ECLI:NL:GHSHE:2022:1621

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
20-002006-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake vernieling en beschadiging van eigendommen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen en beschadigen van eigendommen van een ander, te weten kunstgras en een hottub. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 20 uren opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast was de verdachte veroordeeld tot de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 500,00 en was er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 697,50.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de vernieling van de hottub en verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging van de geldboete af te wijzen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor de hottub toegewezen, omdat er voldoende bewijs was dat de schade direct verband hield met het handelen van de verdachte.

Het hof heeft de strafmaat bepaald op een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, met een proeftijd van 1 jaar, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke geldboete toegewezen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partij, die is vastgesteld op € 1.863,76, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002006-21
Uitspraak : 17 mei 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 augustus 2021, parketnummer 01-064131-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-032251-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft tevens de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 500,00. Tot slot heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 697,50, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete zal toewijzen. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 1.865,15, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de vernieling van de hottub en daarnaast dat toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Voorts verzoekt de verdediging om de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete af te wijzen dan wel de proeftijd te verlengen met 1 (een) jaar en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] met betrekking tot de vergoeding voor schade aan de hottub af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. De gevorderde vergoeding van de schade aan het kunstgras is de verdachte bereid te vergoeden, aldus de verdediging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2020 te [pleegplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk kunstgras en/of een hottub, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 december 2020 te [pleegplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk kunstgras heeft vernield en een hottub heeft beschadigd, die toebehoorden aan [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, Basisteam Meierij, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van politie, registratienummer PL2100-2021002255, gesloten d.d. 9 februari 2021, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 20. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifted.d. 4 januari 2021, dossierpagina’s 3 tot en met 7, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde] , wonende [adres 2] :

(pagina 3)

