ECLI:NL:GHSHE:2022:1610

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
20-000064-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van levensgezel met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1989, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel, [slachtoffer], en kreeg een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken. De politierechter had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij SVG Verslavingsreclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en vrijspraak van het delictsbestanddeel 'zijn levensgezel'. Het hof oordeelde dat het bewijs voor dit delictsbestanddeel tekort schoot, maar dat de mishandeling zelf wel bewezen kon worden. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 20 dagen, met een proeftijd van 2 jaren en dezelfde bijzondere voorwaarden als eerder opgelegd.

Het hof heeft ook de redelijke termijn in de zaak in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat deze met bijna 5 maanden was overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 dag. De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van € 1.188,00 aan de verdachte is gelast.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000064-20
Uitspraak : 17 mei 2022
VERSTEK (ONIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 januari 2020 in de strafzaak met parketnummer 02-259831-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1989,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de politierechter, naast de algemene voorwaarden – waaronder begrepen dat de verdachte zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit – bijzondere voorwaarden verbonden, te weten een meldplicht bij SVG Verslavingsreclassering, deelname aan een gedragsinterventie en een contactverbod met [slachtoffer] . Ten slotte heeft de politierechter de teruggave gelast aan de verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.188,00.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het in de tenlastelegging onder feit 1 en feit 2 opgenomen delictsbestanddeel ‘zijn levensgezel’, ten aanzien van beide feiten de tenlastegelegde ‘mishandeling’ bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen volgens de advocaat-generaal bijzondere voorwaarden te worden verbonden, te weten een meldplicht bij SVG Verslavingsreclassering, deelname aan een gedragsinterventie en een contactverbod met [slachtoffer] . Met betrekking tot het inbeslaggenomen geldbedrag heeft de advocaat-generaal geen standpunt ingenomen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2019 te Oosterhout zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermalen met zijn elleboog en/of met zijn vuist tegen haar gezicht en/of tegen haar zij en/of in/tegen haar buik, althans tegen haar lichaam te slaan/stompen/stoten, en/of
- meermalen (met kracht) met twee handen bij haar keel te pakken en/of (vervolgens) vast te houden en/of (vervolgens) dicht te knijpen en/of die [slachtoffer] vervolgens op voornoemde wijze mee te trekken/sleuren, en/of
- bij haar lichaam vast te pakken en/of haar (vervolgens) heen en weer te schudden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen, en/of
- meerdere malen tegen haar nek en/of haar gezicht te duwen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2019 tot en met 28 augustus 2019 te Oosterhout zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermalen met kracht te duwen ten gevolge waarvan zij tegen een vensterbank is gevallen, en/of
- bij haar armen vast te pakken en haar (vervolgens) over de grond te trekken, en/of
- meermalen tegen haar lichaam te slaan/stompen/stoten, en/of
- een kopstoot te geven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
De verdachte staat ingevolge hetgeen aan hem onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd terecht ter zake van mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] . Het hof ziet zich aldus mede voor de beantwoording van de vraag gesteld of tussen de verdachte en [slachtoffer] een dermate affectieve relatie bestond waardoor kan worden bewezen dat [slachtoffer] de levensgezel was van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. In dat verband overweegt het hof als volgt.
[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat zij een relatie van ongeveer anderhalf tot twee jaar heeft gehad met de verdachte, maar dat deze relatie rond juli 2019 is beëindigd. Ook de verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat [slachtoffer] een ex-partner van hem is. Volgens de verdachte zou hij haar nog af en toe zien. Het hof is mitsdien van oordeel dat het bewijs voor het delictsbestanddeel ‘zijn levensgezel’ tekort schiet en dat aldus niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer] ten tijde van de tenlastegelegde mishandelingen nog de levensgezel was van de verdachte. De verdachte zal derhalve in zoverre worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 oktober 2019 te Oosterhout [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermalen met zijn elleboog en/of met zijn vuist tegen haar gezicht en tegen haar zij en tegen haar buik, althans tegen haar lichaam te slaan, en
- meermalen (met kracht) met twee handen bij haar keel te pakken en vervolgens vast te houden en/of dicht te knijpen en die [slachtoffer] vervolgens op voornoemde wijze mee te trekken/sleuren, en
- bij haar lichaam vast te pakken en haar vervolgens heen en weer te schudden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen, en
- meerdere malen tegen haar nek en haar gezicht te duwen;
2.
