ECLI:NL:GHSHE:2022:1690

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
20-002606-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en psychische overmacht in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het gewoonte maken van witwassen en kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat de verdachte onder psychische druk van haar ex-partner handelde, wat leidde tot het plegen van het bewezenverklaarde feit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte door geweld, vernedering en bedreiging van haar ex-partner in een situatie verkeerde waarin zij geen andere uitweg meer zag. Hierdoor werd psychische overmacht aangenomen, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van het bewezen verklaarde feit van witwassen van € 145.050,-, dat op 9 januari 2013 in Luxemburg in beslag was genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf, maar dat haar omstandigheden haar niet strafbaar maakten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002606-17
Uitspraak : 31 mei 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 augustus 2017, in de strafzaak met parketnummer 02-820979-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens] ,
wonende te [woongegevens]
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van:
een gewoonte maken van witwassen;
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest en met verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 145.050,-.
Omvang van het hoger beroep
Het hof is met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat, nu het aan verdachte gemaakte verwijt gewoontewitwassen betreft, de daaropvolgende (feitelijk) aan verdachte verweten witwashandelingen daarvan een uitwerking vormen. In zoverre is sprake van één feit en niet van gevoegde feiten. Het hoger beroep kan daarom ingevolge artikel 407 lid 1 Sv slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld, hetgeen de verdediging ook heeft gedaan. Dit brengt mee dat het ten laste gelegde – niettegenstaande de vrijspraken voor het witwassen van enkele geldbedragen – in zijn geheel in hoger beroep aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, verdachte ter zake het witwassen van een geldbedrag van
€ 145.050 en geldbedragen van € 8.936,68 en € 6.143,55 zal veroordelen tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring, de strafbaarheid van verdachte en de straf(modaliteit).
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 17 januari 2017 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht, en/of te Bergen op Zoom en/of te Roosendaal en/of te Bosschenhoofd, gemeente Halderberge, en/of elders in Nederland en/of in Luxemburg (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen
A.
(telkens) van een of meer voorwerp(en) en/of een of meer geldbedrag(en), te weten van:
- een geldbedrag van 145.050 euro (in beslag genomen in Luxemburg op 9 januari 2013) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van 49.144 euro en/of 32.365 euro (contante stortingen op verdachte's bankrekening) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van ongeveer 37.364 euro en/of 25.095 euro (contante uitgaven ten behoeve van levensonderhoud 2015 en 2016) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van ongeveer 38.053 euro en/of 44.541 euro en/of 46.520 euro (contante uitgaven ten behoeve van levensonderhoud 2012 en/of 2013 en/of 2014) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 43.034,40 euro via/door middel van [bedrijfsnaam] Zonnestudio,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) is/was en/of voorhanden heeft/had
EN/OF
B.
een of meer voorwerp(en) en/of een of meer geldbedrag(en), te weten:
- een geldbedrag van 145.050 euro (in beslag genomen in Luxemburg op 9 januari 2013) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van 49.144 euro en/of 32.365 euro (contante stortingen op verdachte's bankrekening) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van ongeveer 37.364 euro en/of 25.095 euro (contante uitgaven ten behoeve van levensonderhoud 2015 en 2016) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van ongeveer 38.053 euro en/of 44.541 euro en/of 46.520 euro (contante uitgaven ten behoeve van levensonderhoud 2012 en/of 2013 en/of 2014) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 43.034,40 euro via/door middel van [bedrijfsnaam] Zonnestudio,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die (genoemde) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraken
-stortingen van € 49.144 en € 32.365,-
(telkens2e gedachtestreepje tenlastelegging onder A en B)
Met de verdediging en de advocaat-generaal maar anders dan de rechtbank spreekt het hof verdachte vrij van het witwassen van voormelde geldbedragen, zijnde contante stortingen op de bankrekening van verdachte. Verdachte heeft over de herkomst van deze bedragen verklaard dat deze van [ex partner] afkomstig waren en dat zij daarmee de huur van de panden in [pandadres 1] en [pandadres 2] diende te betalen. Verdachte heeft daarmee een concrete, min of meer verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van die gelden waarna het op de weg van het openbaar ministerie had gelegen daarnaar onderzoek te doen. Nu – blijkens mededelingen van de advocaat-generaal ter zitting in hoger beroep op 17 mei 2022 – door het openbaar ministerie van dit onderzoek wordt afgezien, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de desbetreffende gelden van enig misdrijf afkomstig zijn, op grond waarvan verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
-contante uitgaven levensonderhoud van € 37.364,- en € 25.095,- (2015 en 2016)
(telkens3e gedachtestreepje tenlastelegging onder A en B)en € 38.053,- en € 44.541,- en € 46.520,- (2012 t/m 2014)
(telkens4e gedachtestreepje tenlastelegging onder A en B)
De rechtbank heeft ten aanzien van de contante uitgaven levensonderhoud van 2015 en 2016 (3e gedachtestreepje tenlastelegging) bewezen verklaard dat verdachte € 8.936,68 en € 6.143,55 heeft witgewassen en heeft voor het meerdere de verdachte vrijgesproken. Ten aanzien van de uitgaven levensonderhoud 2012 t/m 2014 (4e gedachtestreepje tenlastelegging) heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank in dit oordeel dient te worden gevolgd.
