ECLI:NL:GHSHE:2022:166

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
200.277.404_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervanging van de voordeur van een appartement door de Vereniging van Eigenaars

In deze zaak vorderde een appartementseigenaar, aangeduid als [appellante], de Vereniging van Eigenaars (VvE) tot vervanging van de voordeur van haar appartement. De VvE had echter besloten om de voordeur opnieuw te stellen en tochtstrips aan te brengen, wat de appartementseigenaar niet voldoende vond. De zaak kwam voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch na een eerdere afwijzing door de kantonrechter. Het hof moest beoordelen of de vordering boven de appelgrens van € 1.750,-- uitkwam en of de vordering toewijsbaar was. Het hof oordeelde dat de vordering van [appellante] niet boven de appelgrens uitkwam en dat de VvE niet tekortgeschoten was in haar onderhoudsverplichtingen. De VvE had de situatie onderzocht en had besloten dat het opnieuw stellen van de deur en het aanbrengen van tochtstrips voldoende was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.404/01
arrest van 25 januari 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. S. van Buuren te 's-Gravendeel,
tegen
Vereniging van Eigenaars Bossenburg [[nrs]] (oneven nummers) te [plaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de VvE,
advocaat: mr. A.C.F. Berkhof te Goes,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 april 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 19 februari 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellante] als eiseres en de VvE als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8000447 CV EXPL 19-3567)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met een productie (het beroepen vonnis);
  • de memorie van grieven met producties 1 tot en met 4;
  • de memorie van antwoord met producties 1 tot en met 11;
  • het schriftelijk pleidooi, waartoe beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
3.1.1. Deze zaak betreft naar de kern genomen de vraag of de VvE de buitenvoordeur van het appartement van [appellante] moet vervangen, of dat de VvE vooralsnog kan volstaan met het opnieuw laten stellen van de deur in combinatie met het laten aanbrengen van tochtstrips.
3.1.2. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. [appellante] woont in het appartement aan de [adres] [plaats] . Dit appartement maakt deel uit van het appartementencomplex waarvoor de VvE is opgericht.
  • b. De voordeur van het appartement van [appellante] bevindt zich in de buitengevel van het appartementencomplex en behoort volgens artikel 9 van de splitsingsakte tot de gemeenschappelijke zaken van het appartementencomplex, ten aanzien waarvan de VvE het beheer voert.
  • c. De voordeur van het appartement van [appellante] sluit niet goed.
  • d. In de notulen van de algemene ledenvergadering van de VvE van 27 november 2018 staat onder meer het volgende:
Ingekomen stukken
(…)
- 3 offertes m.b.t. het vervangen van de voordeur van [adres] . [persoon A] geeft aan dat deze deur vervangen moet worden en bespreekt vervolgens de 3 offertes. Ze geeft hierbij aan dat de offerte van Kegro € 300,00 hoger uitvalt dan die van Pero. De firma Pero maakt de deur zelf en kan derhalve de deur goedkoper leveren. [persoon B] geeft aan dat ook zijn voordeur problemen geeft.De vergadering besluit referenties over de deuren van de firma Pero op te vragen en - indien het bestuur zich daarin kan vinden - de firma Pero opdracht te geven om de beide voordeuren te vervangen.
- e. In het verslag van de bestuursvergadering van de VvE van 26 april 2019 staat onder meer het volgende:

3. Voordeuren appartementen begane grond

Zoals bekend heeft [appellante] meegedeeld dat haar voordeur nog nauwelijks sluit. In de Algemene Ledenvergadering (ALV) van 27 november j.l. meldde [persoon B] dat ook zijn voordeur problemen geeft. JVM heeft meerdere offertes opgevraagd. Twee nieuwe deuren kosten tussen € 2.500,- en € 3.000,-. De firma Pero heeft de staat van beide deuren bekeken en is van mening dat vernieuwing niet strikt noodzakelijk is. Ze kunnen opnieuw worden gesteld en van tochtstrippen worden voorzien. Daarmee zou e.e.a. aanzienlijk voordeliger zijn opgelost. [persoon B] kan zich hierin vinden. [appellante] claimt echter een nieuwe deur. Mede gelet op de financiële positie van de VVE vindt het bestuur dat het advies van de deskundige moet worden gevolgd. Hierover zal het oordeel van de ALV worden gevraagd.

