ECLI:NL:GHSHE:2022:1705

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.308.132_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot schorsing van de zorgregeling tussen vader en kinderen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding, waarin de moeder verzocht om de schorsing van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Stam, had in eerste aanleg een vonnis gekregen waarin zij werd veroordeeld om medewerking te verlenen aan de zorgregeling. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.J.P.H. Stoelhorst, voerde verweer tegen de vordering van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in 2020 zijn gehuwd en samen twee minderjarige kinderen hebben. Tijdens de echtscheidingsprocedure hebben zij een vaststellingsovereenkomst gesloten over de zorg- en contactregeling, die door de rechtbank is goedgekeurd. De moeder heeft echter zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen en heeft de zorgregeling opgeschort. Het hof heeft de vordering van de moeder tot schorsing van het vonnis afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de veiligheid van de kinderen in het geding was. Het hof oordeelde dat de belangen van de vader bij de uitvoering van het vonnis zwaarder wogen dan die van de moeder. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De hoofdzaak blijft aanhouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.308.132/01
arrest van 31 mei 2022
gewezen in het incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. L. Stam te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. D.J.P.H. Stoelhorst te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 maart 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 7 maart 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, gewezen tussen appellante – de moeder – als gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie en geïntimeerde – de vader – als eiser in conventie, gedaagde in (voorwaardelijke) reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/378803 / KG ZA 22/56)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven, tevens houdende een incidentele vordering tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voormeld vonnis in kort geding;
- de antwoordmemorie in het incident;
- een akte overlegging producties van de moeder;
- de memorie van antwoord met productie.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In hoger beroep wordt uitgegaan van het volgende:
a. Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2020. Zij zijn de ouders van de minderjarige kinderen:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017, en
- [kind 2] (hierna: [kind 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
b. In het kader van de echtscheidingsprocedure hebben beide partijen bij de rechtbank Limburg om voorlopige voorzieningen verzocht. Na verwijzing van de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant heeft op 15 oktober 2021 de mondelinge behandeling daarvan plaatsgevonden. Partijen hebben bij die gelegenheid afgesproken onder leiding van een piketmediator met elkaar in gesprek te gaan.
c. Tijdens de mediation bij de piketmediator hebben partijen op 22 oktober 2021 – voor de duur van de echtscheidingsprocedure – een vaststellingsovereenkomst gesloten, op basis waarvan zij de rechtbank hebben bericht dat zij hun verzoeken om voorlopige voorzieningen intrekken en hebben verzocht om de vaststellingsovereenkomst in een beschikking vast te leggen. In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen met betrekking tot de zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen, uitgaande van hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder, een regeling vastgelegd met een gedetailleerde opbouwperiode, waarbij wat betreft de opbouw van de contacten met de vader het tempo van de kinderen leidend is.
De regeling startte op 19 oktober 2021 met een verblijf van de kinderen bij de vader gedurende twee uur, waarna dit geleidelijk zou worden opgebouwd naar een dagdeel, vervolgens een dag, gevolgd door – uiteindelijk – een weekend. Vanaf 15 januari 2022 zouden de kinderen steeds in de even weken van zaterdag 9.00 uur tot zondag 18.30 uur bij de vader verblijven en in de oneven weken op de dinsdagen. Vanaf 4 maart 2022 voorziet de regeling in een verblijf van de kinderen bij de vader van vrijdag 13.00 uur tot zondag 18.30 uur in de even weken en in de oneven weken op de dinsdagen.
d. De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 10 december 2021 de volgende voorlopige voorziening vastgesteld:
3.1. “
bepaalt dat de tussen partijen gemaakte, aan deze beschikking gehechte, afspraken, zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 22 oktober 2021, onderdeel uitmaken van deze beschikking, met uitzondering van de afspraken zoals gemaakt in de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van de hulpvraag voor de kinderen;”.
e. In het kader van deze tussen partijen overeengekomen en door de rechtbank in voornoemde beschikking vastgelegde zorg- en contactregeling hebben de kinderen na de opbouwperiode in het weekend van 15 en 16 januari 2022 voor het eerst twee volle dagen bij de vader verbleven.
f. Na dit weekend heeft de moeder zich tot Veilig Thuis gewend en vermoedens van kindermishandeling van de kinderen door de vader gemeld.
g. Bij emailbericht van 24 januari 2022 heeft de moeder de vader laten weten dat zij haar medewerking aan de zorg- en contactregeling opschort.
