ECLI:NL:GHSHE:2022:1626

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
20-000833-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal met braak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal met braak. De politierechter had de verdachte, geboren in 1994, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,00. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, maar met een lagere straf van 1 maand. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de diefstal van een Apple iPad en een Notebook, die toebehoorden aan de benadeelde partij. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000833-21
Uitspraak : 17 mei 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-224882-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Ten slotte is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 21 april 2018 te Tilburg, een Xbox, althans een spelcomputer en/of een Notebook (computer) en/of een Apple iPad en/of een portemonnee, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 april 2018 te Tilburg, een Apple iPad en een Notebook (computer), die toebehoorden aan [benadeelde 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en
hij op 21 april 2018 te Tilburg, een Xbox en een Notebook (computer), die toebehoorden aan [benadeelde 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, Basisteam Tilburg-Centrum, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2000-2018186270 z, gesloten d.d. 13 september 2018, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 42. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2018, dossierpagina’s 5 tot en met 7, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 1] :
Plaats delict: [adres 2] .
Pleegdatum/tijd: tussen vrijdag 20 april 2018 om 12:00 uur en zaterdag 21 april 2018 om 12:00 uur.
(…)
Ik wil aangifte doen van inbraak in mijn woning.
(…)
In mijn huiskamer zag ik dat het raam naar de tuin open stond. Dit is normaal nooit. Ik zag dat mijn iPad weg was, deze lag op mijn bank in de woonkamer. Ook zag ik dat er op een bijzettafeltje dat voor het raam staat een voor mij onbekende telefoon lag. Tevens zag ik dat de bloempot die normaal voor het raam staat verschoven was. Ik vermoed dat de inbreker zo is weggegaan.
(…)
Mijn grijze iPad is weggenomen.
(…)
Afgelopen nacht is er in een andere kamer ingebroken in ons complex. De inbreker is toen gezien door andere bewoners
(het hof begrijpt: een andere bewoner, aangeefster [aangever] ). Hiervan is al aangifte gedaan en de technische recherche is hier ook al voor geweest
(het hof begrijpt: de aangifte als opgenomen onder bewijsmiddel 3 en het onderzoek als opgenomen onder bewijsmiddel 6).
(…)
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
(…)
2.
Een geschrift d.d. 2 mei 2018, dossierpagina 8, te weten een bijlage bij voormeld proces-verbaal van aangifte van aangever [benadeelde 1] , inhoudende een specificatie van de gestolen goederen, opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] :
Object: Computer (tablet)
Merk/type: Apple iPad
Kleur: grijs
Object: Computer (notebook)
Merk/type: Apple Macbook
Aangever: [benadeelde 1] .
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2018, dossierpagina’s 12 tot en met 14, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangever] namens [benadeelde 2] :
Plaats delict: [adres 2] .
Pleegdatum: Tussen zaterdag 21 april 2018 om 05:05 uur en zaterdag 21 april 2018 om 05:20 uur.
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte.
(…)
Op 21 april 2018 omstreeks 05.10 uur zat ik in mijn kamer, gelegen aan [adres 2] . Ik liep naar beneden. Opeens hoorde ik gerommel aan de deur van de woonkamer. (…) Ik deed de deur vervolgens open en ik zag een onbekende man in de woonkamer staan. Ik kan hem als volgt omschrijven:
- kleine man 160-170 cm;
- blank;
- donker haar, halflang.
(…)
Ik ben direct naar boven gelopen om een huisgenoot te halen. Toen wij weer beneden waren was de man al vertrokken. Er is een Xbox en een gaming laptop van mijn vriend
(het hof begrijpt: [benadeelde 2] )gestolen. In de woonkamer van mijn vriend is het raam helemaal ontzet. Waarschijnlijk is de man via het raam binnengekomen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
(…)
Bijlage goederen:
Object: Computer (spel)
Merk/type: Microsoft Xbox
Eigenaar: [benadeelde 2]
Object: Computer (Notebook)
Bijzonderheden: Gaming laptop
Eigenaar: [benadeelde 2]
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2018, dossierpagina’s 15 tot en met 17, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] :
Aangever [benadeelde 1] verklaarde dat hij een telefoon in zijn kamer had gevonden welke op een tafeltje lag. Deze telefoon was niet van hem.