Plaats delict: [adres 2] ,
binnen de gemeente [pleegplaats] .
(pagina 6)
Gooien van vuurwerk in de tuin/vernieling
Op 22 december 2020 heeft [verdachte] vuurwerk in de vorm van fonteinen in mijn tuin gegooid. Hij gooide het vuurwerk vanuit zijn eigen tuin naar mijn tuin. Zo zijn mijn kunstgras en hottub gaan smeulen. Hier heb ik schade aan geleden.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2021, dossierpagina 14, opgesteld door verbalisant [verbalisant] , inhoudende:
Ik, verbalisant, ben bekend met de ruzie tussen aangever [benadeelde] en de onderaan dit proces-verbaal genoemde verdachte [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]). Ik, verbalisant, ken verdachte ambtshalve.
Door aangever [benadeelde] werden beelden aangeleverd van
zijn eigen beveiligingscamera’s.
Ik zie op de camera dat aangever in zijn achtertuin een hottub heeft staan. Deze hottub staat op een stuk kunstgras.
(…)
Op de camera die van bovenaf filmt zie ik dat verdachte op 22 december 2020 in zijn achtertuin vuurwerk aansteekt en dit over de schutting heen naar de achtertuin van aangever gooit. Op de camera die gericht staat op de achtertuin en de hottub van aangever zie ik dat het vuurwerk al brandend terechtkomt op het kunstgras van aangever. Ik zie dat het vuurwerk tussen de hottub en de houten aanbouw van aangever terechtkomt. Ik zie het vuurwerk niet meer liggen maar zie wel dat er tussen de hottub en de aanbouw veel rook komt.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] te Venray.
3.
De verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting bij de politierechter op 16 augustus 2021, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 2 december 2020 te [pleegplaats] kunstgras en een hottub van [benadeelde] heb vernield/beschadigd.
4.
De eigen waarneming van het hof op de ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde gestelde prints/foto’s van de hottub op dossierpagina 13-a:
Het hof neemt op de foto’s waar dat het hout van de hottub zwart geblakerd is (foto linksboven) en dat het kunstgras verschroeid is (foto rechtsboven).
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het beschadigen van de hottub. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat schade is ontstaan aan de hottub. Zo is op de foto’s van de hottub in het dossier geen wezenlijke schade te zien.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van vorenbedoelde bewijsmiddelen constateert het hof dat de verdachte vuurwerk over de schutting van aangever [benadeelde] heeft gegooid. Uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt voorts dat een stuk vuurwerk tussen de hottub en de houten aanbouw terecht is gekomen, en dat daarbij sprake was van rookontwikkeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat aangestoken vuurwerk schade kan toebrengen aan voorwerpen die zich in de buurt van dat vuurwerk bevinden. Het hof heeft op de foto’s die bij de aangifte zijn gevoegd zelf waargenomen dat het hout van de hottub zwart geblakerd en het kunstgras verschroeid is.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hottub van aangever [benadeelde] heeft beschadigd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe – kort gezegd – naar voren gebracht dat sprake is van een langslepend burenconflict, waarbij zich over en weer incidenten voordoen. De verdachte heeft hier veel last van en is daarom al voldoende gestraft. Gelet hierop vraagt de verdediging om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van het kunstgras en beschadiging van de hottub van zijn buurman. De verdachte heeft daarmee laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Daar komt bij dat het handelen van de verdachte, te weten het gooien met aangestoken vuurwerk, een gevaarlijke situatie oplevert. Het is een feit van algemene bekendheid dat gooien met aangestoken vuurwerk leidt tot brandgevaar. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in een proeftijd liep voor een soortgelijk feit. Tevens heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis, passend en geboden. Dit met een proeftijd van
1
(een) jaar.Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof acht in dit geval een proeftijd van 1 (een) jaar voldoende.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet het hof, gezien de ernst van het feit, geen reden om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het gedrag van de verdachte, zoals bewezenverklaard, kan niet door de beugel en mag ook in de toekomst niet meer geschieden. Daarom is strafoplegging, zij het in voorwaardelijke zin, geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.865,15 aan materiële schade, bestaande uit een vordering van € 697,50 voor schade aan het kunstgras en een vordering van € 1.167,65 voor schade aan de hottub. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 697,50, zijnde de schade aan het kunstgras, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat de verdachte bereid is de kosten voor het kunstgras te vergoeden. Het hof begrijpt dat die kosten niet worden betwist.
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de verzochte schadevergoeding voor de hottub.
Het hof overweegt als volgt.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Naar het oordeel van het hof staat de gevorderde schadevergoeding in voldoende verband met het bewezenverklaarde feit. Het vuurwerk dat door de verdachte over de schutting is gegooid is in de tuin van aangever op het kunstgras en tussen de hottub en de houten aanbouw terechtgekomen. Er is rookontwikkeling gezien, hetgeen er naar het oordeel van het hof op duidt dat er contact en inbranding is geweest met de voorwerpen die daar aanwezig waren zijnde het kunstgras en de hottub. Onder deze concrete omstandigheden van het geval is naar het oordeel van het hof sprake van rechtstreekse schade aan zowel het kunstgras als aan de hottub door het strafbare feit.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 mei 2022 is door de benadeelde partij een (nieuwe) factuur overgelegd ter hoogte van € 1.166,26, betreffende de schade aan de hottub.
Op grond van het voorgaande zal het hof € 1.1863,76 toewijzen, voor welk bedrag de verdachte aansprakelijk is. Het hof zal het overige deel van de vordering, zijnde een bedrag van € 1,39, afwijzen.
Het toegewezen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 22 december 2020.
Het hof zal omtrent de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil, beslissen zoals hierna te vermelden.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.863,76. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie te Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 4 augustus 2020 onder parketnummer 01-032251-19 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 500,00. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen dan wel de proeftijd te verlengen.
Het hof is met betrekking tot deze vordering van oordeel dat – nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen schuldig heeft gemaakt – de vordering tot tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf dient te worden gelast. Voor de verdachte dient duidelijk te zijn geweest dat hij zich heeft te houden aan de voorwaarden die door de rechter bij onherroepelijk vonnis zijn gesteld. De verdachte heeft zich desondanks wederom aan strafbare feiten schuldig gemaakt. Hij was een gewaarschuwd man en dient nu ook de consequenties van zijn handelen te ondergaan.
Het hof ziet geen basis voor de door de verdediging verzochte afwijzing dan wel verlenging van de proeftijd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.863,76 (duizend achthonderddrieënzestig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 1.863,76 (duizend achthonderddrieënzestig euro en zesenzeventig cent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.863,76 (duizend achthonderddrieënzestig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 1.863,76 (duizend achthonderddrieënzestig euro en zesenzeventig cent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 december 2020;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2020, parketnummer 01-032251-19, te weten van:
een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G Truijen, griffier,
en op 17 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.