Contante uitgaven levensonderhoud 2015 en 2016
De verdediging heeft zich ten aanzien deze contante uitgaven levensonderhoud 2015 en 2016 op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe is bij pleidooi ter terechtzitting op 17 mei 2022 ingebracht een op 4 december 2014 gesloten en getekende overeenkomst waarin is overeengekomen dat de huurovereenkomst die verdachte had van de woning aan de [pandadres 3] met onmiddellijke ingang is opgezegd en dat aan verdachte een bedrag van € 15.000,- werd vergoed voor de overname van de inboedel. Van deze vergoeding zou verdachte de uitgaven levensonderhoud voor 2015 en 2016 hebben betaald. Reden voor de late indiening van deze overeenkomst is volgens de verdediging gelegen in de omstandigheid dat deze was gevoegd bij in de strafzaak [naam strafzaak] inbeslaggenomen administratie die verdachte onlangs pas had teruggekregen. De advocaat-generaal heeft gesteld dat, gelet op het late stadium waarin deze overeenkomst is ingebracht, deze buiten beschouwing moet worden gelaten. De advocaat-generaal heeft daarbij in het midden gelaten of hij naar aanleiding van deze overeenkomst een nader onderzoek zou hebben laten uitvoeren.
Het hof is van oordeel dat door het inbrengen van voormelde overeenkomst, verdachte daarmee een concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de gelden waarmee de contante uitgaven levensonderhoud 2015 en 2016 zijn voldaan, waarna het op de weg van het openbaar ministerie had gelegen daarnaar nader onderzoek te doen. Daaraan doet niet af dat de betreffende overeenkomst eerst bij pleidooi ter terechtzitting in hoger beroep is ingebracht.
De advocaat-generaal heeft – zoals hiervoor overwogen – in het midden gelaten of hij een dergelijk onderzoek zou hebben laten uitvoeren en heeft enkel gesteld dat deze overeenkomst buiten beschouwing moet worden gelaten. Naar het oordeel van het hof heeft het openbaar ministerie door deze opstelling zich de kans ontnomen om de verklaring van verdachte te verifiëren en te falsificeren. Het is immers aan het openbaar ministerie de feiten en omstandigheden aan te dragen die het oordeel wettigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Daartoe was ook na pleidooi nog gelegenheid voor het openbaar ministerie door bijvoorbeeld aanhouding van het onderzoek ter zitting te verzoeken ten behoeve van het uitvoeren van een dergelijk (nader) onderzoek.
Nu dit is nagelaten, valt niet uit te sluiten dat de contante uitgaven levensonderhoud 2015 en 2016 een legale herkomst hebben op basis waarvan verdachte van het witwassen van die gelden wordt vrijgesproken.