(…)
Aangetroffen telefoon:
Bovengenoemde telefoon is door collega [verbalisant 3] in beslag genomen. Het betrof een zwart kleurige Huawai voorzien van kaartnummer [kaartnummer]
Deze telefoon is op 23 april 2018 aangeboden aan de afdeling digitale recherche voor onderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat de telefoon een smartphone is van het merk Huwaei Ascend G6 met Imei nummer [IMEI nummer]
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2018, dossierpagina’s 20 tot en met 22, opgesteld door verbalisant [verbalisant 4] :
Bij de Digitale Recherche Hart van Brabant werd onderstaand goed voor onderzoek aangeboden.
Soort: Smartphone
Merk en type: Huawei Ascend G6
IMEI-nummer: [IMEI nummer]
Vraagstelling
Door het onderzoeksteam werd mij op 23 april 2018 verzocht op eerdergenoemd goed onderzoek te doen naar identiteit van de vermoedelijke gebruiker.
Door mij werden de veiliggestelde gegevens nader onderzocht met daarvoor bestemde programmatuur. Hierbij werd door mij het volgende bevonden:
Ik zag dat er tussen de veiliggestelde afbeeldingen een groot aantal selfies stonden. Ik zag dat de persoon op de selfies een [tatoeage] had getatoeëerd. Ook zag ik dat er afbeeldingen tussen zaten van een legitimatiebewijs. Ik zag dat de volgende gegevens op het legitimatiebewijs stonden:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum [geboortedag] 1994
Ik zag dat de persoon van het legitimatiebewijs en de selfies dezelfde uiterlijke kenmerken hadden. De vorm van het gezicht kwam overeen alsmede de opvallende tatoeage in de nek. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , herkende de persoon op de selfies ook als [verdachte] . Ik had hem al meerdere malen op de interne briefing van de politie zien staan.
(…)
Vervolgens ben ik, verbalisant [verbalisant 4] , gaan kijken naar de gebruikersaccounts op het toestel. Ik trof de volgende zeven gebruikersaccounts aan:
[e-mailadres] com.google
[e-mailadres] Gmail
[e-mailadres] Google Drive
[e-mailadres] Google Client ID
[e-mailadres] Google+
[verdachte] Hangouts
In de contacten trof ik ook het emailadres [e-mailadres] . Ik zag dat aan dit contact het adres [adres 3] was gekoppeld.
Aan de hand van bovengenoemde is de vermoedelijke gebruiker van het goed:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum [geboortedag] 1994
6.
Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 21 april 2018, dossierpagina’s 24 tot en met 26, opgesteld door verbalisant [verbalisant 5] :

Op zaterdag 21 april 2018 om 08:22 uur werd door mij, verbalisant,

als forensisch onderzoeker een sporenonderzoek verricht in verband
met een gekwalificeerde diefstal in/uit een woning, gepleegd tussen
zaterdag 21 april 2018 te 05:05 uur en zaterdag 21 april 2018 te 05:20 uur
(het hof begrijpt: de aangifte door [aangever] als vermeld onder
bewijsmiddel 3).
(…)
Het onderzoek is verricht in een woning [adres 2] .
(…)
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen.
Door de dader(s) werd vanaf de openbare weg vermoedelijk door overklimming van de stenen erfafscheiding de achtertuin bereikt. Vervolgens werd via de achtertuin het draaikiepraam van de slaapkamer op de begane grond bereikt. Door de dader(s) werd op mij onbekende wijze het draaikiepraam uit het onderste scharnierpunt verwijderd. Hierdoor kon het draaikiepraam geheel uit het kozijn worden verwijderd. (…) Vervolgens werd door de dader(s) via de ontstane opening de woning binnengedrongen.