hij in de periode van 24 augustus 2019 tot en met 28 augustus 2019 te Oosterhout [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- met kracht te duwen ten gevolge waarvan zij tegen een vensterbank is gevallen, en
- bij haar armen vast te pakken en haar vervolgens over de grond te trekken, en
- meermalen tegen haar lichaam te slaan, en
- een kopstoot te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, districtsrecherche De Baronie, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , registratienummer PL2000-2019286101, gesloten d.d. 28 november 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-108.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1:
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 oktober 2019, dossierpagina’s 25-29, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Plaats delict: [adres 2]
Pleegdatum/tijd: Op 27 oktober 2019 om 02:24 uur
Ik zag en voelde dat hij met een onderarm tegen mijn keel aan drukte. Op een gegeven moment liet hij mij los en duwde hij mij op de grond. Ik kwam omhoog en probeerde toen via de hoofdingang te vluchten. Dit was mij niet gelukt. Hij drukte mij tegen de deur en toen heeft hij met beide handen mijn keel dichtgeknepen.
(…)
Hij heeft mij meegetrokken naar mijn woning. Ik probeerde mij af te zetten maar dit lukte niet. Hij hield mij nog steeds stevig vast en probeerde de voordeur open te maken. Ik kon niet loskomen en heb toen om hulp geroepen. Hij sleurde mij mee naar binnen.
Ik heb diverse blauwe plekken opgelopen. Mijn armen, nek, rug en kaken doen pijn.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 oktober 2019 met bijlagen, dossierpagina’s 54-57, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige] :
Omstreeks 02:00 uur hoorde ik gebonk en een discussie op de gang. Tegenover mij woont op huisnummer 3 een vrouw genaamd [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: aangeefster [slachtoffer] ). […] Ik had hierdoor zicht op wat er zich op een gedeelte van de gang afspeelde.
Ik zag dat [slachtoffer] […] door de hal heen werd gesleept.
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de politierechter d.d. 9 januari 2020, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
U vraagt mij naar het feit op 27 oktober 2019. U vraagt mij of ik de beelden heb gezien. U vraagt mij of ik mezelf herken. Ja, ik herken mijzelf op die beelden.
De camerabeelden worden op zitting getoond.
Tijdens het bekijken van de beelden verklaart de verdachte:
Ik ben de man die met de rug naar haar toe staat op de beelden.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2019 met foto’s, dossierpagina’s 60-65, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 29 oktober 2019 omstreeks 15.40 uur was ik ter plaatse in het jongerencomplex [adres 2]
. Ter plaatse zijn de beelden door mij uitgekeken en opgenomen met mijn mobiele telefoon.
De tijd op het beeld is 02.19 uur als er al twee personen in de centrale ruimte staan. Het betreft een vrouw met zwart kort haar en man met zeer kort haar. De man staat voor haar en is op zijn rug te zien.
Het volgende fragment begint om 02.20.15 uur. De man slaat de vrouw met zijn elleboog en duwt haar in de hoek. Hij pakt haar vervolgens met twee handen bij haar keel. De vrouw staat op haar tenen. De man schudt heen en weer waardoor de vrouw ook heen en weer gaat met haar hoofd. Zij draaien weg en de vrouw komt ten val waardoor de man ook valt. De man komt direct weer omhoog. De vrouw ligt op haar rug en houdt haar beide handen en armen voor haar gezicht. De man pakt haar bij haar handen en trekt haar omhoog. Zij zet haar voet op de grond en gaat staan. (…) De man drukt de vrouw tegen de postvakken aan die naast de voordeur hangen. Hij duwt haar ter hoogte van haar nek en onderkin met zijn hand en onderarm tegen de postvakken aan. Hij houdt haar voor 1 minuut in deze positie. Vervolgens stapt hij naar achteren en duwt haar met zijn hand tegen de zijkant van haar gezicht aan. Hij duwt meerdere keren met kracht tegen haar gezicht.
Het volgende fragment begint om 02.23.08 uur. Hij slaat haar met kracht en opzettelijk met zijn rechter gebogen elleboog. Hij slaat haar met zijn vuist en nog een keer met zijn elleboog. Hij raakt haar gezicht. Hij duwt haar tegen de voordeur aan. Hij komt omhoog en duwt haar tegen de ruit aan naast de toegangsdeur. Hij slaat haar weer met zijn elleboog. De man stapt de centrale hal binnen en trekt de vrouw achter zich aan. Zij probeert zich los te maken van de man. De man duwt haar weg. Hij slaat haar met zijn linkerhand in haar zij. Hij pakt haar bij haar hand en trekt haar met hem mee. Hij trekt haar met kracht mee. Hij pakt haar weer met twee handen bij haar keel en neemt haar op die manier mee.