Contante uitgaven levensonderhoud 2012 t/m 2014
De rechtbank heeft omtrent deze uitgaven onder meer overwogen en beslist (p. 6 van het vonnis):
Het is de rechtbank echter onvoldoende gebleken dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen waarvan verdachte en haar toenmalige partner [ex partner] volgens het openbaar ministerie hebben geleefd, volledig van enig misdrijf afkomstig zijn geweest. Niet blijkt dat onderzoek is gedaan naar (legale en illegale) inkomsten van [ex partner] . Er zijn weliswaar aanwijzingen dat [ex partner] zich bezighield met illegale praktijken, maar, nog daargelaten de juistheid van de hoogte van de tenlastegelegde bedragen, niet blijkt dat al het geld dat bestemd was voor uitgaven van levensonderhoud illegaal was. Daarnaast is de rechtbank gebleken dat verdachte in deze periode ook geld voor levensonderhoud heeft gekregen van haar broer.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de contante uitgaven ten behoeve van levensonderhoud in de jaren 2012 tot en met 2014 afkomstig zijn geweest van enig misdrijf. In zoverre wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Met de verdediging en de advocaat-generaal neemt het hof voormelde overwegingen van de rechtbank over maakt deze tot de zijne en spreekt op grond daarvan verdachte vrij van het witwassen van de contante uitgaven over de jaren 2012 t/m 2014.
-geldbedrag van € 43.034,40 via/door middel van [bedrijfsnaam] Zonnestudio
(telkens5e gedachtestreepje tenlastelegging onder A en B)
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging spreekt het hof de verdachte vrij van het witwassen van een geldbedrag van € 43.034,40 via [bedrijfsnaam] Zonnestudio. Niet is gebleken van enige betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 9 januari 2013 in Luxemburg zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen; immers heeft zij, verdachte, toen en daar van een geldbedrag, te weten 145.050 euro (in beslag genomen in Luxemburg op 9 januari 2013), de werkelijke aard en de herkomst verhuld, terwijl zij wist dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt verdediging ten aanzien van witwassen van een geldbedrag van € 145.050,- (1e gedachtestreepje tenlastelegging onder A)
De rechtbank heeft het standpunt van de verdediging ten aanzien van het witwassen van een geldbedrag van € 145.050,- (1e gedachtestreepje tenlastelegging onder A) als volgt weergegeven (p. 3 van het vonnis):
Ten aanzien van het in Luxemburg onder verdachte aangetroffen geldbedrag is aangevoerd dat er twee mogelijkheden bestaan. Ofwel verdachte heeft dit geld opgehaald in opdracht van [ex partner] , niet wetende wat ze ophaalde, ofwel ze haalde dit geld op en wist wel waar het vandaan kwam of waar het voor bestemd was. Ten aanzien van het eerste scenario geldt dat verdachte niet wist dat zij geld vervoerde zodat van opzet geen sprake is, hetgeen tot vrijspraak moet leiden. Voor zover zij dit wel geweten heeft is sprake van psychische overmacht omdat zij het geld ophaalde onder dwang van [ex partner] . Uit de door verdachte in het onderzoek [naam strafzaak] afgelegde verklaringen en uit de verklaringen van getuige [getuige 1] volgt dat verdachte gedwongen werd door [ex partner] om werkzaamheden voor hem te verrichten. Zij werd vernederd en mishandeld. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan verdachte in redelijkheid geen weerstand kon bieden, zodat verdachte niet strafbaar is en ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Mocht er sprake zijn van het tweede scenario, te weten dat verdachte wist waar het geld vandaan kwam, dan wordt een beroep gedaan op de kwalificatie-uitsluitingsgrond, aangezien er aanwijzingen zijn dat het geld afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf, te weten hennepteelt. Verwezen wordt naar het onderzoek [naam strafzaak] , waarin [ex partner] als verdachte wordt aangemerkt ter zake de exploitatie van diverse hennepkwekerijen en verdachte verdacht wordt van het medeplegen. De verdenking in dat onderzoek ter zake medeplegen is voldoende om in de onderhavige zaak een beroep te kunnen doen op de kwalificatie uitsluitingsgrond en verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
Het hof neemt vorenstaande weergave door de rechtbank van het standpunt van de verdediging over nu dit in hoger beroep wederom doorhaar naar voren is gebracht.
Vervolgens heeft de rechtbank ten aanzien van dit standpunt het navolgende overwogen (p. 4 van het vonnis).
