ECLI:NL:GHSHE:2022:1753

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.300.059_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontzegging van omgang tussen vader en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de omgang met zijn minderjarige kind, geboren in 2013, voor twaalf maanden is ontzegd. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.G.J.E. Lut, verzoekt de beschikking te vernietigen en de omgang toe te staan. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S. Yap, verzet zich hiertegen en vraagt de beschikking te bevestigen. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure.

De vader ontkent beschuldigingen van seksueel misbruik en stelt dat de moeder aangifte heeft gedaan om hem uit het leven van hun kind te weren. De moeder daarentegen stelt dat de vader ongepast gedrag heeft vertoond en dat omgang met hem niet in het belang van het kind is, vooral gezien de huidige psychische toestand van het kind, dat onder behandeling is voor trauma's. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 2 mei 2022 gehouden en heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder proces-verbaal van eerdere zittingen en rapporten van hulpverleners.

Het hof overweegt dat de veiligheid en het welzijn van het kind voorop staan. Gezien de ernst van de beschuldigingen en de huidige situatie van het kind, oordeelt het hof dat omgang met de vader op dit moment niet in het belang van het kind is. De rechtbank heeft terecht de omgang ontzegd en de vader's verzoek afgewezen. De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 juni 2022
Zaaknummer: 200.300.059/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/384463 / FA RK 21-1779
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.G.J.E. Lut,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.S. Yap.
In het kort:
Deze zaak gaat over de (ontzegging van de) omgang van de vader met
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland;
locatie: [locatie] ;
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 6 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen (voor zover het betreft de wijziging van de omgangsregeling en de ontzegging van het recht op omgang) en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, de omgang toe te staan.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 januari 2022, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 juli 2021 te bevestigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Lut;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Yap;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 juni 2021;
  • het procesdossier eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 30 september 2021;
  • het V-6 formulier van 18 oktober 2021 met bijlagen van de advocaat van de vader;
  • het V-6 formulier van 4 november 2021 met bijlagen van de advocaat van de vader;
  • het V-6 formulier van 21 april 2022 met bijlagen van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie [minderjarige] is geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] verblijft bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 19 maart 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, een omgangsregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 15 maart 2021 de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] gewijzigd in die zin dat de vader het recht op omgang voorlopig wordt ontzegd in afwachting van de uitkomsten van de betreffende (onderhavige) bodemprocedure, dan wel in afwachting van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek jegens de vader en het uit te voeren onderzoek naar de veiligheid van [minderjarige] bij de vader door de hulpverlenende instanties en de aan de hand daarvan nader te treffen maatregelen.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, de omgangsregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 19 maart 2018 gewijzigd door de vader het recht op omgang met [minderjarige] voor twaalf maanden te ontzeggen. De beslissingen over het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken zijn aangehouden.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De moeder heeft aangifte tegen de vader gedaan wegens seksueel misbruik van [minderjarige] door de vader. De vader ontkent ten stelligste dat hij enig ongepast, seksueel (getint) grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond jegens [minderjarige] .
Ondanks het feit dat de vader verzocht heeft het (strafrechtelijk) onderzoek met voorrang in behandeling te nemen, ligt het onderzoek nog altijd stil. Vanwege achterstanden en de lange doorlooptijd van dit soort zaken, zal een strafrechtelijk oordeel rondom enig verwijtbaar handelen van de vader vermoedelijk lang op zich laten wachten. De vader meent dat de moeder enkel aangifte heeft gedaan om hem uit het leven van [minderjarige] te weren.
De vader heeft al sinds december 2020 geen omgang meer met [minderjarige] gehad en ziet niet waarom omgang in het geheel niet mag plaatsvinden. Wanneer de omgang begeleid plaatsvindt, is er geen enkele reden tot zorg. Er is onvoldoende onderzocht of er een weigeringsgrond in de zin van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bestaat, dan wel hoe die weigeringsgrond door middel van begeleide omgang kan worden ondervangen. De rechtbank heeft ten onrechte de omgang met [minderjarige] voor twaalf maanden ontzegd. Het uitblijven van omgang tussen de vader en [minderjarige] heeft schadelijke gevolgen voor zowel de vader als voor de zoon. De vader maakt zich zorgen over zijn zoon en vindt het onbegrijpelijk in welke situatie hij is beland. Er is inmiddels anderhalf jaar verstreken en ondanks de diverse therapieën die [minderjarige] heeft ondergaan en nog steeds ondergaat, gaat het nog steeds niet goed met hem. De vader vraagt zich dan ook af hoe dit kan. Zelf heeft hij nooit iets gedaan om zijn zoon te schaden. Een kind heeft ook zijn vader nodig. Veilig Thuis heeft ingestemd met de opbouw van een omgangsregeling. De vader verzoekt dan ook omgang tussen de vader en [minderjarige] toe te staan.
