ECLI:NL:GHSHE:2022:1642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
20-001638-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting van een jonge vrouw in Eindhoven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van een jonge vrouw op 27 mei 2017 in Eindhoven. De vrouw werd door twee mannen, waaronder de verdachte, tegen haar wil in een auto geduwd en naar een woning gebracht, waar zij werd vastgehouden en seksueel misbruikt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de vrouw heeft beroofd van haar vrijheid en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001638-18

Uitspraak : 24 mei 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 3 mei 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-865124-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden voor wat betreft de bewezenverklaring en met uitzondering van de op te leggen straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde zal vrijspreken op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 10 mei 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep. Subsidiair is een verweer gevoerd met betrekking tot de straf.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 mei 2017 te Eindhoven en/of [woonplaats] , in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) (onder meer) met dat opzet:
- die [slachtoffer] (met kracht) vastgegrepen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) naar/in een auto geduwd en/of getrokken en/of getild en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) op de achterbank van een auto geduwd en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] op de achterbank van die auto (naar beneden) geduwd en/of
- die [slachtoffer] met die auto naar een woning gelegen in [woonplaats] , in elk geval in Nederland, vervoerd en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] gedwongen zich te begeven naar een woning gelegen in [woonplaats] , in elk geval in Nederland, en/of daar naar binnen te gaan en/of daar te verblijven en/of (vervolgens) die woning afgesloten en/of
- de mond van die [slachtoffer] dichtgehouden en/of
- die [slachtoffer] met gebalde vuist op in/op het gezicht geslagen;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 mei 2017 te Eindhoven en [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en/of zijn mededader (onder meer) met dat opzet:
- die [slachtoffer] (met kracht) in een auto geduwd en
- het hoofd van die [slachtoffer] op de achterbank van die auto (naar beneden) geduwd en
- die [slachtoffer] met die auto naar een woning gelegen in [woonplaats] vervoerd en
- ( vervolgens) die [slachtoffer] gedwongen zich te begeven naar een woning gelegen in [woonplaats] en daar naar binnen te gaan en daar te verblijven en (vervolgens) die woning afgesloten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2017 (pagina’s 90-91), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 90)
Op zaterdag 27 mei 2017 omstreeks 07:45 uur reden wij, verbalisanten, over de [straatnaam 1] te [woonplaats] . Gekomen ter hoogte van benzinestation “ [naam 1] ’ zagen wij aan de linkerzijde van de weg een ons onbekende vrouw over de rijbaan lopen. Bij het zien van ons opvallend dienstvoertuig zagen we deze vrouw naar ons wenken. Hierop hebben we ons dienstvoertuig bij deze vrouw tot stilstand gebracht. Genoemde vrouw sprak ons aan in de Engelse taal. Wij zagen dat deze vrouw wat ontredderd overkwam.
Genoemde vrouw gaf op te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , verblijvende te Eindhoven .
Zij vertelde ons dat ze vanmorgen door twee mannelijke personen op het station te Eindhoven werd aangesproken. Deze waren met een personenauto. Vervolgens werd ze tegen haar wil meegenomen in een auto. Hierna reden ze naar [woonplaats] . Onderweg kwam ze het straatnaambordje [straatnaam 2] tegen. In de directe omgeving van de [straatnaam 2] werd het voertuig tot stilstand gebracht en werd ze door de twee mannen meegenomen naar een woning. In de woning moest de vrouw tegen haar wil één van deze twee mannen oraal bevredigen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 27 mei 2017 (pagina’s 92-99), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(pagina 92)
Informatief gesprek zeden met: [slachtoffer] (vrouw), geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] .
Datum en tijd gesprek: Zaterdag 27 mei 2017 te 08.18 uur.
Wij, verbalisanten, hoorden [slachtoffer] op zaterdag 27 mei
(hof: 2017)verklaren:
Free recall:
Vanochtend heel vroeg, rond 04:00-04:30 uur zat ik voor de AH
(het hof begrijpt: Albert Heijn)te wachten tot het Centraal Station
(het hof begrijpt: te Eindhoven )open zou gaan. Toen ik daar buiten zat, kwamen er twee zwarte mannen aan en zij spraken mij aan. Ze vroegen of alles goed was en wat ik aan het doen was. Ik zag dat de kleinere man met rasta haar aan het roken was en ik vroeg om een sigaret. Ik kreeg een sigaret en vroeg ook 4 euro aan hem voor een buskaart. Dat kreeg ik ook. Daarna vroeg ik nog een sigaret maar hij zei dat hij deze niet meer had, maar wel in zijn auto. Als ik er één wilde moest ik met hem meegaan. Zijn auto stond daar tegenover, bij het station, geparkeerd. Eerst zei ik ‘nee’ maar ze stonden erop dat ik toch mee zou gaan. Ze hebben me toch overgehaald en toen vertrok ik met hen naar de parkeerplek. Intussen vroeg ik ook aan hen of ik iemand mocht bellen. Ik mocht dat als we daar aan kwamen. Toen we
(pagina 93)
aankwamen heb ik mijn vader gebeld. We hebben misschien 2 minuten met elkaar gesproken en toen hingen we op. Ik bedankte dat ze mij hadden aangehoord en wilde net van hen afscheid nemen. Die grotere langere jongen, een negroïde jongen, heeft aan mij gevraagd of ik nog een sigaret wilde. Natuurlijk wilde ik dat. Die kleinere jongen met rasta haar heeft de sigaret toegereikt vanuit de auto. Hij wilde deze aanreiken maar ik moest toch in de auto bukken om hem aan te pakken. Die langere jongen heeft toen iets gezegd tegen de kleinere in hun eigen taal wat ik niet verstond en toen heeft de kleinere jongen de sigaret zo hard vastgehouden dat ik hem niet kon pakken.
Ik vond dat al een vreemde gebeurtenis en toen trok ik me terug uit de auto maar dat kon ik niet meer want de langere jongen heeft me in de auto geduwd. Het was een tweedeurs auto zodat, om mij achter in de auto te zetten of trekken, de zitting naar voren moest worden geklapt. Ik probeerde me terug te trekken, maar dat lukte me niet. Het duurde 2 à 3 minuten voordat ze me in de auto hadden. Ik had een paniekaanval en begon te schreeuwen. De grotere jongen wilde naast de bestuurder zitten en zette de stoel terug, maar ik probeerde hem steeds uit de auto te schoppen. Ik was steeds aan het schreeuwen en er kwam een mevrouw bij de auto en die merkte dat ik hulp nodig had. Ik schreeuwde in het Engels dat ik hulp nodig had. Nadat de jongen in de auto was gestapt, begon de auto te rijden zonder dat hij de portier dicht had kunnen doen.
In de auto mocht ik niet meer schreeuwen. Die lange jongen heeft me eigenlijk met mijn hoofd naar beneden gedrukt zodat niemand mij in de auto kon zien zitten. Hij heeft eigenlijk de handelingen verricht. Hij heeft Engels tegen me gesproken. Ik verstond het niet goed, maar het was zoiets van: “Hoor je mij, je moet stil blijven, hoor je dat?”. Ik durfde niet meer te schreeuwen en ik was stil.
Toen we bij hun huis aankwamen, heb ik gedaan wat ze zeiden want ik was heel erg angstig. Wij gingen naar hun huis, maar ze parkeerden de auto niet voor het huis. Het huisnummer was 70 waar ze parkeerden. Toen we uit de auto stapten heeft de langere jongen mij omhelsd zodat hij mijn mond vasthield. Ze hebben mij naar het huis geleid en de deur op slot gedaan.
Eerst hadden ze mij laten zitten in het huis. Ik was de hele tijd aan het huilen. De langere jongen kwam bij mij en probeerde tegen me te zeggen dat ik stil moest blijven. Hij heeft zijn hand in een vuist gebald en hij zei dat als ik niet daar zou blijven en niet zou doen wat hij zei, dat er grote problemen zouden komen. Hij tastte mijn bovenlichaam en borsten af. Ik kreeg een heel erge huilbui. Hij wilde mij slaan maar deed dit niet, hij dreigde ermee. Hij heeft zijn broek uit getrokken. Hij kwam voor mij staan en heeft mijn hoofd bij mijn hals vastgehouden en mij gedwongen zodat ik zijn geslachtsorgaan in mijn mond moest doen. Ik moest het zolang doen omdat hij maar niet klaarkwam. Ik moest het twee keer doen en beide keren is hij in mijn mond klaargekomen. We gingen naar de badkamer en ik heb mijn mond uitgespoeld en me een beetje geordend. Ik moest zo’n 20 maal herhalen “I know you” voor als er iemand langs zou komen. Na de eerste keer moest ik ergens gaan zitten.
(pagina 94)
Toen heeft hij met mij voor de 2e keer orale seks gehad. Toen hij weer klaarkwam, begon hij zich te wassen en aan te kleden.
noot: tijdens de Free Recall werd het slachtoffer met regelmaat emotioneel.
(pagina 95)
Waar stond hun auto?
- Daar bij het station
(het hof begrijpt: Centraal Station in Eindhoven )is een parkeerterrein. Daar is ook een klein bankje en daarna is het parkeerterrein en daar stonden ze eigenlijk, bij dat bankje. De auto stond een beetje aan de linkerkant.
We zullen daar zo meteen heen gaan, dan kun je het aanwijzen.
- Dat is goed.
Wat voor auto was het?
- Een kleine auto. 2 deurs
(het hof begrijpt dat daarmee op de portierdeuren wordt gedoeld). Een oudere auto.
(pagina 96)
We willen weten waar de auto staat.
- Of bij de Albert Heijn .
