ECLI:NL:GHSHE:2022:1657

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.297.882_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Religieuze echtscheiding en weigering talaq als onrechtmatige daad

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De man en vrouw, beiden met Iraakse en Nederlandse nationaliteit, zijn in 2001 in Syrië gehuwd volgens de islamitische traditie. De vrouw, die tot de Sjiitische stroming van de Islam behoort, heeft in eerste aanleg gevorderd dat de man zou meewerken aan een islamitische echtscheiding, de talaq, en heeft een dwangsom geëist voor het geval hij hier niet aan zou voldoen. De rechtbank heeft de man veroordeeld om binnen twee weken mee te werken aan de echtscheiding en een dwangsom opgelegd voor het geval hij dit niet zou doen.

In hoger beroep heeft het hof de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en Nederlands recht toegepast. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw op 31 augustus 2021 zelf een religieuze ontbinding van het huwelijk heeft gerealiseerd, zonder de medewerking van de man. Hierdoor heeft de weigering van de man om mee te werken aan de talaq geen gevolgen gehad, en kan deze weigering niet als onrechtmatige daad worden gekwalificeerd. Het hof heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is op 24 mei 2022 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: 200.297.882/01
zaak-rolnummer eerste aanleg: C/02/375622 / HA ZA 20-461
arrest van 24 mei 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als: de man,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: de vrouw,
advocaat: mr. D.P.F. Arens te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 juli 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 mei 2021, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, zoals aangevuld bij vonnis van die rechtbank van 23 juni 2021, gewezen tussen de man als gedaagde en de vrouw als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/375622 / HA ZA 20-461)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en aanvullend vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord;
  • het H16-formulier van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 28 december 2021.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen hebben de Iraakse en Nederlandse nationaliteit.
3.2.
Partijen zijn op [datum] 2001 te [plaats] , Syrië, met elkaar gehuwd.
3.3.
Genoemd huwelijk betreft een traditioneel moslimhuwelijk. Op 27 juni 2001 is het huwelijk van partijen door de shariarechtbank te Damascus, Syrië, bekrachtigd en later geregistreerd in het bevolkingsregister te Syrië (directoraat burgerzaken).
3.4.
Het huwelijk van partijen is in Nederland erkend en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage.
3.5.
Bij beschikking van 19 maart 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 21 juni 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage.
3.6.
Vast staat dat de vrouw behoort tot de Sjiitische stroming van de Islam. Dit brengt volgens de vrouw mee dat de Nederlandse rechter niet kan bewerkstelligen dat zij ook naar Sjiitische maatstaven is gescheiden, omdat het huwelijk tevens volgens de voorwaarden van haar geloof dient te worden ontbonden.
3.7.
In de onderhavige procedure heeft de vrouw in eerste aanleg, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van eis gevorderd:
I. de man te veroordelen om binnen twee weken na datum vonnis, mee te werken aan de islamitische echtscheiding, door:
-
mondelingaan de vrouw mee te delen dat hij van haar wenst te scheiden, zulks in bijzijn van twee door de man aan te wijzen en op te roepen Sjiitische getuigen, dan wel
- door aan de vrouw een
schriftelijke, gedateerde, door de man ondertekende verklaring te geven waarin hij stelt dat hij van de vrouw wenst te scheiden, alsmede een schriftelijke machtiging om de talaq door de shariarechtbank te Syrië dan wel een ander land, te laten bekrachtigen en in te laten schrijven in de registers van het directoraat burgerzaken te Syrië, dan wel een ander land, onder overlegging van een kopie van een geldig identiteitsbewijs;
II. aan de man een dwangsom op te leggen van € 500,- per dag voor iedere dag dat de man een van de verplichtingen genoemd onder sub I. niet nakomt, met een maximum van € 500.000,-;
III. de man te veroordelen tot betaling van de helft van de eventuele door de vrouw te maken kosten voor het regelen van de echtscheiding in het buitenland, zulks in het geval de man kiest voor het afgeven van een schriftelijke verklaring aan de vrouw;
IV. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de reeds te begroten nakosten, en te bepalen dat de gedaagde de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis zullen zijn voldaan.