(…)
Er werden aan de achterzijde van de achtertuin bij de stenen erfafscheiding, vermoedelijk plaats van overklimming, op de zitting van een tuinstoel schoenafdruksporen aangetroffen.
7.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 23 april 2018, dossierpagina’s 9 tot en met 10, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 1] :
Op 23 april 2018 waren wij in de stad.
Eerder
(het hof begrijpt: op 21 april 2018)is bij ons ingebroken en daarbij is onder andere een Apple Macbook weggenomen. Op deze Macbook was een track and trace-app geïnstalleerd. Deze gaf vanavond een melding dat de computer weer online kwam. De pointer gaf aan dat de computer in het [adres 3] zou liggen.
(…)
Wij zijn naar het [adres 3] gegaan om te kijken of we daar wat zouden aantreffen. [aangever]
(het hof begrijpt: [aangever] )en [benadeelde 2]
(het hof begrijpt: [benadeelde 2] )zijn met ons mee gegaan. Ten tijde van de inbraak heeft een medebewoonster
(het hof begrijpt: aangeefster [aangever] )een inbreker overlopen.
(…)
Toen we in het [adres 3] aankwamen zijn [aangever] en [benadeelde 2] in de auto op de uitkijk gaan staan. Wij durfden echter niet aan te bellen bij het pand en zijn in het park gaan zoeken of we misschien de laptop in de bosjes tegen zouden komen. Toen we aan het zoeken waren, zagen we dat er twee personen langs kwamen lopen. Een van deze personen leek op de inbreker die overlopen was. Wij zagen dat deze twee mannen naar de deur van nummer 4
(het hof begrijpt: [adres 3] )liepen. (…) [aangever] , die de man in de woning had overlopen, herkende een van de mannen 100% als zijnde de man die in de woning had gestaan.
8.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 17 augustus 2018, dossierpagina’s 35 tot en met 39, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: Door de aangever
(het hof begrijpt: aangeefster [aangever] )is verklaard dat er een man in de woning is geweest die aan het volgende signalement voldeed: kleine man 1.60-1.70, blank, donker haar halflang. Als ik u zo zie voldoet u aardig goed aan dit signalement.
(…)
V: Het is wel heel toevallig dat uw telefoon is gevonden in de woning waar er spullen zijn weggenomen en er dus aangifte is gedaan, u voldoet aan het signalement. Ik denk dat je nu beter eerlijk kunt zijn en kunt vertellen wat er gebeurd is?
A: Ik vind het wel gek dat mijn telefoon daar
(naar het hof begrijpt: in de kamer van [benadeelde 1] )is aangetroffen.
(…)
O: Uit onderzoek komt naar voren dat je regelmatig op het [adres 3] verblijft.
V: Twee dagen na de insluiping straalt een apparaat wat weggenomen is uit op het [adres 3] . Dit is met een zogenaamde Track and Trace-app gebeurd.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort samengevat – in de kern het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde feit. Het aantreffen van een aantal foto’s van de verdachte en een gefotografeerd legitimatiebewijs op naam van de verdachte op een mobiele telefoon wil nog niet zeggen dat deze telefoon ook daadwerkelijk van de verdachte is. Voorts heeft de verdachte tijdens het verhoor bij de politie niet bedoeld te zeggen dat het
zijntelefoon was die was aangetroffen in de kamer van aangever [benadeelde 1] . Daar komt bij dat het signalement dat is gegeven
(het hof begrijpt: het signalement als gegeven door aangeefster [aangever] )niet overeenkomt met het signalement van de verdachte. Ook overigens is er geen bewijs dat de verdachte in de woning is geweest.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 21 april 2018 is ingebroken in een woning aan [adres 2] . De verdachte heeft de tuin van de woning bereikt door over de stenen erfafscheiding te klimmen. Vervolgens heeft hij het draaikiepraam
