dat moment in [plaats] en waren mogelijk bezig om [minderjarige] ter adoptie af te staan aan de bewoner. Op 13 maart 2021 maakte de moeder een verwarde indruk, werd in huis een sterke henneplucht geroken, lagen er veel spullen in de gang en stonden in de keuken vuile borden met etensresten, uitgedrukte sigaretten en joints. Op 21 juni 2021 ging de politie naar de woning na een melding dat de moeder was vertrokken met achterlating van een afscheidsbrief. Toen de moeder thuiskam was zij in paniek, schreeuwde en bleef hoog in de emotie.
De ouders staan, gelet op de eigen ervaringen van de moeder in haar jeugd en omdat [broer], de oudste zoon, uit huis is geplaatst, wantrouwend tegenover de hulpverlening. De ouders ervaren stress van de bemoeienis in het gezin, in het bijzonder door het gedwongen kader. De moeder kon niet naar de mondelinge behandeling in hoger beroep komen omdat zij hierdoor gestresst raakt. De ouders willen alle gesprekken met de hulpverlening opnemen en stellen voorwaarden aan het verstrekken van informatie of het bieden van hulp.
[minderjarige] groeit in deze omgeving op, met ouders die het beste voor [minderjarige] willen en enorm hun best doen, maar ook enorme angst hebben voor de buitenwereld. Het is voor [minderjarige] onveilig als de ouders onvoorspelbaar gedrag vertonen en ineens gaan schreeuwen of als hij mee naar buiten wordt genomen door een ouder die overstuur en gespannen is. En dergelijke situaties doen zich regelmatig voor. De raad heeft bovendien geconstateerd dat er beperkt zicht is op de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] is niet op alle consulten van het consultatiebureau verschenen en loopt achter met vaccinaties. Hij ging niet naar een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf en is niet door de huisarts gezien.
3.7.3.
Het wantrouwen van de ouders komt voort uit hun verleden en is daaruit verklaarbaar maar het heeft tot gevolg dat de ouders thans niet althans onvoldoende openstaan voor hulpverlening (in het vrijwillig kader) en er geen althans onvoldoende zicht is op de opvoedvaardigheden van de ouders. Het is belangrijk dat de ouders de GI laat meekijken zodat duidelijk wordt hoe ouders het doen. De rigide manier waarop de ouders reageren op alle pogingen van derden om het beste te doen voor [minderjarige] (en de ouders) en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, maken dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
3.7.4.
Sinds de ondertoezichtstelling heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan. [minderjarige] gaat inmiddels naar de peuteropvang; vanaf 9 mei 2022 gaat hij daar vijf dagen per week naartoe om meer zicht te krijgen op zijn taalontwikkeling. Ook gaat [minderjarige] naar logopedie. De moeder gaat in gesprek met de praktijkondersteuner waar de vader ook komt. AnaCare wordt ingeschakeld om de opvoedvaardigheden van de ouders in beeld te krijgen. Dit zijn positieve ontwikkelingen, maar ook nog heel pril. Het is in het belang van [minderjarige] én van de ouders dat de hulp die is (of wordt) ingezet een kans krijgt. De vader heeft bevestigd dat de ouders met de jeugdzorgwerker een goede vorm van samenwerking hebben gevonden. Het hof acht het van belang dat deze goede samenwerking blijft en verder vorm krijgt, zodat ook het wantrouwen van de ouders mogelijk plaats kan maken voor vertrouwen in de hulpverlening.
Als de GI zicht heeft op de opvoedsituatie van de ouders en de ontwikkeling van [minderjarige] , kan gekeken worden of de hulpverlening ook in het vrijwillig kader kan worden voortgezet. Die situatie is op dit moment echter nog niet aan de orde.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 september 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en H.M.A.W. Erven en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.