Op 9 januari 2013 bevonden zich twee verbalisanten op de parkeerplaats Aire de Berchem in Luxemburg. Zij zagen daar een BMW met een Duits kenteken met daarin een mannelijk persoon van Arabische afkomst. Rond 12.20 uur zagen zij een Audi A6 met een Nederlands kenteken een aantal meters verderop parkeren. Uit de auto stapte een vrouw. Zij liep naar de BMW en stapte in. Na een kort gesprek tussen de twee personen stapte de vrouw uit de auto met in haar hand een plastic zakje. Zij stapte weer in haar Audi A6 waarna zij wegreed. Omdat verbalisanten een sterk vermoeden hadden dat het om een drugsoverdracht ging, haalden zij de auto bij de grensovergang Sterpenich voor controle van de weg. De vrouwelijke persoon in kwestie bleek verdachte te zijn. De auto werd vervolgens gecontroleerd en op de achterbank vonden verbalisanten het plastic zakje dat verdachte van de man op de parkeerplaats had gekregen. In het zakje troffen zij een groot aantal pakketjes geld aan. Onder de bijrijdersstoel vonden zij nog twee plastic zakjes. In totaal werd een bedrag van € 145.050,= in de auto van verdachte aangetroffen.
Het hof neemt vorenstaande vaststellingen door de rechtbank over, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog toe dat verdachte ter zitting in hoger beroep op 13 juli 2018 op een vraag van het hof nog heeft verklaard dat hetgeen zij in Luxemburg diende op te halen niet goed zat en dat zij er wel van uit kon gaan dat het crimineel geld was. Ook heeft zij nog verklaard dat hetgeen zij moest ophalen “geen zuivere koek” was.
De rechtbank heeft vervolgens nog het navolgende overwogen (p. 4 van het vonnis).
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420 bis, eerste lid onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp of geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien direct bewijs voor een gronddelict niet aanwezig is, zal eerst vastgesteld moeten worden of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als daarvan sprake is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De verdediging heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat niet valt uit te sluiten dat het op 9 januari 2013 onder verdachte in Luxemburg aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf. De verdediging heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat verdachte op 25 mei 2021 is veroordeeld ter zake het runnen van hennepkwekerijen in de periode die mede 9 januari 2013 omvat. De verdediging doelt hierbij op de veroordeling door de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder parketnummer 02-811236-13; de zogenaamde strafzaak [naam strafzaak] .
Het hof volgt de verdediging niet in dit standpunt, nu het onderhavige dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat het onder verdachte op 9 januari 2013 aangetroffen geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is. Sterker nog: verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 13 juli 2018 uitdrukkelijk verklaard dat het bij haar aangetroffen geld niets van doen had met hennepgerelateerde zaken.
Hoewel in de onderhavige zaak geen nauwkeurig aangeduid misdrijf aanwijsbaar is waaruit het bij verdachte aangetroffen geldbedrag afkomstig is, rechtvaardigen de hiervoor weergegeven omstandigheden (overdracht van het geld in een plastic zakje op een parkeerplaats, het vervolgens aantreffen van het geld in zakjes op de achterbank en onder de stoelen van de auto van verdachte, de hoogte van het aangetroffen contante geldbedrag (€ 145.050,-) en de kleine coupures waaruit dit bestond (variërend van biljetten van € 5,- tot € 500,-) naar het oordeel van het hof het vermoeden dat het aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.
Gegeven deze feiten en omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van dat geldbedrag.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen (p. 5 van het vonnis):
Verdachte heeft over het onder haar inbeslaggenomen geld aanvankelijk tegenover de Luxemburgse autoriteiten verklaard dat dit afkomstig is van haar beroepsactiviteiten als prostituée en dat zij met dat geld naar Luxemburg was gekomen om een Mercedes CLS te kopen. Zij verklaarde daarbij [ex partner] , wiens identiteitsbewijs in de auto werd aangetroffen, niet te kennen. Kort na haar aanhouding heeft verdachte sms-berichten uitgewisseld met een persoon die in haar telefoon was aangeduid als "schattie". Nadat verdachte deze persoon had gestuurd dat zij opgepakt was, werd zij geadviseerd te zeggen dat het "geld van haar autobedrijf was dat ze altijd opzij had gelegd". In het onderzoek [naam strafzaak] heeft verdachte verklaard dat zij in opdracht van [ex partner] naar Luxemburg was gereden. Volgens verdachte was het geld van [ex partner] en moest zij dit in zijn opdracht ophalen.