(naar het hof begrijpt: van een raam in de kamer van [benadeelde 2] )ontzet en is hij via dit raam de woning binnengekomen. Aangeefster [aangever] hoorde gerommel aan de deur van de woonkamer en zag daar, toen zij ging kijken, een man staan. Toen aangeefster even later in de kamer van haar vriend [benadeelde 2] kwam, zag zij dat het raam ontzet was en dat diverse spullen waren weggenomen. Ook aangever [benadeelde 1] ontdekte later die dag dat er spullen uit zijn kamer, gelegen in hetzelfde complex als de woning van [benadeelde 2] , weg waren genomen. Voorts ontdekte [benadeelde 1] dat in zijn kamer, op een bijzettafeltje voor het openstaande raam, een voor hem onbekende telefoon lag. Onder deze omstandigheden merkt het hof de aangetroffen telefoon aan als een zogenaamd “daderspoor” en gaat het ervan uit dat deze telefoon is achtergelaten door de dader. Uit nader onderzoek aan die telefoon is gebleken dat hier foto’s van de verdachte en foto’s van een legitimatiebewijs op naam van de verdachte op staan. Ook werden diverse accounts op naam van de verdachte in de telefoon aangetroffen. Uit dit onderzoek is voorts gebleken dat aan een van die accounts, namelijk aan het e-mailadres [e-mailadres] , het adres [adres 3] was gekoppeld. Ten slotte heeft de verdachte tijdens het verhoor met de politie, toen aan hem werd gevraagd wat er was gebeurd, verklaard dat hij het gek vond dat zijn telefoon daar
(naar het hof begrijpt: in de kamer van [benadeelde 1] )was aangetroffen.
Nu op de in de kamer van aangever [benadeelde 1] aangetroffen telefoon foto’s van de verdachte, een foto van een op zijn naam gesteld legitimatiebewijs en diverse op zijn naam gestelde accounts zijn aangetroffen en de verdachte bovendien tijdens zijn verhoor bij de politie spreekt over ‘zijn’ telefoon, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat het de telefoon van de verdachte betreft. De verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn telefoon in de kamer van aangever [benadeelde 1] .
Daar komt bij dat de gestolen Macbook van [benadeelde 1] volgens de Track and Trace-app aanstraalde in het [adres 3] , welk adres blijkens onderzoek onder de contacten bij het e-mailadres van de verdachte was opgeslagen. Op deze locatie heeft de aangeefster [aangever] ook een persoon herkend als degene die zij die nacht in de woning had overlopen.
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen acht het hof het dan ook wettig en overtuigend bewezen de verdachte degene is geweest die in de woning van aangever [benadeelde 1] de bewezenverklaarde goederen heeft gestolen en bij [benadeelde 2] heeft ingebroken en van hem eveneens de bewezenverklaarde goederen heeft gestolen De omstandigheid dat de verdachte niet geheel voldoet aan het door [aangever] gegeven signalement doet hieraan niet af. Het is voorstelbaar dat [aangever] door de schrik of de korte tijdspanne waarin zij de man in de woonkamer heeft gezien de details niet goed heeft waargenomen of heeft onthouden.
Ook overigens zijn het hof geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden.
Het hof verwerpt het bewijsverweer en acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

diefstal

en
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft in geval van een bewezenverklaring, bepleit dat het hof de door de politierechter opgelegde gevangenisstaf matigt, dan wel dat het hof volstaat met het opleggen van een taakstraf. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat dit meer recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dat een langere of zwaardere straf niet is uit te leggen in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts moet bij de strafoplegging rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gekwalificeerde diefstal uit een woning en een woningdiefstal. Dergelijke feiten hebben niet zelden veel impact op de slachtoffers daarvan, nu daarmee inbreuk wordt gemaakt op hun privacy en het gevoel van veiligheid in hun woning – een plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Voorts is door het handelen van de verdachte financiële schade toegebracht aan de slachtoffers. De verdachte heeft zich van dat alles niets aangetrokken en heeft kennelijk enkel gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 februari 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof houdt – net als de advocaat-generaal – in verregaande mate rekening met de omstandigheid dat de verdachte, die zwakbegaafd zou zijn, nu, sinds kort, en voor het eerste sedert zijn 18e, over een eigen adres beschikt. Hij heeft een Wajong-uitkering, begeleiding en zijn financiën worden in kaart gebracht. Er wordt gekeken in hoeverre hij voor schuldsanering in aanmerking komt. De schulden bedroegen eerder meer dan € 30.000,--
Het hof heeft daarnaast gekeken naar de termijn waarbinnen deze zaak is berecht. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In dat kader heeft het hof het volgende geconstateerd.
