ECLI:NL:GHSHE:2022:1723

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
20-002791-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake meerdere diefstallen en ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 7 december 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1983, was in eerste aanleg schuldig bevonden aan meerdere diefstallen en was een ISD-maatregel van twee jaar opgelegd. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de motivering van de opgelegde maatregel. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan diefstal en vernieling in verschillende zaken, waarbij ook schadevergoedingen aan benadeelde partijen zijn toegewezen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd afgewezen. Het hof overwoog dat de verdachte een relevante recidive vertoonde en dat eerdere reclasseringsmaatregelen niet tot het gewenste resultaat hadden geleid. De ISD-maatregel werd als noodzakelijk geacht om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en om de verslavingsproblematiek van de verdachte aan te pakken. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002791-20
Uitspraak : 30 mei 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 december 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-240038-19, 02-142780-20, 02-214429-20 en 02-298983-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf, parketnummer 20-003942-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
in de zaak parketnummer 02-240038-19
1. diefstal;
2. diefstal;
in de zaak met parketnummer 02-298983-19
diefstal;
in de zaak met parketnummer 02-214429-20
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
in de zaak met parketnummer 02-142780-20
1. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2. diefstal;
3. diefstal,
en aan haar de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, opgelegd.
Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 525,00 (materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 600,00 (materiële schade) is volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 november 2018 onder parketnummer 20-003942-17 voorwaardelijk opgelegde 48 dagen gevangenisstraf is afgewezen. Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 02-800295-17 voorwaardelijk opgelegde straf, omdat die straf reeds is tenuitvoergelegd en geëxecuteerd in het kader van een andere strafzaak. De vordering tot tenuitvoerlegging inzake parketnummer 02-800295-17 is om die reden in hoger beroep niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De raadsman heeft ter terechtzitting d.d. 13 december 2021 opgegeven dat de grieven van de verdachte zich niet richten tegen de bewezenverklaring door de rechtbank, maar tegen de oplegging van de ISD-maatregel. Ter terechtzitting d.d. 16 mei 2022 achtte de raadsman zich niet langer uitdrukkelijk gemachtigd om namens de verdachte de verdediging te voeren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust, behalve wat betreft de motivering van de opgelegde maatregel en de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen. Die onderdelen worden vervangen op de wijze als hierna is vermeld. Daarnaast zal het hof de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen in het vonnis van de rechtbank aanvullen en verbeteren op de hieronder vermelde wijze.
Aanvulling bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
De bewijsmiddelen in bijlage II bij het vonnis van de rechtbank en de bewijsoverwegingen op pagina 2 van dat vonnis worden als volgt aangevuld en/of verbeterd. Het merendeel van de aanvullingen/verbeteringen heeft betrekking op de paginanummers waarop de bewijsmiddelen zijn te vinden, aangezien in het vonnis van de rechtbank op veel plaatsen alleen het eerste paginanummer is vermeld of helemaal geen paginanummer is vermeld.
In de zaak met parketnummer 02-240038-19
Feit 1
* Wat betreft het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 30 augustus 2019 wordt verwezen naar pagina 14 tot en met 17 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019240887.
Feit 2
* Wat betreft het afschrift van de internet-aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 5 augustus 2019 wordt verwezen naar pagina 41 tot en met 43 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019240887.
* Wat betreft het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] d.d. 18 augustus 2019 wordt verwezen naar pagina 44 en 45 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019240887.
In de zaak met parketnummer 02-298983-19
* Wat betreft het proces-verbaal aangifte d.d. 26 augustus 2019 door [slachtoffer 2] , mede namens [naam] IJssalon, wordt verwezen naar pagina 13 tot en met 15 van het eindproces-verbaal met kenmerk PL2000-2019203908.
* Wat betreft het proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf ( [naam] ) d.d. 27 augustus 2019, opgemaakt door verbalisant [naam] , wordt verwezen naar pagina 33 tot en met 35 van het eindproces-verbaal met kenmerk PL2000-2019203908.
* Wat betreft het NFI-rapport met zaaknummer 2019.09.20.131, opgemaakt door ing. S. Tuinman, wordt verwezen naar pagina 38 tot en met 40 van het eindproces-verbaal met kenmerk PL2000-2019203908.
* Wat betreft het rapport dactyloscopisch onderzoek d.d. 2 oktober 2019, opgemaakt door verbalisant [naam] , wordt verwezen naar pagina 44 en 45 van het eindproces-verbaal met kenmerk PL2000-2019203908.
In de zaak met parketnummer 02-214429-20
* Wat betreft bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 8 juni 2020, wordt verwezen naar pagina 13 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2020140187.
In de zaak met parketnummer 02-142780-20
Feit 1
* Wat betreft de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie op 29 mei 2020, wordt verwezen naar pagina 44 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2020135987.
* Wat betreft het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] d.d. 9 april 2020 wordt verwezen naar pagina 15 tot en met 17 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2020135987.
* De bewijsmiddelen bij dit feit worden aangevuld met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2020, opgemaakt door verbalisant [naam] , opgenomen op pagina 23 en 24 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2020135987.