Het volgende fragment begint om 02.24.40 uur. Het betreft een andere camera dat zicht geeft op de hal bij de appartementen. Hij slaat de vrouw met zijn elleboog vooruit. Hij slaat de vrouw met kracht met zijn linker vuist tegen haar buik aan.
Ten aanzien van feit 2:
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 oktober 2019, dossierpagina’s 25-29, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
In september hebben wij
(het hof begrijpt: aangeefster en de verdachte)met elkaar afgesproken om een drankje te doen bij mij thuis
(het hof begrijpt: de woning aan het adres [adres 2] ). Wij waren toen met zijn tweeën bij mij thuis.
(…)
Hij duwde mij met kracht achteruit waardoor ik ten val kwam tegen de vensterbank. Hierbij ervaarde ik pijn. Hiervan heb ik een blauwe plek opgelopen. Hiervan heb ik toen der tijd een foto gemaakt.
Door de val lag ik op de grond. Hij pakte mij vast bij mijn armen en sleurde mij over de grond naar de bank. Hij gooide mij op de bank en ging zelf naast mij zitten op de bank om vervolgens mij te slaan. […] Hij heeft […] opnieuw geslagen. Dit deed hij meerdere keren. Alles bij elkaar heeft het een aantal uur geduurd.
(…)
Op een geven moment komt hij naast mij zitten op de bank en uit het niets geeft hij mij een kopstoot.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief met medische informatie van huisartsen [huisarts 1] en [huisarts 2] aan de politie d.d. 30 oktober 2019, dossierpagina 32, voor zover inhoudende:
Betreft: Mw. [slachtoffer]
(het hof begrijpt: [slachtoffer] ), geb.datum: [geboortedag 2] 1995
Recente kontakten:
03-09-19 S Zegt afspraak POH GGZ : mishandeling vastgelegd in
S dossier. Via werkgever nu hulp aangeboden.
28-08-19 S Door haar ex-vriend mishandeld afgelopen zaterdag;
S blauw oog opgelopen rechts door kopstoot en
S multipele hematomen ledematen (armen en
S onderbenen) t.g.v. vuistslagen
O inderdaad hematoom oogkas rechts en armen en benen
O meerdere hematomen
E mishandeling door ex-partner
P gaat aangifte doen bij politie, afspraak POH- GGZ
P voor verdere begeleiding
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een Whatsapp-gesprek d.d. 19 september 2019 tussen aangever en verdachte, dossierpagina’s 46-53, voor zover inhoudende:
Verdachte: Het spijt me enorm.
(…)
Aangever: Ik heb morgen de 1e sessie traumaverwerking.
Verdachte: (…) Het spijt me echt.
(…)
Verdachte: Ik walg er ook gewoon van hoe ik me heb gedragen.
(…)
Aangever: En ik kon me niet verdedigen. Dat is wat aan mij vreet.
Verdachte: Grootste fout in mijn leven is wat ik toen heb gedaan.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 oktober 2019 met foto’s, dossierpagina’s 33-45, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 28 oktober 2019 en 29 oktober heb ik, verbalisant [verbalisant] , meerdere keren gesproken met aangeefster [slachtoffer] . Zij heeft aangifte gedaan van mishandeling gepleegd onder andere volgens haar zeggen in september 2019. Zij had hier nog foto's van gemaakt en deze heeft zij naar mij gemaild.
Op de foto's staan de datums 25 augustus 2019 tot en met 28 augustus 2019. Aangeefster gaf aan dat zij, toen zij aangifte deed niet precies meer wist wanneer de mishandeling had plaats gevonden. Zij gaf aan dat zij wel wist dat zij in een nacht van zaterdag op zondag mishandeld was en dat zij de volgende dag, zondag, de foto’s gemaakt had. Zij had de dagen erop nog wat foto's gemaakt omdat toen het letsel beter zichtbaar was. Het blijkt dat 25 augustus 2019 een zondag is.