  • f. De algemene ledenvergadering van de VvE van 28 mei 2019 heeft (met 176 stemmen voor, 11 onthoudingen en geen stemmen tegen) besloten om de voordeur van het appartement van [appellante] (en de voordeur van het appartement van [persoon B] ), overeenkomstig het advies van Pero, niet te vervangen maar opnieuw te laten stellen en van nieuwe tochtstrips te laten voorzien.
  • g. Op 11 juni 2019 heeft de firma Pero aan de VvE een offerte uitgebracht voor het afstellen van de twee voordeuren en het plaatsen van tochtstrippen.
  • h. Bij brief van 5 juli 2019 heeft de VvE opdracht gegeven aan de firma Pero voor het uitvoeren van de geoffreerde werkzaamheden (bij het appartement van [appellante] en bij het appartement van [persoon B] ).
  • i. Bij e-mail van 5 juli 2019 heeft de VvE aan [appellante] meegedeeld dat de algemene ledenvergadering heeft besloten om de voordeur van haar appartement door de firma Pero opnieuw te laten stellen en van nieuwe tochtstrips te laten voorzien, en dat de firma Pero zich daarom op korte termijn bij [appellante] zal melden.
  • j. [appellante] heeft geweigerd om herstelwerkzaamheden aan haar voordeur te laten uitvoeren.
Het geding bij de kantonrechter
3.2.1. In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in het geding bij de kantonrechter, na herformulering van haar eis aan het slot van de conclusie van repliek:
“Eiser verzoekt uwe Edelachtbare deswege wederom om de vordering tot vervanging van de voordeur toe te wijzen en gedaagde door middel van een rechterlijk gebod op te dragen hieraan uitvoering te geven. Tevens verzoekt eiser om toewijzing van de schadeclaim met betrekking tot de gevolgschade, welke is veroorzaakt door de ondeugdelijke voordeur, een en ander zoals eerder begroot in de aan de dagvaarding toegevoegde productie.
In de inleidende dagvaarding heeft [appellante] aan de vordering tot het vervangen van de voordeur een vordering tot veroordeling van de VvE tot betaling van dwangsom verbonden. Beide partijen gaan ervan uit dat [appellante] die vordering bij repliek heeft gehandhaafd, dus het hof zal daar ook vanuit gaan.
Naar het hof begrijpt, doelt [appellante] met “de aan de dagvaarding toegevoegde productie” op productie 2 bij de inleidende dagvaarding. Dat is een brief van 7 mei 2019 van haar toenmalige gemachtigde aan de VvE. In die brief staat onder meer het volgende:
“De stookkosten zijn dermate gestegen wegens de tocht dat mevrouw genoodzaakt is
het bestuur van de VvE hiervoor aansprakelijk te stellen. De schade kan aan u worden
toegerekend, omdat u nagelaten heeft de voordeur tijdig te repareren. De schade is pro bono en naar redelijkheid begroot op € 20,00 per maand vanaf juli 2016. De totale schadepost bedraagt derhalve € 660,00.”
Het hof legt de vordering van [appellante] , mede gelet op deze passage uit de brief en het gestelde in punt 6 van de inleidende dagvaarding, aldus uit dat [appellante] vordert:
  • veroordeling van de VvE tot vervanging van de voordeur van het appartement van [appellante] , op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • veroordeling van de VvE tot betaling van een schadevergoeding van € 660,-- ter zake extra stookkosten over de periode vanaf juli 2016.
Naar het oordeel van het hof heeft ook de VvE redelijkerwijs moeten begrijpen dat de vordering aldus moet worden uitgelegd.
3.2.2. Aan deze vordering heeft [appellante] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De voordeur van het appartement van [appellante] sluit niet goed. Herstel van dit gebrek door de voordeur opnieuw te stellen en tochtstrips te plaatsen is niet mogelijk. Daarom moet de voordeur vervangen worden. De VvE heeft bovendien tot die vervanging besloten in de algemene ledenvergadering van 27 november 2018. De VvE moet dat besluit uitvoeren. Omdat de VvE al geruime tijd weigert de voordeur te vervangen, heeft [appellante] schade geleden ter zake extra stookkosten.
3.2.3. De VvE heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4. In het beroepen vonnis heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld:
  • [appellante] kan niet worden gevolgd in haar stelling dat de VvE in de algemene ledenvergadering van 27 november 2018 heeft besloten om de voordeur van het appartement van [appellante] te vervangen (rov. 4.8).
  • [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat de kwaliteit van de voordeur zo slecht is dat deze niet meer kan worden hersteld (rov. 4.10, eerste drie volzinnen).