Feit 2
* De bekennende verklaring van de verdachte is niet afgelegd bij de politie, maar bij de rechter-commissaris op 29 mei 2020.
* Wat betreft het (overigens niet door een verbalisant getekende) proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] namens [slachtoffer 6] d.d. 8 april 2020, wordt verwezen naar pagina 18 tot en met 20 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2020135987.
* Wat betreft het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2020 (niet: 6 april 2020), opgemaakt door verbalisant [naam] , wordt verwezen naar pagina 23 en 24 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2020135987.
* In de uitwerking van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2020, opgemaakt door verbalisant [naam] dient het woord “tem” in de eerste regel van pagina 5 van het vonnis te worden gelezen als “team”.
Feit 3
* Wat betreft het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 mei 2019 door [naam] namens [slachtoffer 7] te Bergen op Zoom wordt verwezen naar pagina 31 en 33 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2020135987.
* De bewijsmiddelen van dit feit worden aangevuld met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2020, opgemaakt door verbalisant [naam] , pagina 39 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2020135987, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
“Op maandag 13 mei 2019 werd bij [slachtoffer 7] gelegen aan de [adres] te Bergen op Zoom een tweetal laptops weggenomen. De aangever verklaart dat er een vrouw de school is binnengelopen, een vuilniszak uit de prullenbak heeft gehaald en hiermee is gaan rondlopen. De verdachte zou volgens aangever onder andere
schouderlang haar hebben en een broek met panterprint dragen. De vrouw werd door een getuige herkend als zijnde een vrouw die veelvuldig bedelt op het station te Bergen op Zoom. Een medewerker van de [naam] in Bergen op Zoom, getuige [naam] , verklaart dat ze op maandag 13 mei 2019 omstreeks 07.15 uur [verdachte] op het station heeft gezien, dat zij een broek met panterprint droeg en dat ze tot tweemaal aan het personeel vroeg naar een vuilniszak. Op de plaats delict werd een geel mapje gevonden dat niet op school thuis hoort en vermoedelijk door de dader is achtergelaten. In dit gele mapje zat een formulier dat met de hand is ingevuld. De gegevens op dit formulier betreffen die van [verdachte] . Het is mij, verbalisant [naam] , ambtshalve bekend dat [verdachte] een veelpleegster is die vaak insluipingen pleegt. Het signalement van de verdachte komt overeen met die van de mij ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1983.
* Aanvullende bewijsoverweging inzake dit feit: Op grond van de in de bijlage bij het vonnis van de rechtbank vermelde bewijsmiddelen en het hiervoor vermelde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam] , in onderlinge samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de als feit 3 van parketnummer 02-142780-20 tenlastegelegde diefstal van twee laptops uit een schoollokaal van [slachtoffer 7] te Bergen op Zoom. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de ochtend van 13 mei 2019 uit een schoollokaal twee laptops zijn verdwenen. Door leerlingen van de school is die ochtend een opvallende vrouw gezien die een gele A4 map bij zich had. Deze map is na het verdwijnen van de laptops aangetroffen in een mandje in het schoollokaal. Deze map bevatte de persoonsgegevens van de verdachte.
Door de moeder die die ochtend als eerste in het schoollokaal was, is een vrouw gezien wiens signalement overeenkomt met het signalement van de verdachte die ochtend, zoals dat volgt uit de verklaring van de getuige [naam] en de bevindingen van verbalisant [naam] .
Op te leggen maatregel
De rechtbank heeft aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft zich achter deze maatregel geschaard. Ter terechtzitting d.d. 13 december 2021 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het niet eens is met de oplegging van de ISD-maatregel.
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde overweegt het hof dat de verdachte zich in ongeveer een jaar tijd schuldig heeft gemaakt aan zes diefstallen waarbij zij tweemaal een geldbedrag en diverse goederen, waaronder drie laptops, heeft weggenomen. Tevens heeft zij een telefoon vernield. De verdachte heeft hiermee laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen en slechts te handelen uit eigen belang, namelijk de bekostiging van haar drugsverslaving, wat vervolgens tot veel overlast en financiële schade voor de slachtoffers heeft gezorgd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het haar betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in veelvuldig onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Er is dus sprake van relevante recidive. Daarnaast volgt uit genoemd uittreksel dat de verdachte ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten in een proeftijd liep, alsmede dat aan haar bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 17 juli 2018 onder parketnummer 02-800065-18 een voorwaardelijke ISD-maatregel is opgelegd. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 9 juli 2020, gewezen onder zaaknummer ISD P19/0352, de vordering tenuitvoerlegging ten aanzien van deze voorwaardelijke ISD-maatregel afgewezen en de proeftijd met een jaar verlengd. De reden hiervoor was dat de verdachte toen net via Housing First begeleiding en woonruimte had gevonden en het hof haar een laatste kans wilde geven voor een verandering ten goede.
Voorts heeft het hof ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden bij zijn oordeel de inhoud betrokken van de verdachte betreffende adviezen de reclasseringsinstelling Novadic-Kentron, in het bijzonder de reclasseringsadviezen d.d. 20 januari 2020 en 19 april 2022.