Hoe lang was het lopen van de Albert Heijn naar de auto?
1 à 2 minuten.
Die Albert Heijn , was dat die tegenover het station ligt of in het station is?
- Die er tegenover ligt. Het parkeerterrein zat ook aan die kant van het station.
Wie reed er?
- De kleine man reed.
Waar was je toen die mevrouw je zag?
- Ik zat al in de auto, maar probeerde te ontsnappen door te schoppen en doen. Toen begon de auto te rijden.
Hoe lang hebben jullie gereden tot je bij het huis kwam?
5 à 10 minuten. Ik was angstig. Misschien duurde het langer.
Jullie stoppen bij het huis. Wat zie je dan?
- Ik zag dat we voor huisnummer 70 bleven staan, maar daarna moesten we nog lopen. Het was een rijtjeshuis.
(pagina 97)
Hoe lang was het lopen naar het huis?
- Zo’n 3 minuten.
Wat kun je zeggen over het huis waar je binnen bent geweest?
- Het was een rijtjeshuis. Wij liepen en moesten ergens afslaan, en dat was zo’n smal gedeelte, nog niet eens een straat waar je tussen de huizen door kunt. We zijn toen de achterzijde het huis in gegaan.
Wie maakte het huis open?
- De kleinere jongen maakte het huis open.
Kun je iets over de binnenzijde van het huis vertellen?
- In de woning stond een glazen tafel. Toen we binnenkwamen stond aan de linkerkant een bankstel. Het gebeurde op een bankstel. Ik heb beide keren nadat de man klaar kwam mijn mond gespoeld.
(pagina 98)
Hoe groot was die kleine man?
1.60 ongeveer.
En de grote?
1.80 ongeveer.
Signalement slachtoffer:
- klein, ongeveer 1.50 en zeer mager
- donkerblond lang haar op een staart
- bleek gelaat
- zwarte stoffen broek
- zwarte sportschoenen
- jas model “baseball’ met roze lijf en witte mouwen
- zwarte papieren “Zara” tas
- zwarte stoffen tas.
3.
De verklaring van de [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 mei 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik 1.62 meter lang ben.
Het klopt dat ik rasta haar heb. Mijn haren komen nu tot aan de grond, destijds kwamen ze tot onder mijn kuiten.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL2100-201709519-8, d.d. 24 juni 2017 (pagina’s 168-170), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :
(pagina 168)
Op 28 mei 2017 kreeg ik, verbalisant, het verzoek van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] om videobeelden van beveiligingscamera’s te bekijken, gefilmd in de binnenstad van de Eindhoven . Deze videobeelden werden ons beschikbaar gesteld door de Regionale Toezicht Ruimte te Eindhoven . Genoemde verbalisanten waren op dat moment belast met een zedenonderzoek waarbij zij op 27 mei 2017 een intake gesprek hadden gehouden met een vrouwelijk slachtoffer
(het hof begrijpt: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ).
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , kreeg het verzoek om op de videobeelden uit te kijken naar een jonge vrouw met het volgende signalement:
  • blanke vrouw;
  • draagt een Amerikaans model baseballjack, kleur roze met witte mouwen;
  • draagt een zwarte broek;
  • draagt zwarte schoenen;
  • draagt een zwarte tas in haar hand(en).
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat de videobeelden “ [straatnaam 10] ” begonnen op zaterdag 27 mei 2017 te 04:00 uur. Op de videobeelden zag ik, verbalisant [verbalisant 5] , vrijwel direct, omstreeks 04:00 uur, een vrouw lopen op het [straatnaam 10] te Eindhoven welke voldeed aan het eerder genoemde signalement.
Verbalisanten van den [verbalisant 4] en [verbalisant 3] bevonden zich op dat moment beiden in dezelfde kamer waarin ik zat, keken even mee en bevestigden dat de vrouw welke ik zag lopen dezelfde vrouw was waarmee zij op zaterdag 27 mei 2017 een intakegesprek hadden gehouden.
Ik, verbalisant, zag op de videobeelden “ [straatnaam 10] ” dat de genoemde vrouw om 04:45:54 uur op het [straatnaam 10] te Eindhoven , in gezelschap van 2 onbekende mannen in de richting van de parkeerplaats liep welke gelegen is naast het Centraal Station te Eindhoven .
(pagina 169)
Ik, verbalisant, zag dat de vrouw tussen de mannen liep, een langere man liep voorop en een kortere man liep achter. De lange man droeg een witte cq lichtkleurige broek en een donkere jas, de kortere man droeg een donkere broek en een donkere jas. Daarna verdween het drietal uit beeld.
Ik, verbalisant, zag op de videobeelden van camera “ [straatnaam 3] ” dat de observant
(het hof begrijpt: een observant van de Regionale Toezicht Ruimte te Eindhoven )omstreeks 04:53.00 uur inzoomt op een man en een vrouw welke zich bij een bankje op het [straatnaam 3] bevinden. De man draagt een witte broek en een donkere jas en zit op een fiets. De vrouw draagt een zwarte capuchon met daaronder een zwarte pet, bruine jas, zwarte broek, zwarte rugzak en leunt tegen het bankje. Als de observant enkele seconden later, om 04:53:09 uitzoomt is te zien dat op de parkeerplaats een bordeaux roodkleurige personenauto staat geparkeerd. Te zien is dat de eerder genoemde en omschreven man met witte broek, welke om 04:45:54 uur in gezelschap van het slachtoffer naar de parkeerplaats loopt, naast de personenauto staat en bezig is om iemand de personenauto te duwen en tillen aan de passagierszijde van het voertuig. Vervolgens stapt deze man zelf ook in het voertuig. Dit duurt enige seconden waarop te zien is dat de eerder genoemde vrouw met zwarte capuchon naar de personenauto rent. Om 04:53:38 uur komt deze vrouw aan bij de auto en is te zien dat zij tracht het portier aan de passagierszijde open te doen. Om 04:53:51 uur rijdt de personenauto aan terwijl deze vrouw nog steeds bij het portier staat. Te zien is dat bij het wegrijden de betreffende portier openzwaait omdat de personenauto een bocht maakt in de richting van de uitgang van de parkeerplaats. Om 04:53:58 uur stopt de auto, vermoedelijk om het portier te sluiten, en rijdt 2 seconden later, om 04:54:00 uur weer aan. Om 04:54:05 uur rijdt de personenauto de parkeerplaats af en rijdt in de richting van de [straatnaam 4] .
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2017 (pagina’s 151-152), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(pagina 151)
Op 27 mei
(hof: 2017)omstreeks 13.00 uur gaf [slachtoffer] mij het telefoonnummer van haar vader. Het zou het nummer [telefoonnummer 1] zijn. Met het toestel van een van de verdachten werd door [slachtoffer] ongeveer 2 minuten gebeld naar haar vader.
Op 27 mei 2017 omstreeks 14.00 uur was ik, verbalisant, met [slachtoffer] op locaties gaan rijden ter herkenning van mogelijke plaats delicten.
We startten bij de Albert Heijn , gelegen aan het [straatnaam 3] en de [straatnaam 6] te Eindhoven . [slachtoffer] erkende dat dit de Albert Heijn was welke ze bedoelde waar ze de twee daders had ontmoet. Ze verklaarde dat ze met drieën lopend naar het parkeerterrein zijn gegaan welke tegen het station aan ligt aan de andere kant van de [straatnaam 3]
Vanaf daar is men het parkeerterrein afgereden naar rechts, de tunnel door. Daar is haar hoofd naar beneden geduwd en gehouden en wist [slachtoffer] niet welke kant ze op zijn gegaan.
Onderwijl ben ik, verbalisant, richting de benzinepomp gereden aan de [straatnaam 1] te [woonplaats]
), alwaar ze lopend werd aangetroffen. Hierop hoorde ik [slachtoffer] zeggen dat ze dit herkent. Hierop beschreef ze verder de route en zei ze dat ze onderweg het straatnaambord ‘ [straatnaam 2] ’ was tegengekomen.
(pagina 152)
We kwamen uit bij de [straatnaam 5] .
6.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 1 juni 2019 (pagina’s 261-263), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
(pagina 261)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V: U bent op uitnodiging verschenen voor het afleggen van een getuigenverklaring met betrekking tot het incident waarvan u getuige bent geweest en op zaterdag 27 mei 2017 omstreeks 04:57 uur de politie belde. Kunt u in uw eigen woorden vertellen wat u heeft gezien op zaterdag 27 mei 2017?
A: Ik was op stap in het centrum van Eindhoven met een vriendin. Ik was die dag vanaf 19:00 uur (vrijdag 26 mei 2017) in het centrum van Eindhoven en had mijn fiets gestald naast het station te Eindhoven . Tegen 04:30 uur
(het hof begrijpt: 27 mei 2017)liepen wij naar de fietsenstalling naast het station. Toen we bij mijn fiets stonden, bleven we nog even staan kletsen en een sigaretje roken. Op een gegeven moment zag ik een personenauto op en neer gaan. Vervolgens hoorde ik plotseling een vrouw vanuit die auto heel erg hard gillen, echt heel erg hard. Het was niet dat zij woorden riep maar echt gegil. Ze gilde zo hard, het leek wel een speenvarken. Ik was op dat moment verstijfd en wist niet wat ik zag, het leek wel een film. Ik zag op een gegeven moment een negroïde man in die auto zitten, althans op het moment dat hij uit de auto leunde om het portier te sluiten. Verder zag ik een andere vrouw met een pet en hoodie op haar hoofd naar de auto rennen en aan het portier van de auto trekken. Ik zag en
(pagina 262)
hoorde dat deze vrouw met hoodie riep dat ze de vrouw moesten laten gaan. Vervolgens reed de auto met spinnende banden weg terwijl de deur aan de passagierszijde nog openstond.