  • In het verlengde daarvan moet ook de vordering ter zake gevolgschade als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen (rov. 4.10, slotzin).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.
Het geding in hoger beroep
3.3.1. [appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Op basis van die grieven heeft [appellante] geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, met veroordeling van de VvE in de proceskosten van beide instanties, inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.2. De VvE heeft betoogd dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep omdat haar vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan de appelgrens van € 1.750,--. Daarnaast heeft de VvE de grieven van [appellante] bestreden. De VvE heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] in haar hoger beroep, althans tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.4.1. Het hof zal eerst oordelen over de stelling van de VvE dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
3.4.2. Volgens artikel 332 lid 1 Rv kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,-- of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,--. Bij de beoordeling hiervan is het door de gedaagde gevoerde verweer niet van belang, maar moet worden uitgegaan van de stellingen van de eisende partij. Indien de zaak meer dan één vordering tussen dezelfde partijen betreft, is beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen (artikel 332 Rv).
3.4.3 De vordering ter zake de vervanging van de voordeur betreft een vordering van onbepaalde waarde. De vordering tot schadevergoeding beloopt een bedrag van € 660,--.
Als er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering ter zake de vervanging van de voordeur geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.090,--, komen beide vorderingen tezamen niet boven de appelgrens van artikel 332 lid 1 Rv uit.
3.4.4. Naar het oordeel van het hof kan in dit geval niet worden gezegd dat er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering ter zake de vervanging van de voordeur geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.090,--. De offertes ter zake het vervangen van de voordeur die de VvE als producties 2 en 4 bij de memorie van antwoord heeft overgelegd, gaan immers beiden het bedrag van € 1.090,-- te boven. De offerte die [appellante] als productie 2 bij de memorie van grieven heeft overgelegd, beloopt eveneens (ruimschoots) meer dan € 1.090,--. Er bestaan dus geen duidelijke aanwijzingen dat beide vorderingen tezamen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 1.750,--. [appellante] is daarom ontvankelijk in haar hoger beroep.
Met betrekking tot grief I:
  • Heeft de VvE in haar vergadering van 27 november 2018 besloten om de voordeur van het appartement van [appellante] te vervangen?
  • Heeft de VvE bindend toegezegd dat de voordeur zou worden vervangen?
3.5.1. [appellante] heeft aan haar vordering tot vervanging van de voordeur van haar appartement onder meer de stelling ten grondslag gelegd dat de VvE in de algemene ledenvergadering van 27 november 2018 heeft besloten om de voordeur van haar appartement te vervangen. De kantonrechter heeft die stelling verworpen in rov. 4.8 van het vonnis. Grief I is tegen die overweging gericht. In punt 12 van de toelichting op de grief herhaalt [appellante] haar stelling dat de VvE bij de genoemde vergadering heeft besloten dat de voordeur zou worden vervangen.
3.5.2. Het hof verwerpt dit eerste onderdeel van grief I. Uit de tekst van de notulen van de vergadering van 27 november 2018 blijkt immers slechts dat de vergadering heeft besloten om referenties over de deuren van de firma Pero op te vragen en - indien het bestuur zich daarin kan vinden - de firma Pero opdracht te geven om de beide voordeuren te vervangen.
Een definitief besluit tot het daadwerkelijk vervangen van de voordeuren is hierin niet te lezen. Of het daarvan zal komen hangt volgens de notulen in de eerste plaats af van de uitkomst van de referenties. Vervolgens moet het bestuur zich nog kunnen vinden
in het daadwerkelijk verlenen van een opdracht tot vervanging van de deuren. Zover is het niet gekomen.
3.5.3. In de toelichting op grief I betoogt [appellante] voorts dat de VvE bij meerdere emails heeft toegezegd dat haar voordeur zou worden vervangen. Het hof kan een bindende toezegging niet lezen in de e-mails die [appellante] als productie 3 bij de memorie van grieven heeft overgelegd. Uit die e-mails (van 5 september 2018 en 9 oktober 2018) blijkt slechts dat de VvE een offerte heeft opgevraagd voor de kosten van het vervangen van de voordeur. Daarmee is nog niet toegezegd dat de voordeur daadwerkelijk zal worden vervangen. De e-mails laten de mogelijkheid open dat – bijvoorbeeld indien de offerte een te hoog bedrag beloopt – een andere oplossing wordt onderzocht.