3.8.
De man heeft in eerste aanleg de vorderingen van de vrouw betwist en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw. De man heeft verzocht de vrouw in de proceskosten te veroordelen.
3.9.
In het tussenvonnis van 11 november 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, een mondelinge behandeling bevolen.
3.10.
Bij het bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- vonnis heeft de rechtbank:
I. de man veroordeeld om binnen twee weken na datum vonnis, mee te werken aan de islamitische echtscheiding door:
- mondeling aan de vrouw mee te delen dat hij van haar wenst te scheiden, zulks in bijzijn van twee door de man aan te wijzen en op te roepen Sjiitische getuigen, dan wel
- door aan de vrouw een schriftelijke, gedateerde, door de man ondertekende verklaring te geven waarin hij stelt dat hij van de vrouw wenst te scheiden, alsmede een schriftelijke machtiging om de talaq door de shariarechtbank te Syrië dan wel een ander land, te laten bekrachtigen en in te laten schrijven in de registers van het directoraat burgerzaken te Syrië, dan wel een ander land, onder overlegging van een kopie van een geldig identiteitsbewijs;
II. bepaald dat de man een dwangsom van € 100,- (éénhonderd euro) zal verbeuren voor iedere overtreding van de onder I. uitgesproken hoofdveroordeling, met bepaling dat aan dwangsommen in totaal maximaal € 10.000,- (tienduizend euro) kan worden verbeurd;
III. de proceskosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
IV. het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.11.
Bij vonnis van 23 juni 2021 heeft de rechtbank, voornoemd vonnis van 12 mei 2021 aangevuld, in dier voege, dat onderdeel II. van het dictum komt te luiden als volgt:
“bepaalt dat de man een dwangsom van € 100,- (éénhonderd euro) zal verbeuren voor iedere dag dat de man de onder I. uitgesproken hoofdveroordeling overtreedt, met bepaling dat aan dwangsommen in totaal maximaal € 10.000,- (tienduizend euro) kan worden verbeurd”.
3.12.
De man kan zich met voormeld vonnis en aanvullend vonnis niet verenigen en hij is daarvan in hoger beroep gekomen.
3.13.
Bij dagvaarding in hoger beroep heeft de man geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis alsmede het aanvullend vonnis en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van eis gevorderd:
I. de vrouw in al haar vorderingen in eerste aanleg niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen/ongegrond te verklaren;
II. dat ieder der partijen de eigen proceskosten van de procedure in hoger beroep draagt.
3.14.
De vrouw heeft de vordering van de man betwist en bij memorie van antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, dan wel ongegrondverklaring van de man in zijn vorderingen in hoger beroep.
3.15.
Het hof verwijst voor het standpunt van de man naar de inhoud van de memorie van grieven. De man voert hierin -samengevat- het volgende aan.
Er is slechts sprake van één huwelijk dat op [datum] 2001 te Syrië tussen partijen is gesloten. De man betwist dat er naast de echtscheiding in Nederland een islamitische echtscheiding noodzakelijk is. De vrouw heeft twee mogelijkheden om het vermeende huwelijk in Syrië te ontbinden, waarvoor zij de medewerking van de man niet nodig heeft. Bovendien kan de vrouw in Syrië een procedure starten voor de erkenning van de Nederlandse echtscheidingsbeschikking van 19 maart 2019. Na de erkenning wordt de echtscheiding in de burgerlijke stand te Syrië geregistreerd.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er sprake is van een inbreuk op de rechten en vrijheden van de vrouw die onder meer zijn vastgesteld in artikelen 8 en 12 van het EVRM. Er bestaat voor de vrouw geen enkele belemmering om een nieuw huwelijk dan wel een nieuwe relatie aan te gaan. De vrouw woont permanent in Nederland. De vrouw ondervindt daarom geen last van het feit dat de Nederlandse echtscheidingsbeschikking in Syrië nog niet wordt erkend. Bovendien kan de vrouw zelf het vermeende huwelijk in Syrië laten ontbinden. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de man jegens de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel heeft de rechtbank dat oordeel niet of niet voldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft niet aangegeven welk maatschappelijk verkeer hierbij als toetsingskader wordt genomen en wat de inhoud van de zorgvuldigheidsnorm is.