V: Bij het samenvatten zei je dat je de vrouw met hoodie naar de auto zag rennen voordat je de negroïde man zag, kan je dat uitleggen?
A: Ik zag de vrouw met hoodie naar de auto rennen, het portier aan de passagierszijde opentrekken waarna de negroïde man uit de auto leunde om het portier te sluiten. Dat was het moment waarop ik de negroïde man zag. Verder kan ik aanvullen dat die auto op dat moment langzaam rijdend was. Ik zag dat zijn portier door de vrouw met hoodie helemaal open werd gezet en omdat de man met zijn ene arm, helemaal uitgestrekt, het portier probeerde te sluiten en met zijn andere arm, helemaal uitgestrekt, de vrouw in de auto probeerde te houden, het voor hem niet meeviel om het portier goed te sluiten. Op een gegeven moment lukte het deze negroïde man, welke als bijrijder voorin zat, zijn portier te sluiten, waarna de auto hard wegscheurde.
V: Kan je de auto omschrijven?
A: Een bordeaux rode Volkswagen , een oude model, 3-deurs. Ik ben de afgelopen weken toevallig zelf op zoek naar een soortgelijke auto en ik denk dat het me daarom extra opviel. Ook dingen zoals 3-deurs valt mij normaal niet op, maar omdat ik dus zelf op zoek ben, zag ik het nu wel.
(pagina 263)
Ik heb de politie gebeld.
7.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 6 december 2017 (pagina’s 271-273), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
(pagina 271)
Ik was die avond
(het hof begrijpt: 27 mei 2017)met de trein op weg naar [plaats 1] , maar ik ben in Eindhoven uitgestapt. Ik was in die tijd dakloos. Ik was voor het station in Eindhoven . Ik verbleef op het [straatnaam 3] .
(pagina 272)
Ik zag de blonde vrouw en de twee negroïde mannen. De ene negroïde man had kort haar, geschoren, de andere negroïde man had lange dreadlocks.
Toen de zon alweer een beetje begon op te komen zag ik dat het meisje stond te praten met een van die negroïde mannen. Op een gegeven moment hoorde ik een gil en een soort jankgeluid. Ik zag dat de negroïde man met de korte haren zijn hand om de nek had van de blonde vrouw. Ik hoorde dat de mannen Papiamento met elkaar spraken. Ik liep er naartoe en de vrouw riep “Help me” in het Engels. Ik sprak de mannen in het Papiamento aan en zei dat ik van de politie was.
De negroïde man met de korte haren maande de man achter het stuur met de dreadlocks om te gaan rijden.
Toen ik de mannen aansprak, reden ze weg.
Ik was helemaal in paniek geraakt door wat ik had gezien.
Ik was helemaal in paniek door de blik in de ogen van die vrouw, ik was bang dat het niet goed zou komen met haar.
Ik hoorde eerst gillen en daarna een soort van mmmmmmmm geluid, alsof iemand bij een ander de hand op de mond hield. Ik zag dat de negroïde man met de korte haren eerst met de vrouw stond te praten bij de bordeaux rode auto. Ik zag dat er een discussie was. Ik hoorde een gil en zag dat de voeten van de vrouw uit de auto staken. Ik rende naar de auto toe. De vrouw lag tijdens de worsteling op de achterbank.
De kleine man had echt hele lange dreadlocks tot over zijn billen.
De lange man had korte geschoren haren.
De vrouw had lange blonde haren, een melkachtig wit gezicht en zwarte schoenen.
(pagina 273)
Ik heb eigenlijk altijd een hoodie aan/op, soms heb ik onder mijn hoodie ook nog een pet op.
Het was echt een heel oud model, bordeaux rood van kleur. Het was een echte oude gedateerde auto.
De man met de lange dreadlocks bestuurde de auto.
De mannen zaten voorin de auto. De man met de dreadlocks reed. De vrouw lag op de achterbank.
De hele nacht is er een kleine Marokkaanse jongen bij mij geweest.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 oktober 2017 (pagina 251), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 4] :
(pagina 251)
Op 27 mei 2017 te 05.00 uur werd door een persoon zich noemende [naam 2] een telefonische melding gedaan bij het regionale servicecentrum van de politie te Eindhoven.
B = [naam 2]
M = Medewerker servicecentrum
De letterlijk door [naam 2] en de medewerker van het regionale servicecentrum gesproken woorden staan hieronder uitgewerkt.
M = Politie meldkamer, wat is het adres van het noodgeval?
B = Ik bevind mij op het Centraal Station Eindhoven en we zijn getuige geweest van een ontvoering. Het is een Volkswagen en er stond een meisje bij met twee mannen en toen hoorden wij geschreeuw. Wij draaiden ons om en toen zagen wij dat ze dat meisje forceerden in de auto en wegreden. Het is op de parkeerplaats gebeurd aan de voorkant van het Eindhoven station.
Het kenteken is [kenteken]
(het hof begrijpt, gelet op pagina 260 van het proces-verbaal, dat dit kenteken is: [kenteken] ).
9.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juni 2017 (pagina’s 269-270), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :
(pagina 269)
Op 26 juni 2017 ben ik, verbalisant, aangegaan op het adres [adres 2] te Eindhoven en was ik op zoek naar slachtoffer [slachtoffer] .
Ik zag in de kamer een man. Deze man bleek de vriend/partner van [slachtoffer] te zijn, genaamd [naam 3] .
(pagina 270)
Ik hoorde dat [naam 3] zei dat zij twee weken geleden, op een nationale feestdag op een maandag, één van de twee donkere mannen hadden gezien bij de Albert Heijn in het centrum van Eindhoven . Dit was op een maandag waarop heel veel winkels gesloten waren. Waarschijnlijk bedoelde [naam 3] maandag 5 juni 2017, omdat dat de 2e Pinksterdag betrof. Dit is niet twee maar drie weken geleden. Eén van deze twee mannen zou geschrokken hebben gereageerd bij het zien van [slachtoffer] waarop [slachtoffer] tegen [naam 3] had gezegd dat die betreffende man één van de twee donkere mannen, de kleine man, betrof die haar onder dwang hadden meegenomen. Deze geschrokken donkere kleine man was volgens [naam 3] 1.60 meter, had opvallend lang rasta haar in een staartje, zo lang dat deze de grond bijna raakte. [naam 3] omschreef het postuur van deze man als een kinderpostuur, aan de kleine kant voor een volwassen man.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2017 (pagina’s 173-174), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :
(pagina 173)
Op maandag 9 oktober 2017 werd in het opsporingsprogramma Bureau Brabant aandacht gevraagd voor het onderzoek naar het slachtoffer genaamd [slachtoffer] waarbij de videobeelden van de binnenstad te Eindhoven werden getoond.
Naar aanleiding van deze uitzending meldde zich op 10 oktober 2017 een man op het politiebureau aan de [adres 3] te Eindhoven en deelde het aanwezige personeel mede dat hij zichzelf had gezien en herkend op de beelden van Bureau Brabant. Na overleg met de officier van justitie werd deze man buiten heterdaad aangehouden.
Deze verdachte bleek [verdachte] te heten.
Ik, [verbalisant 5] , heb reeds een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 24 juni 2017 waarin een deel van de RTR-
videobeelden (het hof begrijpt: Regionale Toezicht Ruimte-videobeelden)worden genoemd en omschreven. Genoemd proces-verbaal van bevindingen heeft als proces-verbaalnummer PL2100-201709519-8
(het hof begrijpt: het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2017, pagina’s 168-170).
Dit proces-verbaal van bevindingen heeft betrekking op het moment dat het slachtoffer en één van de twee vermoedelijke verdachten elkaar tegenkwamen op maandag 5 juni 2017 op de [straatnaam 6] te Eindhoven .
Ik, verbalisant, zag op de videobeelden “ [straatnaam 6] ” dat [verdachte] op maandag 5 juni 2017 om 18:16:30 uur over de [straatnaam 6] te Eindhoven liep, komende uit de richting van het [straatnaam 3] en lopende in de richting van de [straatnaam 7] .
Ik, verbalisant, zag op de videobeelden “ [straatnaam 6] ” dat het slachtoffer op maandag 5 juni 2017 om 18:46:22 uur in beeld kwam en aldaar diverse mensen op straat aansprak.
Ik, verbalisant, zag op de videobeelden “ [straatnaam 6] ” dat [verdachte] op maandag 5 juni 2017 om 18:58:31 uur over de [straatnaam 6] te Eindhoven liep, terugkomende uit de richting van de [straatnaam 7] en lopende in de richting van [straatnaam 3] .
(pagina 174)
Ik, verbalisant, zag op de genoemde videobeelden van “ [straatnaam 6] ” dat tijdens het moment dat het slachtoffer en [verdachte] elkaar passeerden het slachtoffer in de richting van [verdachte] keek. Ik, verbalisant, zag dat [verdachte] op dat moment zijn hoofd naar de andere kant draaide en op dat moment in de richting van de glazen etalage van de Albert Heijn keek, waar hij op dat moment naast liep. Ik, verbalisant, zag dat [verdachte] vervolgens na circa 8 tot 10 stappen gezet te hebben een kort moment stil stond en even achter zich keek, in de richting van het slachtoffer.
Ik, verbalisant, zag dat op het moment dat het slachtoffer [verdachte] had zien lopen, zij haar pas versnelde en wegliep in de richting van de [straatnaam 7] waarna zij uit beeld verdween.