3.5.4. Ook in de e-mail van (de beheerder van) de VvE van 18 januari 2019, die als productie 1 bij de conclusie van repliek is overgelegd, is geen bindende toezegging ter zake de vervanging van de voordeur te lezen. In de e-mail is slechts een voornemen te lezen, onder de toevoeging dat nog overleg plaatsvindt met de leverancier over garantie.
De e-mail van 29 januari 2019 is eveneens onvoldoende expliciet om daarin een de VvE bindende toezegging te kunnen lezen. Dat het bestuur van de VvE met vervanging van de voordeur heeft ingestemd, blijkt nergens uit. Uit het verslag van de bestuursvergadering van de VvE van 26 april 2019 blijkt juist dat het bestuur heeft geopteerd voor het opnieuw laten stellen van de voordeur en het aanbrengen van tochtstrips. In de algemene ledenvergadering van de VvE van 28 mei 2019 is dienovereenkomstig beslist. Omdat van bindende toezeggingen niet gebleken is, verwerpt het hof het daarop betrekking hebbende tweede onderdeel van grief I.
3.5.5. In de toelichting op grief I betoogt [appellante] tot slot dat het opnieuw stellen van de deur en het aanbrengen van tochtstrips het probleem niet zal oplossen, zodat vervanging van de voordeur noodzakelijk is. Deze stelling hoort thuis bij de onderbouwing van grief III. Het hof zal de stelling daarom beoordelen bij de behandeling van grief III.
Met betrekking tot grief II: rov. 4.9 van het vonnis
3.6.1. Grief II is gericht tegen rov. 4.9 van het vonnis. Die overweging bevat naar de kern genomen slechts een weergave van het standpunt van [appellante] dat vervanging van de voordeur van haar appartement noodzakelijk is. De overweging bevat geen oordeel van de kantonrechter.
3.6.2. [appellante] heeft in de toelichting op de grief niet duidelijk gemaakt wat er niet correct zou zijn aan rov. 4.9 van het vonnis. Het hof verwerpt daarom grief II.
3.6.3. In de toelichting op de grief betoogt [appellante] wel dat dat het opnieuw stellen van de deur en het aanbrengen van tochtstrips het probleem niet zal oplossen, zodat vervanging van de voordeur noodzakelijk is. Deze stelling hoort thuis bij de onderbouwing van grief III. Het hof zal de stelling daarom beoordelen bij de behandeling van grief III.
Met betrekking tot het eerste onderdeel van grief III: Is vervanging van de voordeur noodzakelijk?
3.7.1. Aan de vordering tot vervanging van de voordeur heeft [appellante] niet alleen de (door het hof verworpen) stelling ten grondslag gelegd dat de VvE in de algemene ledenvergadering van 27 november 2018 heeft besloten om de voordeur van haar appartement te vervangen, maar ook de stelling dat de voordeur niet goed sluit en dat dit gebrek niet te herstellen is zonder de voordeur te vervangen. De kantonrechter heeft die stelling verworpen in rov. 4.10 van het vonnis. Volgens de kantonrechter heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat de kwaliteit van de voordeur zo slecht is dat deze niet meer kan worden hersteld.
3.7.2. Het eerste onderdeel van grief III is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief, die het hof zal lezen in samenhang met de punten 10 en 11 van de toelichting op grief I, herhaalt [appellante] haar stelling dat het niet goed sluiten van de voordeur niet kan worden opgelost door het opnieuw stellen van de deur in combinatie met het aanbrengen van tochtstrips.
3.7.3. Omdat [appellante] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat vervanging van de voordeur noodzakelijk is om de voordeur weer op deugdelijke, aanvaardbare wijze te laten sluiten, draagt zij de bewijslast van die stelling.
3.7.4. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] het bewijs met de door haar overgelegde producties niet geleverd. Het geluidsfragment op de door [appellante] als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde USB-stick is wat dit betreft nietszeggend. De persoon met wie de voormalige gemachtigde van [appellante] een telefoongesprek voert, doet in dat gesprek geen uitspraken over de staat van de voordeur. De foto’s die [appellante] als productie 4 heeft overgelegd, geven onvoldoende duidelijkheid. Het hof acht tot slot ook de brief van [persoon C] van 1 mei 2020 onvoldoende als bewijs. In deze brief staat weliswaar dat het stellen van de deur en het plaatsen van tochtstrips “dezelfde problemen zal geven zoals u eerder heeft meegemaakt”, maar dat standpunt is niet onderbouwd. De VvE heeft er bovendien op gewezen dat [persoon C] , gelet op de hoogte van het bedrag dat hij voor het leveren van een nieuwe deur in rekening heeft gebracht, een financieel belang heeft bij vervanging van de deur. Het in zijn brief verwoorde standpunt moet daarom met enige behoedzaamheid worden gehanteerd. [appellante] heeft voorts niet betwist dat de door de VvE ingeschakelde firma Perot, zoals weergegeven in het verslag van de vergadering van het bestuur van de VvE van 26 april 2019, heeft gesteld dat vervanging van de deur niet noodzakelijk is en dat de deur opnieuw kan worden gesteld en van tochtstrippen kan worden voorzien.