Beslissing voorzieningenrechter
3.2.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 7 maart 2022 - uitvoerbaar bij voorraad - de moeder veroordeeld om volledige medewerking te verlenen aan de uitvoering van de door partijen gemaakte afspraken betreffende de (voorlopige) zorgregeling tussen de vader en de kinderen, zoals opgenomen in de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 15 en 22 oktober 2021 en de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere keer dat zij deze veroordeling niet nakomt met een maximum van
€ 25.000,--.
Standpunt moeder
3.3.
De moeder vordert in het incident om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis van 7 maart 2022 te schorsen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De moeder voert daartoe, samengevat, het volgende aan. Er is sprake van omstandigheden die maken dat de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis moet worden geschorst. De vader heeft in het emailbericht van 10 maart 2022 aan school en de kinderopvang van de kinderen laten weten dat hij de eindregeling afdwingt onder verwijzing naar het vonnis van de voorzieningenrechter, in die zin dat hij conform de eindregeling de kinderen voortaan op vrijdag in de even weken om 13.00 uur ophaalt van school/kinderopvang en op de dinsdagen in de oneven weken. Echter, de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de moeder de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst dient na te komen. In deze overeenkomst hebben partijen een opbouwregeling afgesproken, op het tempo van de kinderen en met evaluatiemomenten bij Plinthos. De moeder wordt in een onmogelijke positie gebracht, omdat de regeling nog in opbouw was en de vader nu de eindregeling afdwingt.
Daarnaast zullen de kinderen onherstelbare fysieke en emotionele schade oplopen wanneer zij langer worden blootgesteld aan mishandeling door de vader. In het weekend van 15/16 januari 2022 heeft de vader [kind 1] naar de keel gegrepen en gedreigd hem buiten te zetten.
Standpunt vader
3.4.
De vader voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van de moeder in de kosten van het incident, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. De vader voert daartoe, samengevat, het volgende aan. De moeder heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die een schorsing kunnen rechtvaardigen. De vader weerspreekt de door de moeder genoemde incidenten en hij betwist met klem dat hij de kinderen mishandelt of dat daarvoor gegronde vrees bestaat. Er is dan ook geen noodzaak voor begeleiding van de contacten tussen de vader en de kinderen. Ook de betrokken instanties zijn deze mening toegedaan. Verder leidt de omstandigheid dat de vader nu vindt dat begonnen kan worden met twee overnachtingen in het weekend bij hem niet tot een noodtoestand bij de moeder. De kinderen zijn immers veilig bij de vader.
Oordeel hof
3.5.
Het bestreden vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de vader het vonnis mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de moeder. Het hof kan op grond van de wet – als uitzondering – toch beslissen dat het vonnis nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd. De maatstaven komen er dan kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen bij het al dan niet direct uitvoeren van het vonnis tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in het vonnis van de voorzieningenrechter. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing.
Als blijkt dat de beslissing van de voorzieningenrechter op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.6.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de moeder tot schorsing moet worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt.
Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een kennelijke misslag.
Wat betreft de te maken belangenafweging is voor het hof uitgangspunt dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in het algemeen tot doel heeft de gerechtigde (in dit geval de vader) niet langer te laten wachten op hetgeen hem – althans voorshands en na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg – toekomt. Hierdoor wordt de vader al vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben.
Daartegenover staat dat de moeder naar het oordeel van het hof haar belang bij schorsing onvoldoende heeft onderbouwd. Uit geen enkel rapport van de betrokken professionele hulpverlenende instanties komen aanwijzingen naar voren dat de veiligheid van de kinderen bij de vader bij voortzetting van de afgesproken zorgregeling onvoldoende gewaarborgd is. De door de moeder beschreven incidenten bieden, mede gelet op het gemotiveerde verweer van de vader, onvoldoende aanknopingspunten om hierover anders te oordelen. Verder is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de moeder in een onmogelijke positie komt te verkeren indien het bestreden vonnis zal worden geëxecuteerd. Een voorzichtige contactopbouw tussen de vader en de kinderen heeft immers feitelijk al plaatsgevonden, zodat er geen aanleiding is om de contactregeling niet verder te vervolgen.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het belang van de vader bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder bij behoud van de bestaande situatie totdat in hoger beroep is beslist.
3.7.
Het hof zal, nu partijen echtgenoten zijn, de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het incident draagt.
In de hoofdzaak
3.8.
In de hoofdzaak heeft de moeder om een mondelinge behandeling gevraagd. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst het door de moeder gevorderde af;
compenseert de proceskosten in het incident in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M. Bossink, E.P. de Beij en M.I. Peereboom-van Drunick en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2022.
griffier rolraadsheer