ECLI:NL:GHSHE:2022:1758

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.307.892_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012, die sinds 2014 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De vader van de minderjarige heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, die de uithuisplaatsing heeft verlengd, te vernietigen. De rechtbank had op 14 december 2021 besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen tot 10 januari 2023 en de GI machtiging te geven om de minderjarige uit huis te plaatsen tot dezelfde datum.

De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. F. Pool, heeft aangevoerd dat hij in staat is om voor de minderjarige te zorgen, maar het hof heeft geconcludeerd dat de omstandigheden niet voldoende zijn veranderd om de uithuisplaatsing te beëindigen. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 mei 2022 zijn de vader en de GI gehoord, maar de pleegouders en de Raad voor de Kinderbescherming waren afwezig.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de voorwaarden voor de uithuisplaatsing nog steeds zijn vervuld. De vader heeft in het verleden onvoldoende opvoedvaardigheden aangetoond, en de pleegouders bieden de noodzakelijke stabiliteit en structuur voor de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 juni 2022
Zaaknummer: 200.307.892/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/298625 / JE RK 21-2272
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[pleegmoeder] en [pleegvader],
hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 maart 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 april 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvullingen en/of verbeteringen van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. F. Pool;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI]
2.3.1.
De raad en de pleegouders zijn, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van de advocaat van de vader van 11 april 2022 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 december 2021;
  • de brief van de pleegouders van 13 april 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 10 januari 2014 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 2016 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs. Hij verblijft vanaf juni 2017 in het huidige pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 10 januari 2023 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige] met ingang van 10 januari 2022 tot uiterlijk 10 januari 2023 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing (zo begrijpt het hof: deels) niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft primair verzocht het verzoek van de GI met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen en tijdens de mondelinge behandeling subsidiair verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode te verlengen.
3.6.
De GI heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de GI, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen onderzoek en beoordeling, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat nog steeds aan de voorwaarden voor een uithuisplaatsing wordt voldaan. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
De vader is van mening dat hij inmiddels weer in staat is de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen omdat hij ook in staat is om zelfstandig voor de oudere zus van [minderjarige] , [zus] , te zorgen. [minderjarige] heeft echter, vanwege de traumatische gebeurtenissen die hij in het verleden in de gezinssituatie met de vader heeft meegemaakt, meer dan andere kinderen - zoals zijn zus [zus] - behoefte aan rust, structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. In 2016 is er in de thuissituatie van de vader intensieve ambulante begeleiding van [instantie 1] ingezet om te onderzoeken of een terugplaatsing van [minderjarige] mogelijk was. Gebleken is toen dat de vader onvoldoende leerbaar is wat betreft de opvoedvaardigheden die passen bij de behoeften van [minderjarige] . De vraag die dan gesteld moet worden is of met het verstrijken van de tijd de vader wel voldoende opvoedvaardigheden heeft om tot thuisplaatsing over te kunnen gaan. De GI heeft in haar verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat uit de door [instantie 2] begeleide bezoeken is gebleken dat de vader onvoldoende in staat is om zelfstandig invulling te geven aan de bezoeken met [minderjarige] . Deze bezoeken zijn mede ook in verband met een Veilig Thuis melding en zorgelijke signalen in 2020 teruggebracht naar een frequentie van 1 keer per 3 weken, anderhalf uur begeleid. Het hof begrijpt hieruit dat er op dit moment nog geen voldoende stabiele situatie is bij de vader en juist die stabiele situatie is van groot belang van [minderjarige] met zijn gedrags- en traumaproblematiek. De pleegouders zijn, met behulp van ambulante ondersteuning van [instantie 1] , wel in staat [minderjarige] de duidelijkheid en structuur te bieden die hij nodig heeft. Het hof concludeert uit het voorgaande dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat een voortduring van de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is en die noodzaak bestaat ook nu nog steeds. Het hof ziet daarbij geen aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode te verlengen.
Ten aanzien van het beroep van de vader op de artikelen 3, 5, 9, 16 en 18 IVRK en artikel 8 EVRM, oordeelt het hof dat op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, zoals gebleken uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling, voldoende is komen vast te staan dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk was en is in het belang van [minderjarige] , en dat het IVRK en het EVRM zich onder de gegeven omstandigheden niet tegen een dergelijke maatregel verzetten.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.4. De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 14 december 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.L. Schaafsma-Beversluis en
H. van Winkel en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.