Het reclasseringsadvies d.d. 20 januari 2020 vermeldt onder meer het navolgende:
“Betrokkene is een 36-jarige vrouw die veelvuldig in aanraking komt met justitie en volgens het Veiligheidshuis de Baronie te Breda voldoet aan de criteria en voorwaarden voor het opleggen van de ISD maatregel. Zij wordt verdacht van het plegen van een tweetal diefstallen, gepleegd op 2 augustus 2019 en 24 augustus 2019 te Bergen op Zoom.
In het proces-verbaal ontkent betrokkene de tenlastelegging. Het delictgedrag van betrokkene lijkt nauw verweven met haar verslavingsproblematiek waardoor wij het risico op recidive hoog inschatten. Zolang de verslavingsproblematiek op de voorgrond staat is betrokkene weinig ontvankelijk voor gedragsbeïnvloeding. Wij merken het sociaal netwerk van betrokkene, haar middelengebruik en financiële situatie aan als belangrijkste risico verhogende factoren. (…) Uit het reclasseringsdossier blijkt dat betrokkene zich zorgmijdend opstelt en regelmatig onbereikbaar was voor de reclassering en hulpverlenende instanties. Daarnaast onttrekt zij zich aan de opgelegde voorwaarden. Tot op heden is het niet gelukt om het recidiverisico te beperken door middel van reclasseringsbemoeienis.”De reclassering adviseert dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal worden opgelegd.
Ter zitting van de rechtbank d.d. 23 november 2020 heeft deskundige, de heer [naam] , werkzaam als reclasseringswerker bij Novadic-Kentron bovenstaande problematiek onderschreven en het advies nader toegelicht. Hij heeft onder meer verklaard dat de verdachte voor de reclassering onbereikbaar was voor telefonische meldplichtafspraken, niet verscheen op behandelafspraken en bij urinecontroles en dat zij zich slechts twee weken aan de voorwaarden van het Housing First project heeft gehouden.
In hoger beroep is op verzoek van het gerechtshof een reclasseringsadvies d.d. 19 april 2022 opgemaakt. Dit advies betreft een aanvulling op het reclasseringsadvies d.d. 20 januari 2020. In genoemd rapport wordt andermaal geadviseerd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal worden opgelegd. Daarbij is het volgende vermeld:
“Wij denken dat betrokkene baat zal hebben bij een langere periode van activiteiten gericht op stabilisatie, zorg en re-integratie. Met als doel het voorkomen van recidive, door criminaliteit en onveiligheid te voorkomen. Betrokkene voldoet aan de voorwaarden die gekoppeld zijn aan het opleggen van de ISD-maatregel. Zodra de maatregel onherroepelijk wordt, gaat de penitentiaire inrichting in multidisciplinair verband en met inbreng van externe partners (reclassering, gemeentes) in het TrajectBepalingsOverleg (TBO) aan de slag om een plan van aanpak samen te stellen wat niet alleen betrekking heeft op de intramurale fase, maar ook op een extramuraal traject. Een uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek is richtinggevend voor dat plan van aanpak. Betrokkene zal in de verschillende fases voortdurend gemotiveerd worden om zich actief en coöperatief op te stellen. (…) Op basis van het reclasseringsdossier kunnen wij concluderen dat reclasseringsbemoeienis tot op heden niet heeft geleid tot een afname in recidive. Gedragsbeïnvloeding kon niet tot stand komen omdat betrokkene afspraken niet nakwam en regelmatig onbereikbaar was voor de reclassering.”
Uit het reclasseringsadvies leidt het hof af dat de reclassering veel moeite heeft gedaan om met de verdachte in contact te komen, maar tevergeefs.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal stelt het hof vast dat aan alle voorwaarden, die artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht aan de oplegging van een ISD-maatregel stelt, is voldaan. Immers heeft de verdachte zich in de onderhavige strafzaak schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl zij in de vijf jaren voorafgaand aan de door haar begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld en de feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Gelet op de mate van recidive en het recidiverisico, dat door Novadic-Kentron wordt ingeschat al hoog, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Uit de reclasseringsadviezen van Novadic-Kentron blijkt dat eerdere begeleiding en behandeling in het kader van reclasseringstoezichten niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die waren gesteld om het recidiverisico te beperken. Het kader waarbinnen aan de verdachte eerder kansen zijn geboden is niet stevig genoeg gebleken.
Alles overziend is het hof van oordeel dat thans geen andere optie resteert dan het opleggen van de ISD-maatregel. Oplegging van die maatregel acht het hof zowel voor de maatschappij als voor verdachte zelf van belang, nu de maatregel niet alleen strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive, maar mede ertoe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek en andere problemen van de verdachte. Evenals de rechtbank zal het hof de maatregel voor de (maximale) duur van twee jaren opleggen en daarbij bepalen dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht - en die gering van omvang is en daarmee geen zwaarwegende invloed zal hebben op het karakter en de effectiviteit van de maatregel - in aftrek dient te worden gebracht op de duur waarvoor de maatregel zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 63, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 30 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda en mr. B.F.M. Klappe zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.