Naar aanleiding van bovengenoemde RTR-beelden van de [straatnaam 6] ben ik, verbalisant, verder gaan zoeken naar andere RTR-beelden van dezelfde dag waarop de genoemde verdachte mogelijk nog meer en mogelijk duidelijker te zien was.
Ik, verbalisant, zag op de videobeelden “ [straatnaam 8] ’ dat [verdachte] om 16:20:03 uur op het [straatnaam 3] in beeld komt. [verdachte] heeft op dat moment een witte beker in zijn handen en hij is op deze videobeelden het best en het meest duidelijk te zien. [verdachte] was op dat moment gekleed in een donker jeanskleurig korte broek, zwarte shirt met een groot wit opdruk op de voorzijde, een zwart hoofdeksel met daarop een zonnebril, een donkere heup/rugzakje en opvallend lange rasta haren.
Op woensdag 11 oktober 2017 heb ik, [verbalisant 5] , de eerder door mij bekeken videobeelden van beveiligingscamera’s gefilmd in de binnenstad/winkelcentrum van de gemeente Eindhoven nogmaals bekeken.
Ik, verbalisant, merkte dat een specifiek kenmerk van één van de 2 verdachten welke ik noemde en omschreef in mijn proces-verbaal van bevindingen van 24 juni 2017
(hof: proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2017, pagina’s 168-170)mij was ontgaan. Ik, verbalisant, zag dat bij de kleine verdachte, althans de kleinste van de 2 en degene die achter het slachtoffer liep, iets donkers op of achter zijn lichaam, ter hoogte van zijn onderbenen, op en neer zwiepte bij iedere stap welke deze verdachte zette. Dit was mij eerder niet opgevallen op de videobeelden.
Ik, verbalisant, zag vanmorgen tijdens het verhoor van [verdachte] dat bij opvallend lang rasta haar had welke een lengte hadden tot aan zijn kuiten.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL2100-2017109519-18, d.d. 11 oktober 2017 (pagina’s 159-160), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
(pagina 159)
Op 11 oktober 2017 werd een nader onderzoek ingesteld in de woning van [verdachte] aan de [adres 1] te [woonplaats] . Wij betraden met schriftelijke toestemming van de [verdachte] diens woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] .
Op genoemd adres staan geen andere bewoners GBA geregistreerd dan de [verdachte] .
Wij, verbalisanten, zagen dat de woning [adres 1] te [woonplaats] een zogenaamde rijtjeswoning betrof.
De woning betreft een rijtjeswoning. Wij zagen dat haaks op de [adres 1] de weg [straatnaam 9] en dat het adres [adres 7] een rijtjeswoning betreft welke direct om de hoek van de [adres 1] ligt (zie foto bijlage 1,
hof: pagina 161, op welke foto bij een rijtjeswoning, met daarvoor parkeervakken, een pijl is gezet, waarbij is vermeld [adres 7] , [woonplaats] , en bij een daarop om de hoek gelegen straat is vermeld [adres 1] , [woonplaats]).
Wij zagen dat wanneer de woning via de achterdeur wordt betreden, het bankstel aan de linkerzijde in de woonkamer stond. Wij zagen dat het bankstel een zogenaamde stoffen hoekbank was. De bank was bruin van kleur en er lagen twee zwarte leatherlook kussens op (zie foto’s bijlage 2 en 3,
hof: pagina’s 162-163, op welke foto’s dit zichtbaar is. De bank betreft een hoekbank).
Wij zagen dat in de woning een glazen tafel stond (zie foto bijlage 4,
hof: pagina 164, waarop dit zichtbaar is).
Het ID bewijs van [verdachte] vermeldt een
(pagina 160)
lengte van 1.62 meter.
De woning [adres 1] te [woonplaats] bevindt zich hemelsbreed op ongeveer 300 meter van de [straatnaam 5] .
[verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] .
12.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2017 (pagina’s 187-188), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant P [verbalisant 4] :
Door [slachtoffer] werd tijdens het informatieve gesprek verklaard dat zij naar haar vader had gebeld kort voordat zij door de twee verdachten de auto in werd gedwongen.
[slachtoffer] verklaarde dat zij hierbij gebruik had mogen maken van de telefoon van een van de verdachten en dat het gesprek ongeveer 2 minuten had geduurd.
Op camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] op 27 mei 2017 om 04:53 uur in een auto wordt gedwongen.
[slachtoffer] heeft het nummer [telefoonnummer 1] gegeven als zijnde het telefoonnummer waarop zij haar vader had gebeld.
Na een daartoe verkregen vordering werden de verkeersgegevens verkregen van de zendmasten aanwezig in de nabijheid van het [straatnaam 3] te Eindhoven .
Uit deze gegevens bleek dat er op 27 mei 2017 om 04:51 uur een gesprek plaats had gevonden tussen de aansluitingen 06-13688793 en de aansluiting 36304101039. Het gesprek had een duur van 109 seconden.
Op 12 oktober 2017 had ik, verbalisant, telefonisch contact met [naam 4] , de moeder van de verdachte [verdachte] . Nadat ik haar had medegedeeld dat zij niet verplicht was om mogelijk voor haar zoon belastende informatie te verstrekken, verklaarde zij dat het telefoonnummer van haar zoon [verdachte] [telefoonnummer 2] was.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] is een zogenoemd niet op naam gestelde pre-paid.
13.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2017 met bijlagen (pagina’s 195-207), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
(pagina 195)
Op woensdag 18 oktober 2017 ontving ik, verbalisant, per e-mail historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , zijnde het telefoonnummer waarmee op 27 mei 2017 om 04:51 uur vanaf het [straatnaam 3] te Eindhoven naar het Hongaars telefoonnummer [telefoonnummer 1] werd gebeld. De landcode van Hongarije betreft het nummer 36.
Het slachtoffer genaamd [slachtoffer] heeft hierover verklaard dat zij met het toestel van een van de twee verdachte naar haar vader in Hongarije mocht bellen en dat dit plaatsvond vlak voordat de verdachten haar ontvoerden.
De genoemde bevraging gaat over de periode van 1 maart 2017 tot 16 oktober 2017. Blijkens een eerdere bevraging van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] blijkt dit een prepaid telefoonnummer zonder opgegeven persoonsgegevens te zijn.
Door de moeder van de reeds aangehouden verdachte [verdachte] werd ons het telefoonnummer [telefoonnummer 2] verstrekt, zijnde het telefoonnummer van haar zoon [verdachte] .
Uit de historische gegevens blijkt dat in de bevraagde periode er 15 maal, op 8 verschillende dagen
(hof: 25 mei 2017, 22 juni 2017, 24 juni 2017, 26 juni 2017, 30 juni 2017, 2 juli 2017, 3 juli 2017 en 7 juli 2017), telefonisch contact is geweest tussen het bevraagde telefoonnummer [telefoonnummer 3] (het prepaid nummer) en het telefoonnummer van [verdachte] : [telefoonnummer 2] . Hierbij werd er door [verdachte] gebeld naar het voornoemde prepaid nummer.
Het telefoongesprek tussen het genoemde prepaid telefoonnummer en het Hongaars telefoonnummer is in de historische bevraging terug te vinden als hit 603.
Het gebelde telefoonnummer betreft [telefoonnummer 1] en heeft een duur van 109 seconden.
14.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2017 met bijlagen (pagina’s 252-259), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] :
(pagina 252)
Via de verkregen historische verkeersgegevens van de aansluiting [telefoonnummer 3] over de
periode 1 maart 2017 tot 16 oktober 2017 bleek dat met genoemde aansluiting er in totaal 27 maal telefonisch contact was geweest met de aansluiting [telefoonnummer 4] .
Uit bestandenonderzoek bleek dat deze laatstgenoemde aansluiting in gebruik is/was bij [naam 5] .
Op dinsdag 24 oktober 2017 hadden wij, verbalisanten, een gesprek met [naam 5] voornoemd.
[naam 5] verklaarde dat:
  • zij maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] ;
  • zij in de periode april/juni 2017 heeft zij een relatie gehad met [medeverdachte] ;
  • [medeverdachte] op [geboorteplaats 1] is geboren;
  • [medeverdachte] geboren is [geboortedatum 3] ;
  • het telefoonnummer dat [medeverdachte] gebruikte was [telefoonnummer 3] ;
  • voor zover zij weet er niemand anders van de telefoon van [medeverdachte] gebruik maakte;
  • [medeverdachte] een klein rood autootje in zijn bezit had;
  • [medeverdachte] tijdelijk bij haar heeft gewoond op [adres 4]
(pagina 253)
Uit gehouden bestandsonderzoek blijkt dat met [medeverdachte] naar alle waarschijnlijkheid wordt bedoeld:
[medeverdachte]
geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 1]
ingeschreven [adres 5] .
Op 24 juni 2017 werd verdachte [medeverdachte] door de politie eenheid Oost Nederland verhoord. Door [medeverdachte] wordt in deze verklaring onder meer verklaard dat hij de gebruiker is van de telefoonaansluiting [telefoonnummer 3] en dat hij tijdelijk verblijft bij zijn vriendin op [adres 4] .
15.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2017 (pagina’s 208-209), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(pagina 208)
Door [medeverdachte] werd op 24 juni 2017, toen hij als verdachte werd gehoord verklaard dat hij de gebruiker was van de telefoonaansluiting [telefoonnummer 3] .
Uit de verkregen historische belgegevens van de aansluiting [telefoonnummer 3] bleek dat deze op 26 en 27 mei 2017 achtereenvolgens de navolgende masten aanstraalt:
26 mei 2017 13.05 uur: [adres 6] .
