In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een incident dat was ingeleid door [appellant] in het kader van een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. [appellant] was in verzet gekomen tegen een verstekvonnis dat hem had veroordeeld tot betaling van een factuur aan Maatschap [L] c.s. Advocaten, hierna te noemen [geïntimeerde]. De vordering van [geïntimeerde] was gebaseerd op een onbetaalde factuur van € 3.591,28, die voortkwam uit een negatief cassatieadvies dat [geïntimeerde] had uitgebracht aan ICCS BV, waarvan [appellant] de bestuurder is. Het hof heeft in het incident de vorderingen van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in verzet en tot zekerheidstelling afgewezen. Het hof overwoog dat [geïntimeerde] een gerechtvaardigd belang heeft bij de uitvoerbaarheid van het vonnis, terwijl [appellant] niet voldoende heeft aangetoond dat hij al aan de veroordeling had voldaan. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De zaak staat op de rol voor het overleggen van een kopie van het procesdossier.