3.7.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De vader motiveert niet waarom omgang op dit moment wel in het belang van [minderjarige] zou zijn. Nu het politieonderzoek nog loopt, is het juist niet in het belang van [minderjarige] om omgang met de vader te hebben. De stelling van de vader dat de moeder aangifte zou hebben gedaan omwille van civielrechtelijke standpunten kan zij niet plaatsen. De signalen die [minderjarige] geeft en hetgeen de hulpverlening heeft geconstateerd, hebben gemaakt dat de moeder aangifte jegens de vader heeft gedaan. [minderjarige] volgt een intensief behandeltraject met als doel de verwerking van traumatische gebeurtenissen. [minderjarige] heeft nog steeds regelmatig last van nachtmerries, heftige angsten en laat hyperalert gedrag zien. Wanneer hij een stap vooruit heeft gezet, volgt er vaak weer een terugval. In het dagelijks leven kan hij door kleine dingen getriggerd worden en veel angsten ervaren. Het is voor [minderjarige] van belang dat hem de nodige veiligheid geboden wordt. Omgang, zelfs begeleid, kan daarom niet aan de orde zijn. De moeder betwist dat Veilig Thuis zou hebben ingestemd met het opbouwen van een omgangsregeling met de vader. In het kader van de nog bij de rechtbank lopende procedure over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het gezag zal er waarschijnlijk ook nog een raadsonderzoek volgen. Voor nu is het duidelijk dat er geen omgang tussen de vader en [minderjarige] kan plaatsvinden en de moeder verzoekt het beroep van de vader dan ook af te wijzen.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht.
Het raadsonderzoek is nog niet gestart. Gezien de achterstanden bij de zedenpolitie en het tekort aan mankracht is het maar zeer de vraag of de waarheid betreffende het vermeende misbruik van [minderjarige] ooit aan het licht zal komen. De kans bestaat dat er geen antwoord komt op de vraag of [minderjarige] al dan niet door de vader misbruikt is.
Het is echter een feit dat [minderjarige] trauma’s heeft opgelopen. Deze trauma’s kunnen ook al ontstaan zijn ten gevolge van de turbulente relatie van de vader en de moeder. Het is daarom belangrijk om met de betrokken partijen om de tafel te gaan om te bezien wat er in het kader van behandeling van [minderjarige] mogelijk is. De raad stelt voor om de behandelend psycholoog van [minderjarige] ook met de vader in gesprek te laten gaan. Op die manier wordt het beeld zo breed mogelijk en wordt ook de vader betrokken bij het behandeltraject van [minderjarige] .
De raad zal alsdan als deskundige een gedragswetenschapper betrekken in het onderzoek. Wellicht dat het schrikbeeld voor de vader bij [minderjarige] kan worden bijgesteld. Er zal niet direct naar begeleide omgang toegewerkt worden. Er dient eerst een gedegen onderzoek plaats te vinden. Daarbij zal bekeken worden of vader op enig moment in beeld kan komen. De behandeling van [minderjarige] dient voorop te staan.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge lid 2 stelt de rechter op verzoek van de ouders of één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Volgens het bepaalde in lid 3 ontzegt de rechter het recht op omgang - al dan niet voor bepaalde tijd - slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.10.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het volgende gebleken.