Gelet op het bovenstaande heeft de tweede mishandeling waarover zij spreekt in haar
aangifte niet plaatsgevonden in september maar in augustus.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ten aanzien van het tweede feit overweegt het hof als volgt. De verdachte ontkent het slachtoffer mishandeld te hebben. Hij verklaart dat de Whatsapp berichten die tussen hem en het slachtoffer zijn gewisseld niet over mishandeling van het slachtoffer gingen. Het hof heeft voor de bewezenverklaring de aangifte van het slachtoffer, de letselverklaring van haar huisarts en de Whatsapp berichten tussen de verdachte en het slachtoffer in onderlinge samenhang beschouwd en is tot het oordeel gekomen dat de Whatsapp berichten bezwaarlijk ergens anders over zouden kunnen gaan dan over de mishandeling waarbij het slachtoffer, gezien de letselverklaring, meerdere kwetsuren heeft opgelopen. Derhalve komt het hof tot de bewezenverklaring van ook het tweede aan de verdachte ten laste gelegde feit.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal mishandelingen van [slachtoffer] door die [slachtoffer] onder andere meermalen met zijn elleboog en vuist te slaan, haar bij haar keel te pakken en deze vast te houden en dicht te knijpen, haar mee te sleuren, haar lichaam heen en weer te schudden, tegen haar nek en gezicht te duwen, haar over de grond te trekken en haar een kopstoot te geven. De verdachte heeft met deze strafbare handelingen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en bij haar gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. Tevens hebben de handelingen in de woning van [slachtoffer] plaatsgevonden en daarmee in de huiselijke sfeer. [slachtoffer] was als ex-partner een bekende van de verdachte, wat maakt dat er een bepaalde vertrouwensrelatie bestond. De verdachte heeft met zijn handelingen dit vertrouwen ernstig geschonden.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Tevens heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies van 18 december 2019. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte onder invloed zou zijn van alcohol toen hij de mishandelingen pleegde. Een beschermde factor in het leven van de verdachte is de betrokkenheid van zijn familie. Hij wordt ondersteund door zijn zus, met name op praktisch gebied. Veel leefgebieden zijn stabiel maar er lijkt volgens de reclassering weinig voor nodig om deze uit balans te brengen. Het gebruik van alcohol is in algemenere zin volgens de reclassering niet problematisch, maar lijkt een ontremmende factor te zijn geweest in de ruzies met aangeefster. Begeleiding van Reclassering Nederland zou in de ogen van de reclassering recidiveverlagend kunnen werken, mits de verdachte daar gemotiveerd voor is en blijft. Het recidiverisico wordt door de reclassering als laag ingeschat. Geadviseerd is om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden, kort gezegd, een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing en/of verbetering van cognitieve vaardigheden en een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg naar voren gebracht dat hij wil meewerken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht het hof, evenals de advocaat-generaal, oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overeenkomstig de maatstaf van 2 uren per in verzekering doorgebrachte dag, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met de oplegging van het voorwaardelijke deel van de straf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarden – waaronder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit – als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij SVG Verslavingsreclassering, deelname aan een nader in het dictum te noemen gedragsinterventie en een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] verbinden.
Het hof overweegt met betrekking tot de redelijke termijn in deze zaak nog het volgende.
Het hof stelt vast dat namens de verdachte op 9 januari 2020 hoger beroep is ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 17 mei 2022 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het wijzen van eindarrest bedraagt op basis van het voormelde bijna 29 maanden. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat thans eindarrest zal worden gewezen na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn – als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM – in hoger beroep met bijna 5 maanden overschreden.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Dat de onderhavige zaak in hoger beroep twee keer is aangehouden door ziekte van de voormalig raadsvrouw respectievelijk de verdachte, kan en mag naar het oordeel van het hof de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep niet volledig verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die leiden tot een andersluidend oordeel is het hof niet gebleken.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de voorwaardelijke gevangenisstraf zal matigen met 1 dag.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overeenkomstig de maatstaf van 2 uren per in verzekering doorgebrachte dag, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals reeds is vermeld.
Beslag
Nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag op het geldbedrag, zal het hof de teruggave daarvan gelasten aan de verdachte, zijnde degene onder wie het geldbedrag in beslag is genomen en degene die redelijkerwijs kan worden aangemerkt als de ter zake rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) dagen;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij SVG Verslavingsreclassering aan [adres 3] meldt en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie die is gericht op agressiebeheersing en/of verbetering van cognitieve vaardigheden, bijvoorbeeld de BORG (partnergeweld), CoVa of Alcohol en Geweld, waarbij de reclassering bepaalt welke training het precies wordt en waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1995, tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van de reclassering en daarbij de aanwijzingen worden opgevolgd;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1.188,00.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. G.C. Bos en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 17 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bos en mr. Von Hebel voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.