De rechtbank is op grond van deze wisselende verklaringen van oordeel dat het niet op de weg van het openbaar ministerie heeft gelegen nader onderzoek te verrichten naar een alternatieve herkomst van het geld.
Het hof volgt de rechtbank in vorenstaande overwegingen, neemt deze over en maakt deze tot de zijne en is op grond daarvan met de rechtbank van oordeel dat, gelet op de wisselende en tegenstrijdige verklaringen die betrokkene heeft afgelegd, geen sprake is van een concrete, min of meer verifieerbare verklaring van verdachte op basis waarvan het openbaar ministerie gehouden was nader onderzoek te verrichten.
Uit het vorenstaande volgt dat het niet anders kan zijn dan dat het op 9 januari 2013 onder verdachte aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit wist. Voor wat betreft dat laatste wijst het hof nog op de hiervoor reeds aangehaalde verklaring van de verdachte ter zitting in hoger beroep op 13 juli 2018, inhoudende dat zij ervan uitging dat het geld dat zij ging ophalen “niet goed” zat en dat zij wel ervan kon uitgaan dat het crimineel geld was.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 145.050,- dat op 9 januari 2013 onder haar is aangetroffen door van dat geldbedrag de werkelijke aard en herkomst te verhullen terwijl zij wist dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Medeplegen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat sprake is van medeplegen van het witwassen van € 145.050,-.
Het hof gaat met de rechtbank en de verdediging aan dit verder niet nader onderbouwde standpunt van de advocaat-generaal voorbij nu ook uit het dossier niet blijkt van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

Witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat haar een beroep op psychische overmacht toekomt. Daartoe is aangevoerd dat verdachte destijds keuzes heeft moeten maken en beslissingen heeft moeten nemen die niet het gevolg waren van een vrije wilsvorming aan de zijde van verdachte maar het gevolg waren van continue druk en dreiging van haar toenmalige partner, [ex partner] , die bij haar grote angst hebben teweeggebracht en waaraan zij redelijkerwijs geen weerstand kon en evenmin behoefde te bieden.
Het hof overweegt ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte het volgende.
Het hof stelt voorop dat een beroep op overmacht als bedoeld in artikel 40 Wetboek van Strafrecht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier is gebleken dat verdachte en [ex partner] gedurende geruime periode hebben samengewoond. Het hof wil aannemen dat zij in die periode door [ex partner] is mishandeld en vernederd. De belangrijkste aanwijzing daarvoor is te vinden in de in hoger beroep ingebrachte aangifte zoals die door verdachte op 3 november 2014 is gedaan tegen [ex partner] in verband waarmee een transactie-overeenkomst op 20 juni 2018 tot stand is gekomen (als bijlage gevoegd bij de pleitnota van de raadsman in hoger beroep op 17 mei 2022). Ook in de verklaringen van [getuige 1] (ten overstaan van de rechter-commissaris op 16 juni 2017) blijkt van de mishandelingen en vernederingen van verdachte door [ex partner] ; ook uit de verklaringen van [getuige 2] (ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 20 november 2018), zijnde de ex-vriendin van [ex partner] , volgt dat deze gewelddadig kon zijn.
Op grond van het vorenstaande en hetgeen daartoe verder in hoger beroep is aangebracht is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat verdachte door geweld, vernedering en bedreiging van de zijde van [ex partner] met wie ze samenwoonde in een dusdanige situatie is geraakt dat zij geen andere uitweg meer zag dan het plegen van het bewezenverklaarde feit. Met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van dit feit heeft gehandeld onder zodanige druk dat van haar redelijkerwijs niet (meer) kon worden gevergd dat zij hiertegen weerstand bood. Genoemde omstandigheden hielden voor verdachte een van buiten komende drang in waaraan zij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Verdachte komt derhalve een beroep op psychische overmacht toe, zodat zij niet strafbaar is en ter zake van het bewezenverklaarde feit van rechtsvervolging zal worden ontslagen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 31 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. B. Stapert en mr. C.A. van Roosmalen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.