3.7.5. Tot slot geldt dat echte zekerheid over de vraag of het afstellen van de voordeur en het plaatsen van tochtstrips het probleem zou hebben opgelost, had kunnen worden verkregen als [appellante] medio 2019 niet had geweigerd om deze werkzaamheden, die de VvE wilde laten verrichten, te laten uitvoeren. Dat nu nog onzekerheid bestaat over de vraag of de werkzaamheden toereikend zouden zijn geweest, komt in zoverre voor rekening van [appellante] zelf.
3.7.5. Het hof concludeert dat niet is komen vast te staan dat vervanging van de voordeur noodzakelijk is om de voordeur weer op deugdelijke, aanvaardbare wijze te laten sluiten. [appellante] heeft op dit punt ook geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Het hof verwerpt daarom het eerste onderdeel van grief III.
Met betrekking tot het tweede onderdeel van grief III: Bestaat er aanleiding om de VvE te veroordelen tot betaling van schadevergoeding?
3.8.1. [appellante] vorderde in het geding bij de kantonrechter voorts veroordeling van de VvE tot betaling van een schadevergoeding van € 660,-- ter zake extra stookkosten over de periode vanaf juli 2016. De kantonrechter heeft die vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
3.8.2. Het tweede onderdeel van grief III is daartegen gericht. In de toelichting op de grief is echter geen onderbouwing van deze vordering te vinden. Reeds om deze reden kan de grief geen doel treffen.
3.8.3. Daar komt bij dat niet gebleken is dat de VvE verwijtbaar tekortgeschoten is in de nakoming van een op haar rustende onderhoudsverplichting. De VvE heeft het gestelde probleem onderzocht en op basis van de bevindingen geconcludeerd dat vooralsnog volstaan kon worden met het opnieuw stellen van de deur gecombineerd met het aanbrengen van tochtstrips. Dat de VvE onvoldoende voortvarend heeft gehandeld is niet komen vast te staan. Vervolgens is het [appellante] zelf geweest die medewerking aan de genoemde oplossing heeft geweigerd en zo heeft veroorzaakt dat het probleem is blijven voortduren. Bij deze stand van zaken is er geen grondslag aanwezig op basis waarvan de VvE aan [appellante] schade zou moeten vergoeden. [appellante] heeft een dergelijke grondslag in elk geval niet op voldoende duidelijke wijze gesteld.
3.8.4. Tot slot heeft [appellante] , ook in eerste aanleg, onvoldoende onderbouwd dat het gebrek daadwerkelijk door voor rekening van de VvE komende omstandigheden tot hogere stookkosten heeft geleid. De VvE wilde de door [appellante] gestelde tocht juist voorkomen door het aanbrengen van tochtstrips.
3.8.5. Om deze redenen verwerpt het hof ook het tweede onderdeel van grief III.
Met betrekking tot grief IV: de proceskosten van het geding bij de kantonrechter
3.9.1. Grief IV is gericht tegen de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het geding bij de kantonrechter. In de toelichting op de grief betoogt [appellante] dat haar vorderingen hadden moeten worden toegewezen en dat de VvE dus in de proceskosten had moeten worden veroordeeld.
3.9.2. Omdat het hof in het voorgaande de grieven I tot en met III heeft verworpen, kan niet worden gezegd dat de vorderingen van [appellante] hadden moeten worden toegewezen. Het hof verwerpt daarom ook grief IV.
Conclusie en afwikkeling
3.10.1. Omdat de grieven geen doel treffen, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaak-/rolnummer 8000447 CV EXPL 19-3567 tussen partijen gewezen vonnis van19 februari 2020;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot deze kosten aan de zijde van de VvE op € 760,-- aan vast recht en op € 1.574,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, L.S. Frakes en R.W. Karskens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 januari 2022.
griffier rolraadsheer