[minderjarige] is gedurende zijn eerste levensjaren getuige geweest van huiselijk geweld tussen de vader en de moeder. Hierdoor heeft [minderjarige] veel stress ervaren. Sinds de relatie tussen de vader en de moeder is geëindigd, ligt de zorg voor [minderjarige] bij de moeder. De omgang tussen de vader en [minderjarige] is aanvankelijk goed gegaan. Eind 2020 is [minderjarige] volgens de moeder ander gedrag gaan vertonen. Hij was prikkelbaarder, sliep slechter, was afstandelijker en gaf vaker aan niet naar de vader te willen. Na het omgangsweekend van
11 december 2020 heeft [minderjarige] ernstige uitingen betreffende mogelijk seksueel misbruik door de vader gedaan. De moeder heeft vervolgens hulp gezocht en aangifte bij de politie gedaan. [minderjarige] heeft sindsdien geen contact meer met de vader gehad. De vader ontkent met klem dat hij enig ongepast grensoverschrijdend seksueel (getint) gedrag heeft vertoond jegens [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat er voorlopig geen zicht is op informatie vanuit het politieonderzoek. Achterstanden en capaciteitstekorten bij de zedenpolitie maken dat de aangifte van de moeder vooralsnog een ‘plankzaak’ is waardoor het onduidelijk is of er überhaupt een strafrechtelijke vervolging zal komen. Het zal dus in ieder geval voorlopig onduidelijk blijven of er sprake is geweest van seksueel misbruik van [minderjarige] en zo ja, door wie. Het is het hof wel duidelijk geworden dat het niet goed gaat met [minderjarige] . De meest recente brief van ‘[naam] speltherapie’, van 5 april 2022 schetst een beeld van een [minderjarige] dat zorgelijk is. [minderjarige] laat hyperalert gedrag zien en heeft last van heftige herbelevingen die met grote angsten gepaard gaan. In haar tussenevaluatie van 26 januari 2022 geeft dezelfde therapeut aan dat het nog steeds erg belangrijk is voor [minderjarige] om veiligheid te voelen en te ervaren. Het is voor [minderjarige] van belang dat zijn omgeving traumasensitief reageert en dat teveel prikkels vermeden worden. Ongeacht de onderliggende reden voor de trauma’s die [minderjarige] heeft, zijn er nog diverse doelen waaraan met [minderjarige] gewerkt moet worden. Zoals het nu met [minderjarige] gaat, en gezien de grote angsten waar hij last van heeft, is het niet in het belang van [minderjarige] om hem te belasten met (begeleide) omgang met de vader.
3.11.
De grief van de vader dat het uitblijven van de omgang tussen de vader en [minderjarige] schadelijke gevolgen voor hen beiden heeft, slaagt niet. Hoewel het hof begrijpt dat de vader heel graag contact met [minderjarige] wil hebben en de huidige situatie moeilijk te verdragen is, wegen de veiligheid en het belang van [minderjarige] op dit moment zwaarder dan het belang van de vader. Hiermee hangt samen dat omgang tussen [minderjarige] en de vader ook niet in begeleide vorm plaats kan vinden. Dit zou voor [minderjarige] teveel angsten en spanningen kunnen opleveren en dat moet voorkomen worden omdat dat zijn behandeltraject zou doorkruisen.
3.12.
[minderjarige] volgt momenteel een intensief behandeltraject waarbij verwerking van traumatische gebeurtenissen het belangrijkste doel is. Het hof kan zich vinden in het voorstel van de raad om de vader te betrekken bij de behandeling van [minderjarige] in die zin dat de behandelend psycholoog ook vaders kant van het verhaal hoort. Wanneer de psycholoog ook met de vader in gesprek zou gaan, zal er een vollediger beeld ontstaan van en over [minderjarige] . Dit is van belang om zicht te krijgen op de vraag hoe de vader in de toekomst zijn rol in het leven van [minderjarige] het beste kan vormgeven.
3.13.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat omgang tussen [minderjarige] en de vader op dit moment strijdig is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] en nadelig is voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] , zodat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 onder a en d BW.
De rechtbank heeft derhalve terecht de omgangsregeling gewijzigd en het recht op omgang van de vader met [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden ontzegd.
Afsluitende conclusie
3.14.
Op grond van het vorenstaande zal het hof het verzoek van de vader om de omgang toe te staan afwijzen en de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 juli 2021 (voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen);
wijst af het meer of anders verzochte.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.P. de Beij en L.N. Geerman en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.