26 mei 2017 15.44 uur: [adres 8]
26 mei 2017 20.25 uur: [adres 9] (woonplaats [verdachte] )
26 mei 2017 20.40 uur: [adres 10]
26 mei 2017 20.58 uur: [adres 11]
26 mei 2017 22.11 uur: [adres 12] .
26 mei 2017 22.31 uur: [adres 13]
27 mei 2017 04.51 uur: [adres 14]
27 mei 2017 06.11 uur: [adres 9] (woonplaats [verdachte] )
(pagina 209)
27 mei 2017 14.46 uur: [adres 16]
27 mei 2017 15.20 uur: [adres 17]
27 mei 2017 18.13 uur: [adres 17]
27 mei 2017 18.35 uur: [adres 19]
27 mei 2017 22.13 uur: [adres 20]
27 mei 2017 22.20 uur: [adres 21]
Opmerking verbalisant: de [adres 14] bevindt zich op een afstand van ongeveer 400 à 500 meter van de plaats waar [slachtoffer] op 27 mei 2017 in een auto werd gedwongen.
Verdachte: [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 1] .
16.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2017 (pagina 260), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant J. [verbalisant 3] :
(pagina 260)
Op 27 mei 2017 wordt door verbalisanten gesproken met een getuige. Het voertuig waarin een meisje werd geduwd door een negroïde man met korte zwarte haren betrof een bordeaux rode Volkswagen, Polo of Golf, voorzien van kenteken [kenteken] of een kenteken gelijkend daarop. Een zwarte man met lange dreads zou de bestuurder zijn.
In de politiesystemen zag ik dat op 17 februari 2017 aan [medeverdachte] een verbaal werd gegeven voor het negeren van een stopverbod. Hij reed in een rode Volkswagen Polo voorzien van kenteken [kenteken] .
Ook blijkt uit de systemen dat [medeverdachte] de bestuurder van dit voertuig was ten tijde van een ongeval in [plaats 2] op 1 april 2017.
Dit voertuig met kenteken [kenteken] stond volgens de RDW vanaf 29-3-2016 t/m 8-07-2017 op naam van [medeverdachte] .
Betrokkene: [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 1] .
17.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2017 (pagina’s 56-57), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
(pagina 56)
Op 26 oktober 2017 werd [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 1] , aangehouden ter zake artikelen 242 en 282 Wetboek van Strafrecht, gepleegd op 27 mei 2017 te Eindhoven en [woonplaats] .
18.
Het proces-verbaal van aangifte met bijlage d.d. 13 november 2019 met bijlage (pagina’s 100-112), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(pagina 100)
Feiten: Ontvoering en verkrachting.
Op maandag 13 november 2017 te 11:35 uur, verscheen voor ons, in het politiebureau te Eindhoven, een persoon die ons opgaf te zijn [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , geslacht vrouw.
Zij deed aangifte en verklaarde het volgende over het incident dat plaatsvond tussen zaterdag 27 mei 2017 te 04:00 uur en zaterdag 27 mei 2017 te 07:30 uur.
(pagina 103)
Kun je ons vertellen wat er op die ochtend gebeurd is, hoe laat was het en waar was je?
- Het was in de ochtend voor de opening van het Centraal Station in Eindhoven . Het was ongeveer 20 minuten voor de opening van het Station. Ik weet niet precies hoe laat het open gaat maar ik denk rond 4 of 5 uur in de ochtend.
Ik was alleen.
En verder?
- Ik zal alles vanaf het begin tot het eind vertellen.
Ik zat die ochtend naast de Albert Heijn tegenover het Centraal Station op een trapje. Ineens zag ik die auto bij het Centraal Station met die beide jongens. Ik zag dat ze aan het roken waren. Zij kwamen naar mij toe en gaven mij een sigaret. De langere man ging naast mij zitten op het trapje.
Die mannen zijn dus naar jou toegekomen?
- Ik zat op de trap en sprak/riep naar hen. Zij kwam naar mij toe gelopen en toen heb ik aan hen een sigaret gevraagd.
Van wie kreeg je een sigaret?
- Ik vroeg hem aan die langere man. Die zei tegen de kleinere man dat hij mij een sigaret moest geven.
En verder?
Ze vroegen aan mij wat ik daar alleen deed.
Ik vroeg of ik mijn vader mocht opbellen. Toen zeiden ze: “Ja, dat is goed maar mijn telefoon ligt in de auto”.
(pagina 104)
Wie zei dat?
- Dat zei de langere man. Ze zeiden, dat als ik wilde bellen, ik mee moest komen naar de auto. Ik vroeg of ze de telefoon konden brengen, omdat mijn benen/voeten zeer deden. Toen zeiden ze: “Nee, als je wilt bellen moet je meekomen naar de auto”. Dat zei de langere man. Eigenlijk sprak ik steeds met de langere man, de kleinere man glimlachte steeds maar.
En toen?
- Ik ben moeizaam opgestaan en ben met hen meegelopen naar de auto. Bij de auto aangekomen kreeg ik van de langere man de telefoon in handen.
Ik en de langere man stonden aan de passagierskant van de auto. Het portier was open. De kleinere man stak ondertussen een sigaret op. Ik ging bellen met mijn vader. De kleinere man ging op een gegeven moment achter het stuur zitten in de auto toen ik nog met mijn vader aan het bellen was.
Hoe gaat het dan verder?
- Ik wilde toen afscheid nemen en weglopen. Voordat ik wegliep vroeg ik of ik nog een sigaret kon krijgen. De langere man zei weer tegen de kleinere man dat hij mij een sigaret moest geven. De kleinere man begon uit het pakje een sigaret te pakken. Omdat hij nog achter het stuur van de auto zat ben ik gebukt vanuit de passagierskant de auto in gegaan, om de sigaret aan te nemen van de kleinere man. Die langere man stond op dat moment achter mij en op dat moment zag ik aan de gezichtsuitdrukking van de kleinere man dat hij zag dat de langere man iets wilde doen.
Het ging allemaal heel erg snel vanaf dat moment. Ik nam de sigaret aan en ik merkte dat de langere man de passagiersstoel naar voren duwde en probeerde om mij achter in de auto te duwen.
De langere man probeerde mij naar achteren in de auto te krijgen en de autostoel naar voren te duwen. Ik pakte het portier van de auto vast en probeerde me zo te verzetten hiertegen en probeerde mezelf terug te duwen in de andere richting. Hij probeerde het steeds weer opnieuw en ik dus ook, de andere kant op. Ik probeerde te vluchten. Hij heeft het wel een paar keer geprobeerd om mij in de auto te krijgen. Uiteindelijk kreeg hij mij de auto in. Ik zat achter in de auto en probeerde met mijn voeten te trappen om weg te komen. Op een gegeven moment is het hem gelukt om mij achter in de auto te krijgen. Misschien reed de auto toen al maar het portier was nog open. Ik probeerde te voorkomen dat de stoel naar achteren werd geduwd. Ik heb met mijn benen gestoten aan de stoel, maar uiteindelijk is het hem gelukt.
Ik schreeuwde/gilde en er was een kleine mevrouw.
(pagina 105)
die probeerde te helpen, ze zei iets in het Nederlands.
De langere man zei tegen de kleinere man iets van “Rijd weg”.
Ik keek de mevrouw aan en zij mij en ik wist dat ze het er niet bij zou laten zitten en mij probeerde te helpen.
Hoe gaat het dan verder?
- De auto reed en ik was nog steeds aan het huilen en aan het gillen. Op dat moment dacht ik dat ik dood zou gaan, dat ze mij zouden vermoorden. De langere man begon mij te dreigen dat als ik niet stil zou zijn hij mij een klap zou geven. Eerst hield hij zijn hand voor mijn ogen zodat ik niet zou zien waar we naar toe zouden gaan. Daarna hield hij mij gebukt zodat men mij niet zou zien in de auto.
We zijn bij één of ander huis aangekomen. Daar werden mijn ogen afgedekt met een hand. Ik denk dat ik aan de achterkant van het huis naar binnen ben gegaan. Ze zeiden tegen mij dat als er iemand zou komen dat ik
(het hof begrijpt: moest zeggen)dat ik een bekende van de mannen was.
Hoe gaat het verder?
- De langere man zat aan de tafel, er was één ruimte en daar was ook een eettafel, daar zat die langere man dus aan. Daarna moest ik mee komen, de woonkamer in, ik moest op de bank gaan zitten. Daarna zei hij tegen mij dat ik mezelf uit moest kleden. Dat heeft hij een paar keer gezegd maar ik deed niets. Hij begon toen tegen mij te schreeuwen: “Kleed je uit en als je niet doet wat ik zeg dan”. Toen maakte de langere man een vuist, voor mij het gebaar dat hij me dan zou gaan stompen.
Ondertussen is de kleine man naar boven gegaan en bleef daar. Uiteindelijk ben ik mezelf gaan uitkleden, bij ieder kledingstuk hield ik ermee op. Hij zei iedere keer dat ik door moest gaan met het uitkleden. Uiteindelijk stond ik naakt voor hem. Toen begon hij zijn broek naar beneden te doen. Toen wist ik natuurlijk al wat hij met mij wilde gaan doen.
Hij heeft mijn hoofd naar zijn geslachtsdeel toe getrokken en ik moest zijn geslachtsdeel in mijn mond nemen. Ik was erg bang, hij had een groot geslachtsdeel, het was erg dik en ik kon het nauwelijks in mijn mond doen. Ik moest kokhalzen en het slijm liep uit mijn mond. Hij drukte mijn hoofd tegen zich aan en niet lang daarna is bij klaargekomen. Hij had een orgasme in mijn mond, ik mocht daarna mijn mond gaan spoelen.