De verdachte is op 16 augustus 2018 in verzekering gesteld, terwijl de politierechter eindvonnis heeft gewezen op 24 maart 2021. Gelet hierop stelt het hof vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg met meer dan 7 maanden is overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 1 april 2021 met het instellen van hoger beroep namens de verdachte. Het hof wijst op 17 mei 2022 dit arrest. De behandeling in hoger beroep is daarmee ruimschoots binnen 24 maanden na aanvang van de redelijke termijn afgerond.
Hoewel de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden, is de procedure als geheel wel afgerond binnen het totaal van de voor eerste aanleg en hoger beroep geldende termijnen. Gelet hierop zal het hof volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden.
Alles afwegende en gelet op het vorenstaande acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet onvoldoende recht aan de ernst en aard van de feiten. Dit betekent, dat het onvoorwaardelijk deel van de straf beperkt is, voor de verdachte te overzien en – naar het oordeel van het hof – naar algemene ervaringsregels geen verlies van zijn woning behoeft te bewerkstelligen. Wel wordt een aanzienlijk voorwaardelijk deel opgelegd. Dit pas niet alleen bij de ernst en aard van de feiten, maar dient ook als stok achter de deur om de verdachte van recidive te weerhouden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten zal op de straf in mindering worden gebracht.
Gelet op aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een taakstraf – zoals door de verdediging is bepleit – acht het hof niet aan de orde. De toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht maakt dit oordeel niet anders.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 5.184,00, bestaande uit € 2.684,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De politierechter heeft deze vordering bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft – kort gezegd – bepleit dat de vordering, zowel voor wat betreft het materiële als het immateriële deel, onvoldoende onderbouwd is. Derhalve dient het hof de benadeelde partij [benadeelde 1] in de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Apple iPad 4 € 299,00
Portemonnee € 50,00
Dell XPS 15 Notebook € 999,00
Apple Macbook € 1.299,00
USB Soundcard Behringer € 27,00
Patriot USB 3.0 Port Hub € 10,00
Totaal € 2,684,00
Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat de verzekering het totale schadebedrag van [benadeelde 1] heeft vastgesteld op een bedrag van € 527,00. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan dit door de verzekering vastgestelde schadebedrag. Door de verzekering is reeds een bedrag van € 27,00 uitgekeerd. Het hof stelt de materiële schade dan ook vast op een bedrag van € 500,00. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot dit bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan en met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering ter zake van materiële schade niet-ontvankelijk verklaren, nu onvoldoende blijkt waaruit deze schade bestaat. Zo heeft [benadeelde 1] blijkens de aangeleverde stukken zijn vordering gebaseerd op de nieuwwaarde van de hiervoor genoemde goederen en heeft hij geen aankoopbonnen overgelegd. Behandeling van dit deel van de vordering zou derhalve nader onderzoek vergen waarvoor dit strafproces zich niet leent. De benadeelde partij kan daarom voor dat deel niet in de vordering worden ontvangen en kan deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Voor zover de benadeelde partij [benadeelde 1] tevens een vergoeding heeft gevorderd ter zake van immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Artikel 6:106 BW geeft onder meer een recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen indien sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Het hof overweegt dat in casu onvoldoende duidelijk is geworden dat sprake is van een aantasting van de persoon van de benadeelde partij ‘op andere wijze’, in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal de benadeelde partij ter zake van de immateriële schade ter hoogte van € 2.500,00 niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00 ter zake van materiële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 april 2018.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G Truijen, griffier,
en op 17 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.