Tot slot is door de rechtbank opgelegde dwangsom in strijd met de wet. De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op het verweer van de man dat hij geen draagkracht heeft voor de betaling van een dwangsom. Bovendien heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank erkend dat echtscheiding door verstoting onder oplegging van een dwangsom, derhalve een gedwongen verstoting, naar de Sjiitische leer niet rechtsgeldig is en geen gevolgen kan hebben.
3.16.
Het hof verwijst voor het standpunt van de vrouw naar de inhoud van de memorie van antwoord. De vrouw voert hierin -samengevat- het volgende aan.
De vrouw heeft inmiddels zelf kunnen bewerkstellen dat zij (ook) islamitisch is gescheiden. De islamitische echtscheiding is uitgesproken op 31 augustus 2021. De man is aldus dwangsommen verschuldigd over de periode van 2 juli 2021 tot 31 augustus 2021.
Partijen zijn van Sjiitisch geloof en dat maakt dat zij het huwelijk -naast de bestaande juridische burgerlijke mogelijkheden voor echtscheiding- ook nog volgens de voorwaarden van het geloof dienen te ontbinden. Wanneer dat niet gebeurt, dan blijft de vrouw volgens haar geloof, dus niet volgens de burgerlijke stand, gehuwd met de man. Hoewel de vrouw formeel gezien gescheiden is en haar eigen leven kan leiden, kan zij dit vanwege haar geloof niet indien zij niet ook naar Sjiitische maatstaven is gescheiden. Doordat de man uitdrukkelijk heeft aangegeven niet vrijwillig mee te werken aan de echtscheiding door het uitspreken van de talaq, handelt hij onrechtmatig jegens de vrouw, omdat zij daardoor in een religieus huwelijk gevangen blijft.
3.17.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Rechtsmacht
3.17.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Toepasselijk recht
3.17.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684) ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Onrechtmatige daad
3.17.3.
Uit de memorie van antwoord van de vrouw is het hof gebleken dat de vrouw de door haar gewenste religieuze ontbinding van het huwelijk, zonder de medewerking van de man, op 31 augustus 2021 zelf heeft weten te realiseren. De vrouw heeft niet uitgelegd op welke wijze zij de religieuze ontbinding tot stand heeft kunnen brengen zonder dat de man daaraan zijn medewerking heeft verleend. Dat lag wel op haar weg omdat zij aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat door de weigering van de man om mee te werken aan de talaq, een religieuze ontbinding van het huwelijk zou uitblijven en zij daarmee in haar verdere levensmogelijkheden zou worden beperkt. Nu van het uitblijven van een religieuze ontbinding van het huwelijk geen sprake meer is, brengt dit naar het oordeel van het hof mee dat de weigering van de man om mee te werken aan de talaq, zonder nadere toelichting door de vrouw, die ontbreekt, niet als een onrechtmatige daad jegens de vrouw kan worden gekwalificeerd. Zijn weigering heeft immers geen gevolgen gehad en dat de vrouw door het handelen van de man is beperkt in haar verdere levensmogelijkheden is ook overigens niet komen vast te staan. Daarmee ontvalt de grondslag aan de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg.
Dit betekent dat de vorderingen van de vrouw alsnog zullen worden afgewezen.
Dwangsom
3.17.4.
Omdat het hof de vorderingen van de vrouw in hoger beroep alsnog afwijst, is daarmee ook de grondslag voor de door de vrouw gevorderde en door de rechtbank aan de hoofdveroordeling verbonden dwangsom komen te ontvallen.
Proceskosten
3.18.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.19.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 mei 2021, zoals aangevuld bij vonnis van die rechtbank van 23 juni 2021,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de vrouw -zoals weergegeven in de inleidende dagvaarding- alsnog af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.F. Manders, A.M. Bossink en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 mei 2022.
griffier rolraadsheer