Daarna mocht ik me aankleden en mocht ik bij de tafel op een stoel gaan zitten. Ondertussen, toen ik zijn geslachtsdeel in mijn mond had, kwam de kleinere man naar beneden en heeft gezien wat er gebeurde.
Hoe weet je dat hij het gezien heeft?
(pagina 106)
- Omdat, toen ik het geslachtsdeel in mijn mond had, ik vanuit mijn ooghoek de andere man van de trap naar beneden zag komen.
Er was een bank, tafel.
Noot verbalisant: Aangeefster tekent de ruimte waarin ze verbleef. Deze wordt toegevoegd aan dit proces-verbaal.
Tijdens en zeden informatieve gesprek op 27 mei 2017 vertelde je dat er een glazen tafel in de woning stond.
- Ja, er was een glazen tafel.
Hoe gaat het dan verder?
- Ondertussen spraken de twee
(hof: mannen)met elkaar. Ze gingen met elkaar praten en ik kreeg een sigaret. Daarna heeft de lange man tegen mij gezegd dat ik op de bank moest gaan zitten. De lange man zei dat ik me weer moest
(pagina 107)
uitkleden. Ik begon toen te huilen. Ik moest mijn broek naar beneden doen tot aan mijn knieën. Ik moest mij voorover buigen en de langere man kwam achter mij staan. Hij heeft mijn billen ruw uit elkaar getrokken terwijl ik voorovergebogen stond. Dat deed zeer.
Hij ging toen voor mij staan en moest ik zijn geslachtsdeel in mijn mond nemen en hem weer pijpen. Hij is in mijn mond klaargekomen. Daarna mocht ik mijn mond weer spoelen en schoonmaken bij de wc.
En dan?
- Daarna mocht ik weer aan tafel gaan zitten en begonnen ze met elkaar te praten. Ze zeiden dat ze me weer naar de bus terug zouden brengen.
Waar gingen jullie naar toe?
Naar de dichtstbijzijnde bushalte.
Even later reed er toevallig een politieauto voorbij. Die vroeg ik om hulp.
Gedurende het onderzoek zijn wij op een woning gestuit
(hof: de woning van [verdachte] aan de [adres 1] te [woonplaats] , zie bewijsmiddel 11)waarin wij foto’s hebben genomen van de woning en het interieur. We willen jou die foto’s tonen. Aan aangeefster worden de foto’s getoond welke zich in de bijlage 1, 2, 3, 4 bevinden in het proces-verbaal van bevindingen opgenomen onder het BVH registratienummer 2017-109519-18
(hof: pagina’s 159 en 160 met als bijlagen: foto 1 (pagina 161), foto 2
(pagina 162), foto 3 (pagina 163) en foto 4 (pagina 164)).
(pagina 108)
Foto 2 die we tonen is van het interieur, wat is hierop je reactie?
- Ja, dit is het huis, de tafel, de deur, de bank, ik zat hier.
Opmerking verbalisanten: Aangeefster wijst naar het eerste rode kussen op de bank.
De man stond voor me.
Opmerking verbalisanten: Aangeefster wijst op de grond naar de plek waar nu een verlengsnoer ligt.
Foto 3 die we tonen is van het interieur, wat is hierop je reactie?
- Ja, dat is de bank zoals ik net al zei, waarop ik moest zitten en waarop ik het moest doen terwijl hij voor mij stond.
Foto 4 die we tonen is van het interieur wat is hierop je reactie?
- Ja, dat is de glazen tafel en ik zat hier.
Opmerking verbalisanten: Aangeefster wijst naar een plek aan de tafel waar op dat moment geen stoel staat.
Waar ken je die kleinere man van?
- Ik ken hem niet. Sinds dit voorval ken ik hem pas. Na het voorval heb ik hem nog twee keer gezien.
Waar was dat dan?
- De eerste keer bij de Albert Heijn, bij de trappen aldaar, hij ging toen de Albert Heijn binnen. Ik was daar met mijn vriend en zijn moeder. Ik zei tegen mijn vriend dat hij dat was. De kleine man herkende mij toen ook. Mijn vriend is hem achterna gegaan maar de kleine man verdween door een andere deur richting het Centraal Station.
Hoe ziet deze kleine man er verder uit?
- Hij heeft een soort rasta haar, donker van kleur. Hij heeft een klein hoofd/gezicht. Mager postuur, klein van stuk. Ik ben zelf 1.58 meter.
Hoe ziet die andere, de grotere man, eruit?
- Van hem weet ik eigenlijk niets meer, hij was lang, hij was kaal of hij had hele korte haren.
(pagina 109)
We willen je zo meteen camerabeelden laten zien en vragen je wie deze personen zijn.
- Ja dat is goed, natuurlijk.
Camera beelden 1: [straatnaam 10] 27-05-2017 04:45:54 uur. Wat zie je op deze videobeelden?
- Alleen dat ik mezelf en de twee jongens herkende op de film.
Wie is de persoon met de roze jas in het midden?
- Dat ben ik.
Wie is de persoon die voor jou loopt?
- Dat is de langere man.
Wie is de persoon die achter jou loopt?
- Dat is de kleinere man. Hij is daar net zo groot als ik. Het lijkt of hij daar lang haar heeft.
Waar lopen jullie op dat moment naartoe?
- Ik denk dat we daar naar de auto toe lopen voor de sigaret.
Camera beelden 2: [straatnaam 3] 27-05-2017 04:53:09 uur. Kan je iets vertellen over de auto die je ziet op deze videobeelden?
- Ik kan er niets over zeggen. Ik zie nu dat de auto rood van kleur is.
Is dit de auto waarin je bent ontvoerd?
- Waarschijnlijk wel ja.
Waar is de kleinere persoon op deze videobeelden?
- Die zat voor in de auto.
Waar ben jij op deze videobeelden?
- Bij de deur, aan de passagierszijde, daar waar ik naar binnen word geduwd. Aan de rechterkant van de auto.
Hoeveel deuren had die auto aan één kant?
- Deze auto had alleen deuren bij de passagier en bij de bestuurder. Achter had hij geen deuren.
Wie is de persoon die naar de auto toe komt rennen?
- Volgens mij die kleine vrouw.
(pagina 110)
Waarom wil je aangifte doen, dat wil justitie dan graag weten.
- De reden is wat er allemaal gebeurde, dit kan ik niet uit mijn hoofd krijgen. Dit drukt heel erg aan mij, dit heb ik niet aan de politie verteld maar ik heb de eerste maand slecht geslapen en de eerste dagen droomde ik hier steeds over.
(pagina 111)
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
19.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2017 met bijlage (pagina’s 116-118), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :
(pagina 116)
Op maandag 13 november 2017 deed [slachtoffer] aangifte van ontvoering en verkrachting, gepleegd tussen zaterdag 27 mei 2017 om 04:00 uur en zaterdag 27 mei 2017 om 07:30 uur.
Tijdens de aangifte werd door [slachtoffer] een plattegrond gemaakt van de indeling van de woonkamer en de benedenverdieping van de woning waar zij werd vastgehouden en verkracht. Deze door [slachtoffer] gemaakte plattegrond is als bijlage bij haar aangifte gevoegd.
Ik, verbalisant, besloot om het behulp van de aanwijzingen van [slachtoffer] , ter verduidelijking, nog een plattegrond te maken.
Ik, verbalisant, schoof daarom mijn stoel naast de stoel van [slachtoffer] met een blanco blaadje in mijn handen waarna ik haar vroeg of zij mij de doorhaar genoemde voorwerpen en plaatsen wilde aanwijzen op mijn blaadje.
De voorwerpen en plaatsen welke zij, [slachtoffer] , zoch kon herinneren werden door mij, op aanwijzen van haar, geschetst en zoals hieronder aangegeven:
  • raam achterdeur/deur, voordeur/grote deur;
  • bank;
  • tafel;
  • opening;
  • hal/gang;
  • voordeur/buitendeur.
De voorwerpen en plaatsen waarvan zij, [slachtoffer] , zich de exacte plaatsen niet meer kon herinneren maar wel wist waar deze zich ongeveer bevonden, gaf zij op mijn blaadje aan middels denkbeeldige cirkels en ovaalvormen met haar wijsvinger en zei dat die voorwerpen en plaatsen zich ongeveer op die plaatsen bevonden.
Daarop heb ik, verbalisant, op die betreffende plaatsen cirkels en ovalen getekend, zo klein of groot zoals deze ook werden aangegeven door [slachtoffer] .
De voorwerpen en plaatsen waarvan zij zich de plaatsen nog ongeveer herinnerde en deze middels cirkels en ovalen zijn aangegeven betroffen:
  • tv;
  • trap;
  • keuken;
  • wc.
(pagina 117)
Ik, verbalisant, kan tevens verklaren dat de door [slachtoffer] gemaakte schets en de door mij op aanwijzen gemaakte schets, beide overeenkwamen met de indeling van de woonkamer en benedenverdieping van de woning van [verdachte] , waar ik mij gedurende het onderzoek tweemaal heb begeven.
20.
Het proces-verbaal van videoverhoor getuige met Duitsland door de raadsheer-commissaris d.d. 29 juni 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op de vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
U houdt mij voor het gesprek dat ik heb gevoerd met de politie op 27 mei 2017 en mijn aangifte op 13 november 2017. U vraagt mij of ik hier de waarheid heb gesproken. Ja, ik heb hier de waarheid gesproken. Ik blijf bij die verklaringen.
Het heeft een hele diepe indruk op mij gemaakt. Ik heb er nog steeds last van. Het heeft nog invloed in mijn dagelijks leven. Ik was destijds heel open en ik had een heleboel vrienden. Sinds dat gebeurd is niet meer. Ik heb nu ook geen vrienden meer.
Ik heb hen
(hof: twee zwarte mannen)wel gevraagd of ik met hun telefoon mijn vader mocht bellen. Toen antwoordden zij dat ze wel konden helpen, maar dat hun telefoon in de auto lag.
De kleinere man met het rastakapsel ging toen in de auto zitten. De deur aan de passagierskant stond open. De kleinere man zat in de auto. De langere man gaf me zijn telefoon, zodat ik mijn vader kon bellen. Ik belde toen het nummer van mijn vader. Ik had pas een paar woorden met mijn vader gesproken toen de man met de rasta de auto startte.
Vervolgens vroeg ik aan de langere man om een tweede sigaret. De kleinere gaf uit zijn pakje een sigaret aan over de passagiersstoel heen.
Ik boog voorover de auto in om een sigaret te pakken en toen heeft die langere man mij de auto in geduwd. Ik heb geprobeerd om me te verdedigen. Het was een auto met drie deuren. Toen hij mij in de auto duwde, heeft die lange meneer de leuning van de passagiersstoel naar voren gezet en zodat hij me in de auto kon duwen. Toen het gelukt was om mij naar achter te duwen reed de auto nog niet maar de motor was al aan. Ik probeerde met mijn voet de deur open te duwen zodat hij hem niet dicht kon doen. Ik gilde, brulde en huilde. Ik riep heel hard: ‘help me please’. Toen kwam er een oudere vrouw bij de auto om te helpen.
De deur stond nog steeds open. De langere man nam plaats op de passagiersstoel. Toen de auto eenmaal reed, klom hij vanaf de passagiersstoel op de achterbank.
Toen het mij lukte om rechtop te zitten, heeft hij mijn ogen dicht gehouden, zodat ik niet kon zien waar we naartoe gingen.
Toen ik aan het gillen was, dreigde hij mij te slaan, als ik niet op zou houden. Dat deed hij door zijn vuist bij mijn gezicht te houden.
U, advocaat-generaal, houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat de man mij gebukt hield in de auto. U vraagt mij op welke wijze hij mij gebukt hield. Hij heeft mijn nek of rug van achter met zijn hand of handen naar beneden gedrukt.
U, raadsman mr. De Haan , vraagt mij of ik een uitgebreider signalement van beide personen kan geven. De kleinere had een rastakapsel en de langere was langer. Ze hadden beiden een zwarte huidskleur. De langere man zal 1,80 à 1,90 meter zijn geweest en de kleinere 1,60 meter, net zoals ik.
U houdt mij een foto voor, waarvan u zegt dat deze aan het proces-verbaal zal worden gehecht met het nummer 1 erop. U vraagt mij of ik die meneer herken. Ja, ik herken hem van deze zaak. Dit is de kleinere man. Hij heeft een heel markant gezicht. Ik herken hem aan zijn algehele gezicht (
opmerking raadsheer-commissaris: aan de getuige (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) wordt de foto getoond van de [verdachte] ).
Op de vragen van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
Toen ik in de auto zat werden handen voor mijn ogen gehouden. Vervolgens kwam ik aan bij een woning. Een hield mijn ogen dicht en de ander bracht me naar binnen en de langere man deed de deuren op slot met een sleutel.
Ik moest op een bank gaan zitten die daar in de woonkamer stond. Toen sprak hij
(hof: de langere man)ongeveer 10 minuten met de kleinere man. Daarop zei hij, de langere man, dat ik me uit moest kleden. Ik wilde dat niet. Daarop kwam hij dichterbij en schreeuwde en bedreigde mij en zei dat ik me moest uitkleden. Toen van al mijn huilen, viel ik weer terug op de bank en toen kwam hij dichterbij en bedreigde mij met zijn vuist en zei weer dat ik me moest uitkleden.
De kleinere man ging toen een gesprek aan met de langere man en ging weg. Ik denk dat hij naar boven ging. De langere man bleef bij mij. Ik heb me na die bedreigingen uitgekleed.
Voor wat betreft de seksuele handelingen die met mij zijn gepleegd, heb ik bij de politie de waarheid gesproken en daar blijf ik ook bij.
U vraagt mij of ik Papiaments spreek. Nee, ik versta ook geen Papiaments. Ik sprak met beide mannen Engels. Ik dacht dat ze onderling in hun eigen taal spraken. Dat was geen Engels.
U, raadsvrouw mr. De Bruijn , vraagt mij hoe vaak ik de kleine man heb gezien in mijn leven. Ik heb hem nog een keer na het incident gezien samen met mijn vriend bij een winkel. Bij die winkel herkende ik hem duidelijk.
21.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte: [verdachte] d.d. 11 oktober 2017 (pagina’s 34-38), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 35)
Je hebt je gisterenavond gemeld aan het politiebureau. Waarom heb je dat gedaan?
Omdat ik hoorde van mijn moeder dat mijn oma haar had gebeld dat ik op camerabeelden stond.
Over welke camerabeelden spreek jij dan?
- Bij het station, ik stond toen met mijn oom te praten.
(pagina 36)
Waar woon jij?
- In [woonplaats] op het adres [adres 1] .
(pagina 37)
Wat voor tafels staan er in jouw woonkamer?
- Een eethoek.
Die is van glas.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verweren van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Daartoe is – op de gronden als verwoord in de pleitnota overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep – het navolgende aangevoerd.
1. De herkenning van cliënt door aangeefster dient te worden aangemerkt als onbetrouwbaar, nu er geen sprake is geweest van een meervoudige fotorapportage, een concrete herkenning (van het gelaat) en een beschrijving van veel later, nadat aangeefster cliënt nog tweemaal heeft gezien.
2. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geven geen specifieke beschrijving van cliënt met betrekking tot het gelaat, piercings in het gezicht, tattoos, ringen om de vingers, de manier van lopen, et cetera.
3. Op de camerabeelden van 27 mei 2017 is cliënt niet te herkennen. Uit de beelden van 5 juni 2017 is geenszins af te leiden dat cliënt en het slachtoffer elkaar kenden en op 10 oktober 2017 stapt aangeefster op cliënt af nadat zij hem eerder zou hebben herkend in de supermarkt.
4. De gereconstrueerde route die op aanwijzingen van aangeefster is gereden, is onbetrouwbaar. Aangeefster verklaart niet eenduidig over de stopplaats van de auto en de looproute nadien. Aangeefster geeft enkel aan dat er is gestopt in ‘een straat’ en ‘ter hoogte van een nummer 70’. In de betreffende omgeving komen veel nummers 70 voor.
5. Dat de woning die aangeefster beschrijft de woning is van cliënt blijkt niet onlosmakelijk uit het dossier. Over de beschreven glazen tafel in die woning heeft aangeefster geen specifieke, kenmerkende eigenschappen genoemd. Voorts heeft cliënt geen lederen bankstel zoals aangeefster heeft verklaard, maar een bank van stof.
6. Cliënt en [medeverdachte] kennen elkaar niet. Cliënt heeft dan ook niet in de periode van 25 mei 2017 tot 7 juli 2017 met [medeverdachte] gebeld. Hij maakte al lange tijd geen gebruik meer van het telefoonnummer eindigend op 2940. Zijn moeder zou alle oude telefoonnummers nog in haar mobiel hebben staan.
7. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en derhalve kan het tenlastegelegde medeplegen niet worden bewezen. Cliënt is overvallen door de plotselinge actie van de medeverdachte en heeft zijn bevelen opgevolgd.
Bewijsoverweging ad 1:
Volgens aangeefster waren de daders van de wederrechtelijke vrijheidsberoving een kleinere
negroïde man met rasta haren en een grotere langere negroïde man, die kaal was of heel
korte haren had. De kleinere man bestuurde de auto en de langere man heeft haar in de auto
geduwd. Uit de foto’s op de zich in het strafdossier bevindende ID-staten (pagina’s 31 en 67 van het dossier) van [verdachte] en [medeverdachte] is het hof gebleken dat de huidskleur en de haardracht van de verdachte en van de medeverdachte overeenkomen met de door aangeefster gegeven signalementen van de daders. Met name het signalement van [verdachte] , een negroïde man met rasta haren, is kenmerkend. Voorts heeft aangeefster [verdachte] op een foto ten tijde van het verhoor ten overstaan van de raadsheer-commissaris herkend aan zijn markante gezicht.
Dat er geen foto-oslo confrontatie heeft plaatsgevonden doet daaraan niet af. Een dergelijke confrontatie had naar het oordeel van het hof geen meerwaarde meer, nu aangeefster verdachte al eerder had herkend als een van de daders.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Bewijsoverweging ad 2:
De omstandigheid dat [getuige 2] en [getuige 1] geen specifieke beschrijving geven van deze verdachte, doet aan het bewijs niet af. Voor zover zij op het gebied van het signalement al iets hebben verklaard past dit bij de uiterlijke kenmerken van de verdachte.
Dat daarbij geen details worden vermeld, wekt geen verbazing, nu zij zich concentreerden op de ‘lange’ dader en verdachte degene is geweest die in de auto zat en als bestuurder van de auto heeft gefungeerd en derhalve meer uit zicht was.
In dit verband is tevens van belang dat de verbalisant die de beelden heeft bekeken van de
27e mei 2017 wel (nader) opmerkt dat de kleinere man die in het gezelschap van aangeefster is te zien, iets heeft zwiepen bij zijn benen (bewijsmiddelen 4 en 10) en dat – naar het oordeel van het hof – specifiek past bij en een bijzonder kenmerk is van deze verdachte, nu hij heel lange rastaharen heeft die toentertijd tot aan/onder zijn kuiten kwamen.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Bewijsoverweging ad 3:
Het door de verdediging gevoerde verweer dat de verdachte niet is te herkennen op de camerabeelden van 27 mei 2017 en dat voorts uit de beelden van 5 juni 2017 niet is af te leiden dat de verdachte en het slachtoffer elkaar kenden, vindt naar het oordeel van het hof zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Bewijsoverwegingen ad 4 en ad 5:
Met aangeefster is gepoogd de route die in de nacht van 27 mei 2017 werd gereden te reconstrueren aan de hand van hetgeen zij heeft waargenomen. De (vermoedelijke) route, gebaseerd op de aanwijzingen van [slachtoffer] eindigde in [woonplaats] . Uit het onderzoek van de verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte] is vast komen te staan dat het nummer eindigend op [telefoonnummer 3] kort voor de vrijheidsberoving een mast aanstraalde in de buurt van het centraal station in Eindhoven . Later in de nacht, om 06:11 uur straalde dit telefoonnummer een mast aan in [woonplaats] .
[slachtoffer] heeft verklaard dat de auto waarin ze werd vervoerd werd geparkeerd in een straat voor een rijtjeswoning met huisnummer 70. De twee mannen hebben haar vervolgens naar een in de buurt gelegen woning geleid en de deur op slot gedaan. Volgens het slachtoffer hebben ze ongeveer drie minuten gelopen. In de woning stonden volgens [slachtoffer] een glazen tafel en een bankstel.
Op 27 mei 2017 heeft een verbalisant met [slachtoffer] de vermoedelijk gereden route gereden
vanaf het station in Eindhoven . Uiteindelijk kwam men uit aan het einde van de [straatnaam 5]
te [woonplaats] . Later bleek dat de woning van verdachte aan de [adres 1] te [woonplaats]
hemelsbreed op ongeveer 300 meter van de [straatnaam 5] ligt en dat om de hoek van de
[adres 1] een rijtjeshuis staat met het huisnummer 70.
Op 11 oktober 2017 hebben verbalisanten in de woning van verdachte aan de [adres 1]
te [woonplaats] een onderzoek ingesteld. Verbalisanten zagen dat in de woonkamer een bankstel stond en ook zagen zij in de woning een glazen tafel staan. Van het interieur zijn foto’s genomen. Op 13 november 2017 werden aan [slachtoffer] foto’s van het bankstel en van de glazentafel getoond. [slachtoffer] herkende het bankstel en de glazen tafel als zijnde het bankstel en de glazen tafel in de woning waar zij tegen haar wil naar toe is gebracht en vastgehouden. Dat [slachtoffer] in de onderhavige situatie de bank heeft aangemerkt als een lederen bank is van ondergeschikt belang nu uit onderzoek is gebleken dat op deze bank leatherlook kussens lagen. Dit brengt het hof niet tot een ander oordeel. Voorts is door [verbalisant 5] verklaard dat de door aangeefster gemaakte schets van de woning en door hem op aanwijzen van aangeefster gemaakte schets, beide overeenkomen met de indeling van de woonkamer en benedenverdieping van de woning van [verdachte] , in welke woning verbalisant gedurende het onderzoek tweemaal is geweest.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren in al zijn onderdelen.
Bewijsoverwegingen ad 6 en ad 7:
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte en zijn [medeverdachte] hebben ontkend elkaar te kennen. Toch is uit
historische belgegevens gebleken dat in de periode van 25 mei 2017 tot en met 7 juli 2017 in totaal 15 keer is gebeld tussen het telefoonnummer [telefoonnummer 2] – het nummer dat volgens de moeder van [verdachte] het telefoonnummer van haar zoon was – en het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , het telefoonnummer van [medeverdachte] . Dit betreft tevens de periode waarover [naam 5] heeft verklaard dat [medeverdachte] telefoonnummer [telefoonnummer 3] had.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat aangeefster [slachtoffer] bij het Centraal Station Eindhoven van de verdachte en de medeverdachte een sigaret kreeg. Aangeefster heeft toen aan hen gevraagd of zij haar vader mocht bellen en vroeg voorts om 4,00 euro voor een buskaart. Zij mocht haar vader bellen, maar een telefoon lag in de auto. Eenmaal aangekomen bij de auto op de parkeerplaats bij het Centraal Station Eindhoven kreeg aangeefster van de medeverdachte een telefoon in handen waarmee zij haar vader heeft gebeld. Voordat zij wegliep vroeg zij op nog een sigaret en zei de medeverdachte tegen de verdachte dat hij een sigaret moest geven. Verdachte zat achter het stuur en begon een sigaret uit een pakje te pakken. Verdachte zat achter het stuur en vanaf de passagierskant bukte aangeefster in de auto om de sigaret aan te kunnen nemen.
[medeverdachte] heeft vervolgens het slachtoffer in zijn auto geduwd, terwijl de verdachte achter het stuur zat. Aangeefster heeft zich verzet, gilde het uit en schreeuwde om hulp. Verdachte is vervolgens met aangeefster en [medeverdachte] , toen de portier nog open was, weggereden in de richting van zijn, verdachtes, huis in [woonplaats] . In de auto het hoofd van aangeefster naar beneden geduwd zodat zij niet kon zien waar ze naartoe gingen. Eenmaal aangekomen vlakbij de woning van verdachte is de auto geparkeerd en zijn de verdachte en de medeverdachte met aangeefster naar de woning van verdachte gelopen. Eenmaal in de woning werd de deur met de sleutel op slot gedaan. Gelet hierop heeft de verdachte een wezenlijke materiële bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan het delict.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] elkaar wel degelijk kennen en dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen en verwerpt de verweren in al zijn onderdelen.
Conclusie
De gebezigde bewijsmiddelen laten geen andere conclusie toe dan dat het de medeverdachte is die aangeefster [slachtoffer] met zijn telefoon naar haar vader heeft laten bellen en ter plaatse was met zijn auto. Voorts is [verdachte] de kleinere man met de lange rasta haren die de auto van de medeverdachte bestuurde. Niet alleen voldoet [verdachte] aan de kenmerkende beschrijving van het uiterlijk van die tweede verdachte, ook is hij op 5 juni 2017 door aangeefster herkend bij de Albert Heijn en geeft hij er, afgaande op de camerabeelden die er van die ontmoeting zijn, blijk van haar op zijn beurt te herkennen. Voorts leidde de reconstructie van de gereden route tot dicht bij de woning van [verdachte] en het interieur van die woning werd door aangeefster herkend. Voorts is door [verbalisant 5] verklaard dat de door aangeefster gemaakte schets van de woning en door hem op aanwijzen van aangeefster gemaakte schets, beide overeenkomen met de indeling van de woonkamer en benedenverdieping van de woning van [verdachte] , in welke woning verbalisant gedurende het onderzoek tweemaal is geweest. Tenslotte zijn [verdachte] en [medeverdachte] met elkaar in verband te brengen via 15 contacten in de periode van 24 mei 2017 tot en met 7 juli 2017 tussen de telefoonnummers die aan hen kunnen worden toegeschreven.
Tenslotte zijn [verdachte] en [medeverdachte] met elkaar in verband te brengen via een groot aantal contacten tussen de telefoonnummers die aan hen kunnen worden toegeschreven.
Resumerend acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , opzettelijk, [slachtoffer] op 27 mei 2017 wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft verzocht bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met (eventueel) een voorwaardelijk deel dan wel in overweging te nemen dat de verdachte mogelijk niet zo detentie geschikt is door onder meer zijn Sikkelcelziekte.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van een jonge vrouw. Aangeefster heeft gegild, gehuild, zich verzet en geprobeerd aan een en ander te ontkomen, maar had tegenover deze twee mannen geen schijn van kans. Verdachte was de bestuurder van het voertuig en is – horende en wetende dat aangeefster niet mee in de auto wilde – met verhoogde snelheid met haar in de auto weggereden. De gehele gang van zaken als omschreven door aangeefster onderweg naar zijn woning kan hem niet zijn ontgaan en in zijn woning zal de deur op slot moeten zijn gedaan met zijn, verdachtes, sleutel. Op geen enkel moment is verdachte op zijn schreden teruggekomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort strafbare feiten, een wederrechtelijke vrijheidsberoving, vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen. In het algemeen blijven er lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid bestaan. Het hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake een soortgelijk feit.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, onvoldoende tot uitdrukking komt. Voorts komt het gewelddadige en nietsontziende karakter van de onderhavige wederrechtelijke vrijheidsberoving en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is, onvoldoende tot uitdrukking.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 16 mei 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 24 mei 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Door de raadsvrouw is naar voren gebracht, dat verdachte aan een ernstige ziekte lijdt, waarvoor hij ook regelmatig behandeling behoeft. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte elke twee tot drie maanden een bloedtransfusie dient te ondergaan en op controles dient te komen in medische centra in Nijmegen en Eindhoven.
Nu niet is gebleken dat die behandeling niet ook via het penitentiaire ziekenhuis kan lopen dan wel op andere wijze daarin kan worden voorzien in en/of via de penitentiaire inrichting, ziet het hof geen aanleiding om van het vorenstaande af te wijken en de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van voornoemde duur achterwege te laten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 24 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.A.T.G. Koning is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar het eind proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche Zeden, Vierkleur, 2017109519, OBRBC17100, sluitingsdatum 7 maart 2018, met doorgenummerde dossierpagina’s 1 – 273.